ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 31 maart 2009,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 6 februari 2008,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
WORKSTAR BV, gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
advocaat: mr. M.O. de Bont,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg gewezen vonnis van 7 november 2007 tussen appellant – [X.] - als eiser en geïntimeerde – Workstar - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 449326-CV-4267/2007
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 15 augustus 2007 dat bij de stukken zit.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] twee grieven aangevoerd en, onder overlegging van één productie, geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, de vordering van [X.] in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, alsmede tot veroordeling van Workstar tot terugbetaling van hetgeen [X.] uit hoofde van het vonnis waarvan beroep aan Workstar heeft voldaan, met veroordeling van Workstar in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Workstar de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [X.] in de kosten van het geding in beide instanties, onder de bepaling dat [X.] de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd met ingang van de veertiende dag na de datum van het te wijzen arrest. 2.3. Vervolgens heeft [X.] een akte in het geding gebracht, waarop Workstar bij antwoordakte heeft gereageerd.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. De gedingstukken van de procedure in eerste aanleg zijn alleen in het procesdossier van [X.] aangetroffen.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.], geboren op 12 december 1967, is op 24 mei 2006 in dienst getreden van Workstar, in de functie van algemeen medewerker, op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd van drie maanden (derhalve eindigend per 24 augustus 2006). Deze arbeidsovereenkomst is op 24 augustus 2006 verlengd tot 24 januari 2007. Het laatstelijk door [X.] verdiende salaris bedroeg € 1.284,60 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en bijkomende vergoedingen. Achtergrond van deze arbeidsovereenkomsten is een door Workstar met de uitkeringsverstrekker van [X.] (gemeente Breda) gesloten overeenkomst om hem met behulp van Workstar betere kansen te bieden op de arbeidsmarkt.
4.1.2. Workstar heeft [X.] op 1 december 2006 op staande voet ontslagen. In de ter bevestiging van dat ontslag aan [X.] gezonden brief van diezelfde datum is onder meer vermeld:
“(…) Heden, 1 december 2006 heeft een van onze teamleiders u gevraagd of u wilde meewerken aan een van de productielijnen waar momenteel werk is. Vanwege halsstarrige werkweigering wordt U ontslagen.
Zoals in de arbeidsovereenkomst vermeld onder artikel 3 bent u verplicht zich in voorkomende gevallen alle door of namens de werkgever in redelijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten.
Middels deze brief delen wij U mede dat U op staande voet bent ontslagen. Grondslag van dit ontslag op staande voet is werkweigering. (…)”
4.1.3. De advocaat van [X.] heeft in een brief van 7 maart 2007 aan Workstar geschreven dat er sprake was van een onregelmatig ontslag, nu er geen dringende reden aanwezig was en de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kon worden opgezegd. Workstar wordt in de brief verzocht om, bij wege van gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, het salaris van [X.] vanaf 1 december 2006 tot 24 januari 2007 uit te betalen, dan wel om aan te geven waarom er volgens haar sprake zou zijn van een geldig ontslag op staande voet.
4.1.4. Workstar heeft in een e-mail van 27 maart 2007 aan de advocaat van [X.] een toelichting gegeven op het in haar ogen geldige ontslag op staande voet.
4.1.5. [X.] heeft Workstar vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter te Tilburg, waarbij hij de kantonrechter heeft verzocht te verklaren voor recht dat Workstar de arbeidsovereenkomst per 1 december 2006 onregelmatig en kennelijk onredelijk heeft opgezegd en heeft gevorderd Workstar te veroordelen tot betaling van: - een schadevergoeding uit hoofde van onregelmatig ontslag gelijk aan het salaris van € 1.284,60 (bruto) per maand over de periode van 1 december 2006 tot en met 23 januari 2007, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; - een schadevergoeding ter zake van kennelijk onredelijk ontslag van € 2.500,- (bruto), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, deze laatste ook over de wettelijke verhoging, alsmede Workstar te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van de procedure.
4.1.6. De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 augustus 2007 een comparitie van partijen gelast, welke is gehouden op 10 oktober 2007. In het vonnis van 7 november 2007 heeft de kantonrechter vervolgens overwogen dat er voor Workstar voldoende grond bestond om [X.] als gevolg van zijn gedragingen op 1 december 2006 op staande voet te ontslaan. De vorderingen van [X.] zijn daarom afgewezen, waarbij hij in de kosten van de procedure is veroordeeld.
4.1.7. Tegen deze beslissing heeft [X.] hoger beroep ingesteld.
4.2. Het hof overweegt als volgt.
4.2.1. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij richten zich, kort gezegd, tegen het oordeel van de kantonrechter dat het aan [X.] gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven (grief II) op de gronden zoals in de opzeggingsbrief van 1 december 2006 genoemd (grief I).
4.2.2. Uit voornoemde onder 4.1.2. geciteerde ontslagbrief van 1 december 2006 blijkt dat [X.] op staande voet is ontslagen wegens halsstarrige werkweigering. In die brief is door Workstar als toelichting vermeld dat [X.] die dag is verzocht mee te werken aan één van de productielijnen waar op dat moment werk was, hetgeen hij heeft geweigerd. Dit terwijl in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is vermeld dat [X.] verplicht is om in voorkomende gevallen alle door of namens de werkgever in redelijkheid op te dragen werkzaamheden te verrichten, aldus de brief.
4.2.3. In de memorie van antwoord stelt Workstar dat [X.] voorafgaande aan de werkweigering van 1 december 2006 twee keer eerder is gewaarschuwd aangaande werkweigering. Het betrof een incident op 25 oktober 2006, waarbij [X.] weigerde om kurkentrekkers in te pakken, en een incident op 27 oktober 2006, waarbij hij geen heupflacons wilde inpakken. Nu [X.] op 1 december 2006 opnieuw weigerde om de opgedragen werkzaamheden te verrichten, is hij die dag op staande voet ontslagen, waarbij Workstar hem mondeling heeft aangegeven dat hij al eerder was gewaarschuwd naar aanleiding van voornoemde twee incidenten. [X.] is derhalve terecht op staande voet ontslagen wegens halsstarrige werkweigering, aldus Workstar.
4.2.4. [X.] betwist dat er sprake is van halsstarrige werkweigering. Hij stelt dat hij op 1 december 2006 naar een andere afdeling is gestuurd omdat er op zijn eigen afdeling geen werk meer was. Daar aangekomen, hoorde hij een cheffin van die afdeling tegen zijn eigen cheffin zeggen dat de groep werknemers, waartoe [X.] behoorde, wel serieus moest zijn omdat zij anders niet welkom was. [X.] is weggelopen naar zijn eigen afdeling, omdat hij moeite had met de manier waarop over hem en zijn collega’s werd gesproken, en de betrokken cheffinnen zijn opmerking hierover negeerden. Hij wilde dit voorleggen aan zijn supervisor, maar die bleek niet op zijn eigen afdeling te zijn. Vervolgens is [X.] naar een derde afdeling gelopen, waar geen werk was voor hem. Uiteindelijk is hij teruggekeerd naar zijn eigen afdeling, alwaar Workstar hem heeft verzocht mee te komen naar kantoor. Daar is hij op staande voet ontslagen (zie de verklaring [X.], memorie van grieven, productie 1).
4.2.5. Het hof stelt vast dat op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, als vaststaand moet worden aangenomen dat [X.] op 1 december 2006 is weggelopen van de afdeling met een productielijn waar hij de door Workstar opgedragen werkzaamheden diende uit te voeren. [X.] is vervolgens, nadat hij tevergeefs zijn supervisor had gezocht om zijn verhaal te doen, niet meer op deze afdeling teruggekeerd.
Anders dan [X.] stelt, dient deze handelwijze te worden aangemerkt als werkweigering. [X.] heeft zich immers door zijn handelwijze onttrokken aan de hem opgedragen werkzaamheden. Want zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat hij terecht verongelijkt was over de opmerking van de cheffin van de betreffende afdeling, dan nog staat vast dat hij na een vergeefse poging te hebben gedaan elders verhaal te halen (bij zijn supervisor) niet meer op de betreffende afdeling is teruggekeerd, maar zich heeft begeven naar een andere afdeling, waar hij geen werkzaamheden had te verrichten. Dat [X.] aldus de hem opgedragen werkzaamheden heeft geweigerd staat daarmee vast, omdat het immers niet aangaat dat een werknemer na een conflict de hem opgedragen werkzaamheden zoveel mogelijk uit de weg gaat en op eigen houtje werk gaat zoeken op een andere afdeling. Daaraan doet niet af dat in dit geval de cheffin van de afdeling waar hij zijn werkzaamheden eigenlijk had dienen te verrichten, toen zij [X.] op die andere afdeling aantrof, hem kennelijk te verstaan heeft gegeven dat zij [X.] onder deze omstandigheden niet meer op haar afdeling (terug) wenste.
4.2.6. Het door Workstar aan [X.] gemaakte verwijt als verwoord in de hiervoor onder 4.1.2. aangehaalde brief betreft een halsstarrige werkweigering en wat daarmee in dit geval wordt bedoeld is door Workstar toegelicht in de memorie van antwoord.
4.2.7. Workstar heeft in de memorie van antwoord gesteld dat zij [X.] in het gesprek op 1 december 2006 voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom hij op staande voet werd ontslagen. In dat gesprek heeft Workstar [X.] niet alleen zijn handelwijze van die dag voorgehouden, maar heeft Workstar tevens mondeling aangegeven dat [X.] al eerder was gewaarschuwd naar aanleiding van de weigering om kurkentrekkers in te pakken (op 25 oktober 2006) en de weigering om heupflacons in te pakken (op 27 oktober 2006) en dat hij mede om die redenen wegens halsstarrige werkweigering op staande voet werd ontslagen. [X.] heeft deze weergave van het gesprek waarin een toelichting is gegeven op het ontslag niet bestreden, hoewel hij daartoe bij akte in de gelegenheid is gesteld en bij die akte ook verder is ingegaan op de gronden van het ontslag.
4.2.8. Naar het oordeel van het hof levert de gedraging van [X.] van 1 december 2006, mede gelet op de twee eerdere werkweigeringen van 25 en 27 oktober 2006, nu gesteld noch gebleken is dat daarvoor een rechtvaardiging bestond, een dringende reden voor een ontslag op staande voet op.
Alle (overige) feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien (de aard van de arbeidsovereenkomst die ertoe diende [X.] kansen op de arbeidsmarkt te geven, de relatief korte duur van de arbeidsovereenkomst, de leeftijd van [X.] op het moment van ontslag en de financiële gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem hebben), leiden niet tot een ander oordeel.
4.2.9. [X.] stelt verder nog dat Workstar aan de in de ontslagbrief van 1 december 2006 genoemde ontslaggrond (halsstarrige werkweigering) geen feitelijkheden ten grondslag heeft gelegd, zodat het enkele noemen van die ontslaggrond in die brief op zichzelf onvoldoende is om het ontslag op staande voet te dragen. Het hof verwerpt dit standpunt.
4.2.10. Gelet op de hiervoor onder 4.2.7. weergegeven inhoud van gesprek tussen partijen van 1 december 2006, in samenhang bezien met de brief van Workstar van diezelfde dag, was het naar het oordeel van het hof voor [X.] voldoende kenbaar, althans moest het redelijkerwijs voldoende kenbaar zijn dat de woorden ‘halsstarrige werkweigering’ in die brief refereerden aan zijn handelwijze van 1 december 2006 alsmede naar de twee eerdere incidenten van 25 en 27 oktober 2006, waarop het ontslag op staande voet mede was gebaseerd.
4.3. De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat de opzegging door Workstar onregelmatig is, dan wel de gevolgen van de opzegging voor [X.] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Workstar bij de opzegging, of dat de opzegging op andere gronden kennelijk onredelijk is. De kantonrechter heeft derhalve de daarop gegronde vorderingen van [X.] terecht afgewezen.
4.4. Aan het door [X.] gedane bewijsaanbod wordt als te vaag en/of niet ter zake dienend voorbij gegaan.
4.5. Nu de grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden, wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor weergegeven.
Gelet hierop dient de vordering van [X.] in hoger beroep, inhoudende dat Workstar wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat hij op grond van het vonnis waarvan beroep aan Workstar heeft betaald, te worden afgewezen.
4.6. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [X.] in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordeeld.
Nu [X.] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van Workstar om de proceskosten in hoger beroep te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen zullen worden voldaan, wordt deze vordering toegewezen.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering van gronden zoals hiervoor is overwogen;
wijst de vordering van [X.] tot terugbetaling van hetgeen hij uit hoofde van het vonnis waarvan beroep heeft voldaan af;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Workstar worden begroot op € 254,- aan verschotten en € 948,- aan salaris advocaat;
bepaalt dat over de proceskosten wettelijke rente zal zijn verschuldigd indien deze niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest zijn voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Venner-Lijten en Slootweg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2009.