ECLI:NL:GHSHE:2009:BH6011

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001136-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met vrijspraak en veroordeling onder Wegenverkeerswet

In deze zaak gaat het om een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 28 maart 2007 te Schijndel. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte reed met haar auto de kruising van de Van Leeuwenhoekweg en de Structuurweg op, terwijl zij geen voorrang verleende aan een motorrijder, genaamd [slachtoffer 1], die op de Structuurweg reed. Dit leidde tot een botsing waarbij de motorrijder op 1 april 2007 overleed en de bijrijder, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep.

Tijdens het hoger beroep werd de verdediging aangevoerd dat externe factoren, zoals de zon en de snelheid van de motorrijder, een rol hebben gespeeld in het ongeval. Het hof oordeelde echter dat deze verweren niet aannemelijk waren en dat de verdachte niet voldoende had opgelet. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld en sprak haar vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor de slachtoffers en de psychische belasting voor de verdachte. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2009.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001136-08
Uitspraak : 13 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 maart 2008 in de strafzaak met parketnummer 01/841177-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, het subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis zal opleggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal ontzeggen voor de duur van 1 jaar.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 maart 2007 te Schijndel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (merk Peugeot, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, (de T-splitsing van de) de Van Leeuwenhoekweg en/of de Structuurweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met haar personenauto te rijden, immers:
- is verdachte met haar personenauto komende vanaf de Van Leeuwenhoekweg de kruising van die weg met de Structuurweg op gereden (om linksaf te slaan richting St. Oedenrode), terwijl ter plaatse op of kort voor die kruising in haar, verdachtes, richting bord B6 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of op het wegdek haaientanden waren aangebracht en/of die Structuurweg aldaar een voorrangsweg betrof en/of
- heeft verdachte (vervolgens) de doorgang niet vrijgelaten en/of heeft verdachte een bestuurder, genaamd [slachtoffer 1], van een motorrijtuig, te weten een motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken]), welke reed op de Structuurweg (komende vanaf de richting St. Oedenrode) geen voorrang verleend,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing of aanrijding is ontstaan met/tussen die personenauto en die motorfiets ten gevolge waarvan de bestuurder van de motorfiets,
[slachtoffer 1], op 1 april 2007 te Tilburg is overleden en/of de bijrijder/passagier van de motorfiets, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) beenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 maart 2007 te Schijndel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de (T-splitsing van de) Van Leeuwenhoekweg en/of de Structuurweg,
-komende vanaf de Van Leeuwenhoekweg de kruising van die weg met de Structuurweg op is gereden (om linksaf te slaan richting St. Oedenrode), terwijl ter plaatse op of kort voor die kruising in haar, verdachtes, richting bord B6 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en/of op het wegdek haaientanden waren aangebracht en/of die Structuurweg aldaar een voorrangsweg betrof en/of
-(vervolgens) de doorgang niet heeft vrijgelaten en/of een bestuurder, genaamd [slachtoffer 1], van een motorrijtuig, te weten een motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken]), welke reed op de Structuurweg (komende vanaf de richting St. Oedenrode), geen voorrang heeft verleend,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de beoordeling of de schuld aan een verkeersongeval uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, het aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Naar het oordeel van het hof kan uit de enkele omstandigheid dat verdachte de motorrijder aan wie zij voorrang had dienen te verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor haar waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop haar rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, niet volgen dat verdachte zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Gelet hierop kan naar ’s hofs oordeel bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan, evenals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is betoogd, zal worden vrijgesproken.
Nu het hof verdachte van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken, behoeft hetgeen door de verdediging ter zake (overigens) is aangevoerd geen nadere bespreking.
Door het hof vastgestelde feiten:
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof de navolgende feiten, welke door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet zijn betwist , vast:
- Verdachte reed op 28 maart 2007 als bestuurder van een personenauto over de Van Leeuwenhoekweg in Schijndel;
- Gekomen ter hoogte van de splitsing van de Van Leeuwenhoekweg en de Structuurweg, wilde verdachte linksaf richting St. Oedenrode de Structuurweg oprijden;
- Ter plaatse of kort voor de kruising van de Van Leeuwenhoekweg en de Structuurweg, zijnde een voorrangsweg , was in verdachtes richting bord B6 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 geplaatst en op het wegdek waren haaientanden aangebracht;
- Verdachte is op enig moment vanaf de Van Leeuwenhoekweg linksaf de Structuurweg opgereden en heeft daarbij een bestuurder, genaamd [slachtoffer 1], van een motorrijtuig, te weten een motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken]) , welke reed op de Structuurweg (komende vanaf de richting St. Oedenrode), door de doorgang voor dat motorrijtuig niet vrij te laten, geen voorrang verleend;
- Ten gevolge hiervan is voornoemde Van den Heuvel met zijn motorfiets in botsing gekomen met de personenauto van verdachte.
Verweer
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat externe factoren, waaronder de zon of de snelheid en zichtbaarheid van de motorrijder, een zodanige invloed op de situatie hebben gehad dat niet gesproken kan worden van een handelwijze als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet aannemelijk geworden dat de door de verdediging genoemde externe omstandigheden op grond waarvan een zodanige invloed op de verkeerssituatie zou kunnen worden aangenomen dat verdachte geen schuld heeft aan het ongeval, zich hebben voorgedaan. Verdachte heeft, in tegenstelling tot hetgeen veronderstellenderwijs door de verdediging naar voren is gebracht, ter terechtzitting in hoger beroep verklaard in het geheel geen last te hebben gehad van de (laagstaande) zon.
Voorts wordt de door de verdediging opgeworpen veronderstelling dat de bestuurder van de motorfiets, [slachtoffer 1], kort voor het ongeval met een (veel) hogere dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 70 kilometer per uur heeft gereden weersproken door de getuigen [slachtoffer 2] , [getuige 1] en [getuige 2] . Het hof ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen en acht deze verklaringen betrouwbaar. Tenslotte acht het hof de stelling van de verdediging dat de situatie ter plaatse onoverzichtelijk was voor verdachte, gelet op de verklaring van [getuige 3] , voor zover inhoudende dat hij, op het moment dat hij achter de personenauto van verdachte op de Van Leeuwenhoekweg stond, in zijn linker ooghoek een motor op de Structuurweg aan zag komen, een en ander bezien in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat zij:
op 28 maart 2007 te Schijndel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de splitsing van de Van Leeuwenhoekweg en de Structuurweg,
-komende vanaf de Van Leeuwenhoekweg de kruising van die weg met de Structuurweg op is gereden (om linksaf te slaan richting St. Oedenrode), terwijl ter plaatse op of kort voor die kruising in haar, verdachtes, richting bord B6 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 was geplaatst en op het wegdek haaientanden waren aangebracht en die Structuurweg aldaar een voorrangsweg betrof en
-de doorgang niet heeft vrijgelaten en een bestuurder, genaamd [slachtoffer 1], van een motorrijtuig, te weten een motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken]), welke reed op de Structuurweg (komende vanaf de richting St. Oedenrode), geen voorrang heeft verleend,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 177, eerste lid, aanhef en onder a. van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en de omstandigheid dat door de aanrijding die verdachte heeft veroorzaakt [slachtoffer 1] het leven heeft verloren, waardoor aan de nabestaanden onomkeerbaar leed is aangedaan. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat aan [slachtoffer 2] door die aanrijding zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het hof heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het haar betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 december 2008 niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat het noodlottige ongeval ook voor verdachte een aanzienlijke psychische belasting heeft teweeggebracht.
Het hof zal niet de gevorderde geldboete opleggen, maar zal verdachte tot de na te noemen taakstraf in de vorm van een werkstraf veroordelen. Aldus komt het hof tot oplegging van een straf die hoger is dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Naar het oordeel van het hof noodzaakt niet alleen de ernst van het bewezen verklaarde tot de navolgende straf, maar ook de uitlatingen van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Verdachte heeft immers gesteld dat zij, ook achteraf bezien, geen fout heeft gemaakt, aangezien zij toch goed naar links en rechts had gekeken en dat zij, indien zij zich wederom in dezelfde verkeerssituatie zou bevinden, op dezelfde manier zou handelen. Gelet hierop acht het hof de na te noemen werkstraf meer geschikt om verdachte het ongeoorloofde van haar handelwijze te doen inzien.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bijkomende straf
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake het bewezen verklaarde voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf gedeeltelijk voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Het verweer dat verdachte kort gezegd het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen, omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak en voorts, omdat niet aannemelijk is geworden dat tijdens de ontzegging voor het door verdachte genoemde doel redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de taakstraf, groot 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 2 (twee) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 13 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.