ECLI:NL:GHSHE:2009:BH5205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003301-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid na aanhouding door politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor wederspannigheid. De verdachte werd op 23 november 2007 in Breda aangehouden door brigadier [verbalisant 1] van de politie Midden en West Brabant, omdat hij zich verbaal en fysiek bemoeide met de aanhouding van een andere verdachte. De verdachte weigerde een vordering om zich te verwijderen en verzet zich tegen de aanhouding, wat leidde tot zijn arrestatie. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis. In hoger beroep werd door de advocaat-generaal een voorwaardelijke geldboete van EUR 220,00 geëist.

Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte niet rechtmatig was, omdat de vordering om zich te verwijderen niet op een wettelijke basis was gestoeld. Desondanks oordeelde het hof dat de verbalisant in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening handelde, omdat er wel degelijk een wettelijke grondslag voor de aanhouding bestond, namelijk het belemmeren van een ambtshandeling. Het hof achtte de aanhouding proportioneel, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte zich gedroeg.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 220,00, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij hij zich binnen een proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003301-08
Uitspraak : 5 maart 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 26 augustus 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-625516-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1949],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte:
- werd vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde, en
- ter zake van de onder 2. ten laste gelegde “wederspannigheid” werd veroordeeld tot een geldboete van EUR 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Hoger beroep
Verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van EUR 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De verdediging heeft:
• primair vrijspraak bepleit van het aan hem ten laste gelegde feit;
• subsidiair met betrekking tot een eventueel op te leggen straf bepleit dat wordt volstaan met een voorwaardelijk geldboete ten bedrage van EUR 220,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2007, te Breda, toen een aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaar, te weten een brigadier van politie Midden en West Brabant ([verbalisant 1]), hem, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en (bij diens [rechter-]arm en/of lichaam) had vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vast had, teneinde hem, verdachte, ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar een plaats van verhoor, zich (telkens) met geweld tegen die ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door (te trachten) zich in een andere richting te bewegen en/of te begeven dan de richting waarin en/of waarnaar die ambtenaar hem, verdachte, geleidde en/of wilde geleiden en/of door te trachten zich (met kracht) van die ambtenaar los te rukken en/of te trekken en/of door (met kracht) (heftige) bewegingen te maken met diens arm(en);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.
Op vrijdag 23 november 2007 te Breda is verdachte omstreeks 20.00 uur door [verbalisant 1], brigadier van politie Midden en West Brabant, aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ten einde hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar een plaats van verhoor.
Brigadier [verbalisant 1] was op vrijdag 23 november 2007 belast met het verkeerstoezicht rondom het voetbalstadion van NAC-Breda en op het moment van evengenoemde aanhouding in uniform gekleed.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.1. Namens verdachte is ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, aangezien de brigadier van politie die verdachte heeft aangehouden, tijdens deze aanhouding niet werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
1.2. Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats was de vordering van de brigadier aan verdachte om zich te verwijderen -gezien de zich voortdoende situatie- disproportioneel. In de tweede plaats was de beslissing van de brigadier om verdachte -die geen gevolg gaf aan deze vordering- aan te houden ook niet proportioneel. Ten slotte was de wijze van arrestatie van verdachte na aanhouding buiten alle proporties.
1.3. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
1.3.1. In het dossier bevindt zich een ambtsedig proces-verbaal van brigadier [verbalisant 1] dat voor zover hier van belang onder meer het volgende inhoudt:
" Op het moment dat collega's doende waren om een verdachte onder controle te brengen, zag ik dat meerdere omstanders die zich bij ons hadden verzameld, waarvan enkelen beschonken waren, zich verbaal met de aanhouding gingen bemoeien. Daarbij zag ik dat één omstander zich in de richting van de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] begaf. Op het moment dat deze persoon de collega's kort genaderd was, heb ik de collega's afgeschermd door tussen deze persoon en de collega's in te gaan staan. Ik zag en ik voelde dat deze persoon fysieke handelingen verrichte en mij trachtte te passeren door met zijn lichaam tegen mij aan te duwen en heftige zwaaibewegingen te maken met zijn armen. Daarbij hoorde ik dat hij verbaal agressief reageerde tegen mij en de collega's die met de aanhouding doende waren. Dit alles met de kennelijke bedoeling om de aanhouding van de andere verdachte te beletten. Ik zag dat deze persoon bloeddoorlopen ogen had en onvast ter been was. De adem van deze persoon riekte naar het inwendig gebruik van alcohol en ik hoorde dat hij met dubbele tong sprak. Om te voorkomen dat deze persoon de aanhouding van de andere verdachte daadwerkelijk zou belemmeren of zou beletten en in verband met het herstel van de openbare orde heb ik deze persoon tegengehouden en tot twee keer toe gevorderd weg te gaan. Ik hoorde dat deze persoon meerdere keren tegen mij zei dat hij niet weg wilde gaan. Omdat de persoon geen gevolg gaf aan dit bevel heb ik hem als verdachte aangehouden ter zake van het opzettelijk niet voldoen aan bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan.
Tijdens zijn aanhouding trachtte de verdachte zich herhaaldelijk in een andere richting te bewegen dan de richting waarin ik de verdachte geleidde. Daarbij trachtte de verdachte zich herhaaldelijk los te rukken door heftige bewegingen met zijn beide armen te maken. Tijdens de aanhouding is de verdachte een keer gevallen. Uiteindelijk lukte het mij samen met een collega om de verdachte onder controle te brengen. Bij de aanhouding heb ik gebruik gemaakt van mijn van dienstwege verstrekte handboeien. Tot het moment dat de verdachte in een dienstauto van de arrestantenzorg werd geplaatst, heeft hij zich met fysieke kracht tegen zijn aanhouding verzet.”
1.3.2. Artikel 184 van het wetboek van strafrecht stelt onder andere het belemmeren van “ambtshandelingen” strafbaar, maar biedt niet een wettelijke basis voor het doen van een vordering om zich te verwijderen teneinde dat belemmeren te doen ophouden.
Waar het hof in het voorliggende geval van een andere grondslag voor een zodanige vordering niet is kunnen blijken, kan niet worden geoordeeld dat zij – naar luid van evengemeld artikel – “krachtens wettelijk voorschrift” is gedaan.
Dat brengt mee, dat de verdachte zich door het niet voldoen aan die vordering niet aan overtreding van artikel 184 van het wetboek van strafrecht heeft schuldig gemaakt, voorts dat de deswege verrichte aanhouding niet rechtmatig was en ten slotte dat de verbalisant [verbalisant 1] in zoverre zijn bediening niet rechtmatig uitoefende.
Of de gegispte vordering proportioneel was behoeft dan ook verder geen bespreking.
In de omstandigheden van het geval ligt evenwel besloten dat de verdachte wel op een andere grond had kunnen worden aangehouden; te weten: terzake van het belemmeren van een ambtshandeling. Voor de onderhavige aanhouding bestond dus wel degelijk een wettelijke grondslag.
Dat betekent dat de verbalisant [verbalisant 1] toen hij de verdachte aanhield in zoverre in de rechtmatige uitoefening was van zijn bediening. Dat de politie en het openbaar ministerie te dezen van een andere – niet wettelijke – grondslag zijn uitgegaan, kan aan die vaststelling niet afdoen.
1.3.3. Het hof acht de onder de gegeven omstandigheden, die daarin bestonden dat de kennelijk aangeschoten verdachte zich zo verbaal als metterdaad op hinderlijke wijze met de arrestatie van een ander bemoeide en vervolgens weigerde zich te verwijderen, zijn aanhouding alleszins proportioneel.
Dat die aanhouding gepaard zou zijn gegaan met buitenproportioneel geweld is bij het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 23 november 2007, te Breda, toen een aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaar, te weten brigadier van politie Midden en West Brabant [verbalisant 1], hem op verdenking van het overtreden van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en had vastgegrepen, ten einde hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld tegen die ambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft verzet door te trachten zich in een andere richting te bewegen dan de richting waarin die ambtenaar hem wilde geleiden en door te trachten zich van die ambtenaar los te rukken door heftige bewegingen te maken met zijn armen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
De eerste rechter heeft verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van EUR 220,00, subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke geldboete zal worden opgelegd ten bedrage van EUR 220,00, met een proeftijd van één jaar.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit is begaan tegen een politieambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, waardoor het ambtelijk gezag is aangetast;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2009 niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande acht het hof oplegging van een voorwaardelijke geldboete ten bedrage van EUR 220,00 passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 180 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
Wederspannigheid.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 220,00 (tweehonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete van EUR 220,00 (tweehonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. N.J.M. Ruyters,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 5 maart 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N.J.M. Ruyters en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.