Parketnummer: 20-000710-06
Uitspraak : 31 januari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
10 februari 2006 in de strafzaak met parketnummer 03-005614-04 tegen:
[NAAM VAN DE VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1964,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Bij vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een gedeelte van EUR 150,- toegewezen. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts aan verdachte zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, met gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en met toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen -zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging -en aldus de grondslag van het onderzoek- is gewijzigd.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 in de gemeente Maastricht opzettelijk [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 2000) en/of [minderjarige 2] ([geboortedatum] 2001) en/of [minderjarige 3] ([geboortedatum] 2002) en/of [minderjarige 4] ([geboortedatum].2004) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet die [minderjarige] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en/of [minderjarige 4] in de woning gelegen aan de [adres] heeft (vast)gehouden en/of opgesloten en/of die [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en/of [minderjarige 4] heeft belemmerd en/of verhinderd de woning te verlaten;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, opzettelijk vier, in elk geval, een minderjarige, te weten [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2000 en/of [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 en/of [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2002 en/of [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2004 heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige(n) gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige(n) uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, die [minderjarige] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en/of [minderjarige 4] in de woning gelegen aan de [adres] heeft (vast)gehouden en/of opgesloten en/of die [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en/of [minderjarige 4] heeft belemmerd en/of verhinderd de woning te verlaten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 augustus 2004 tot en met 26 oktober 2004, althans op of omstreeks 23 augustus 2004 te Maastricht, [benadeelde 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen [naam] (medewerkster bij de politie) de woorden gezegd: "Dat hij maar hier naartoe komt, dan krijgt hij de kogel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en welke woorden en/of bedreiging(en) (vervolgens) ter kennis van die [benadeelde 2] is/zijn gekomen en aldus toen en daar die [benadeelde 2] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
3.
hij in of omstreeks 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 te Maastricht [benadeelde 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht op voornoemde [benadeelde 1];
4.
hij op of omstreeks 17 juni 2004 te Maastricht [benadeelde 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen (beide collega's van [benadeelde 2]) de woorden gezegd: "Zeg maar tegen [benadeelde 2] dat ik hem weet te vinden en dat ik hem zal krijgen. Als het moet dan doe ik dat bij zijn woning. Kennen jullie [naam], dat is een collega van jullie. Ook die heb ik gezegd dat ik hem zou krijgen en samen met (niet te verstane naam) zou begraven in het Bunderbos. Zeg dit ook maar tegen [benadeelde 2]", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en welke woorden en/of bedreiging(en) (vervolgens) ter kennis van die [benadeelde 2] is/zijn gekomen en aldus toen en daar die [benadeelde 2] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 in de gemeente Maastricht opzettelijk [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 2000) en [minderjarige 2] ([geboortedatum] 2001) en [minderjarige 3] ([geboortedatum] 2002) en [minderjarige 4] ([geboortedatum] 2004) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met dat opzet die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in de woning gelegen aan de [adres] heeft (vast)gehouden en opgesloten en/of die [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] en/of [minderjarige 3] en/of [minderjarige 4] heeft belemmerd de woning te verlaten;
2.
hij op 23 augustus 2004 te Maastricht, [benadeelde 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk tegen [naam] (medewerkster bij de politie) de woorden gezegd: "Dat hij maar hier naartoe komt, dan krijgt hij de kogel", welke woorden ter kennis van die [benadeelde 2] zijn gekomen en aldus toen en daar die [benadeelde 2] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3.
hij in de periode van 23 augustus 2004 tot en met 24 augustus 2004 te Maastricht [benadeelde 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op voornoemde [benadeelde 1];
4.
hij op 17 juni 2004 te Maastricht [benadeelde 2] (brigadier van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen [naam] en [naam] (beide collega's van [benadeelde 2]) de woorden gezegd: "Zeg maar tegen [benadeelde 2] dat ik hem weet te vinden en dat ik hem zal krijgen. Als het moet dan doe ik dat bij zijn woning. Kennen jullie [naam], dat is een collega van jullie. Ook die heb ik gezegd dat ik hem zou krijgen en samen met (niet te verstane naam) zou begraven in het Bunderbos. Zeg dit ook maar tegen [benadeelde 2]", welke woorden ter kennis van die [benadeelde 2] zijn gekomen en aldus toen en daar die [benadeelde 2] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt -ook in zijn onderdelen- slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Van de zijde van de verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde aangevoerd dat verdachte zijn kinderen niet wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd of beroofd heeft gehouden. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van dit verweer heeft aangevoerd, staat verwoord in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan het proces-
verbaal van de zitting zal worden gehecht en -voor zover relevant- als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof, met de rechtbank, onderkent dat de betreffende kinderen een leeftijd hadden waarop een kind in het algemeen nog niet voldoende in staat is zelfstandig zijn wil te laten blijken en bekend te maken dat hij de woning wenst te verlaten. Het hof neemt voorts de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Verdachte heeft zichzelf overgoten met benzine, terwijl hij een aansteker in zijn hand hield, heeft vervolgens gedreigd zichzelf in brand te steken en heeft zich daarna opgesloten in zijn flatwoning waarin zich (zijn) vier kleine kinderen bevonden. De verdachte heeft de voordeur vergrendeld door de "vergrendelklinken" te sluiten en de deur geblokkeerd met een kast, met als gevolg dat er niemand bij hen in de buurt kon komen. Aan de achterzijde van het huis heeft de brandweer getracht de kinderen veilig uit de flatwoning te krijgen, hetgeen verdachte heeft belemmerd door de ladder die tegen het balkon van de flatwoning was geplaatst weg te duwen. Tevens heeft verdachte, terwijl hij zijn jongste kind op zijn arm had, vanaf dit balkon met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van de betrokken agenten gedreigd. Bovendien heeft verdachte vanuit de flatwoning waar hij zich met zijn kinderen had verschanst geroepen dat hij de boel zou opblazen, dat hij alles in brand zou steken en dat wanneer men zou binnen komen allen eraan zouden gaan.
De situatie in huis was, gelet op het bovenstaande, dermate bedreigend dat de belangen van de kinderen werden geschaad. Verdachte heeft belemmerd dat zijn kinderen met hulp van anderen het pand konden verlaten. Het feit dat verdachte na een verzoek van de politie de kinderen aan hen over te dragen heeft verklaard dat de politie de kinderen niet meekreeg en dat hun moeder ze dan maar moest komen halen, doet hieraan niet af. Het feit dat verdachte een voorwaarde stelde aan het overdragen van de kinderen, geeft blijk van zijn weigering deze kinderen op verzoek aan de politie over te dragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, als zou zijn gebeurd wat in het dossier is gerelateerd, begrip zou hebben voor het optreden van de politie. Hij bekent ook een deel van het feitencomplex. Een en ander is geschied zoals in het dossier is gerelateerd en hierboven kort is weergegeven. Voor zover verdachte details ontkent, blijkt van deze details uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof overweegt dienaangaande, met de rechtbank, dat de verdachte door zijn handelen - wat zijn onderliggende bedoelingen ook waren en ook al was hij de vader van deze kinderen - zich meester heeft gemaakt van de persoon van de kinderen en zich daarvan heeft bediend op een wijze die zeer in strijd was met de onmiskenbare belangen van de kinderen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de politie terecht aan verdachte vroeg om de kinderen over te dragen, weshalve het politieoptreden rechtmatig was. De herhaaldelijke weigering van verdachte om aan het verzoek van de politie om de kinderen aan hen over te dragen te voldoen, was derhalve wederrechtelijk.
Het vorenstaande leidt het hof tot het oordeel dat ten aanzien van verdachtes handelen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van de kinderen moet worden gesproken.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 primair is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2, 3 en 4 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Betreffende verdachte zijn twee rapporten opgemaakt, namelijk het op 9 oktober 2007 opgemaakte psychiatrisch rapport van H.E.M. van Beek, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en het op 5 oktober 2007 opgemaakte psychologisch rapport van drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, welke rapporten -onder meer- inhouden als conclusie van de betreffende rapporteurs, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor het hem ten laste gelegde.
Het hof verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten vermelde conclusie en maakt deze tot de zijne.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van met name het onder 1 primair bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de ernst van het totale ten laste gelegde feitencomplex;
- het feit dat verdachte door zijn handelen vier jonge kinderen in gevaar heeft gebracht;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke
onrust die daarvan het gevolg is.
Het hof overweegt dat voor het bewezen verklaarde een straf van 4 jaren passend zou zijn, doch in verband met de hiervoor onder het kopje “Strafbaarheid van de verdachte” geconstateerde verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte zal slechts de in de beslissing te noemen straf worden opgelegd.
Bij de straftoemeting en bij het opleggen van na te melden maatregel heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de volgende rapportages:
A: het op 9 oktober 2007 opgemaakte psychiatrisch rapport van H.E.M. van Beek, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, welk rapport -onder meer- inhoudt als conclusie en advies van de rapporteur:
BEANTWOORDING VAN DE VRAAGSTELLING
1. Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid, thans langdurig in volledige remissie door de detentiesituatie. Tevens is Onderzochte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid alsmede een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met afhankelijke en antisociale trekken.
2. Ten tijde van het ten laste gelegde was dit hetzelfde, behalve dat de alcoholafhankelijkheid toen nog niet in remissie was.
3. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes, c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden.
4. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een stressvolle situatie in de woning van Onderzochte. Onderzochte was onder invloed van alcohol met daarbij de mogelijke uitwerking van zijn gebruikte medicatie. Het gevolg was dat hij zijn emoties niet meer de baas kon zijn. Door zijn beperkte mogelijkheden om problemen op te lossen vond het ten laste gelegde plaats. Het was als het ware een noodkreet om hulp. Onderzochte had gehoopt dat niet de politie kwam maar de hulpverleners. Door zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn zwakbegaafdheid beschikte onderzochte ten tijde van het ten laste gelegde maar voor een deel over zijn vrije wil, waardoor ik onderzochte in verminderde mate toerekeningsvatbaar voor het hem ten laste gelegde acht.
5. Bij voortbestaan van de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van Onderzochte kan bij stressvolle situaties zoals die van het ten laste gelegde dit opnieuw aanleiding geven tot soortgelijke strafbare feiten als waarvan verdachte nu verdacht wordt.
6. Om de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken is een klinische behandeling nodig, in een setting passend bij zijn beperkte intellectuele capaciteiten zoals die plaats kan vinden in de Stichting Dichterbij. Deze klinische behandeling gevolgd door deeltijd en poliklinische behandeling cliënt bij voorkeur plaats te vinden in het kader van een bijzondere voorwaarde van het voorwaardelijke strafdeel waarbij de Reclassering onderzochte verder kan motiveren en de naleving van de behandeling kan controleren.
B: het op 5 oktober 2007 opgemaakte psychologisch rapport van drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, welk rapport -onder meer- inhoudt als conclusie en advies van rapporteur:
Beantwoording van de vraagstellingen
2. Betrokken is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Verder is er sprake van een zwakbegaafd intelligent peil en is er alcoholverslaving.
3. Hiervan was sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
4. Genoemde ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit mede verklaard kan worden.
5a.b. Onder de permanente stress van benarde beklemmende woonomstandigheden met vier kinderen en vriendin en de onmin met buurtbewoners is betrokkene mede onder invloed van nogal wat drank gekomen tot theatraal, aandachttrekkend en dreigend aandoend gedrag, heeft hij zich met benzine of een daarmee verwante vloeistof overgoten, is hij in kleermakerszit voor de ingang van de flat gaan zitten en heeft hij zich vervolgens in zijn flat waar de kinderen waren terug getrokken. Uit angst voor brand en uit angst dat hij zijn kinderen wat aan zou doen is brandweer en politie aangerukt, is er communicatie geweest tussen betrokkene, politieagenten en een buurman van betrokkene, heeft betrokkene zich daarbij bedreigend uitgelaten tegen politieagenten en is hij uiteindelijk door de politie gearresteerd. Hij geeft aan dat zijn gedrag in deze opgevat dient te worden als een noodkreet, een schreeuw om hulp en dat het geenszins zijn bedoeling was zichzelf en/of anderen iets aan te doen. Hij komt daarbij oprecht over en uit het onderzoek komen geen aanwijzingen op grond waarvan deze uitspraak van betrokkene in twijfel getrokken dient te worden. Wel is het zo dat betrokkene het negatieve effect van zijn gedrag op zijn kinderen, op medebewoners, brandweer- en politiefunctionarissen niet heeft kunnen overzien en is hij verder (evenals andere aanwezigen) meegevoerd in een proces waarin hij van zijn kant zijn (re)acties onvoldoende in de hand had en er zich onbedoeld maar niettemin niet ongevaarlijke zaken hadden kunnen voordoen.
c. Voor het aan hem ten laste gelegde gedrag kan hij als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden. Tussen het ten laste gelegde gedrag en de gebrekkige ontwikkeling (zwakbegaafdheid - gebrekkig probleemoplossend vermogen - persoonlijkheidsstoornis met alcoholisme – afhankelijkheid – hulpeloosheid - gefrustreerd en boos zijn en veel behoefte aan aandacht en steun) bestaat een directe relatie.
6a. De zwakbegaafdheid, de hulpeloosheid, de sterke gefrustreerde behoefte aan aandacht en steun en de boosheid daarover zijn onder andere factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene, die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive.
b.c. Alcoholmisbruik en het daarmee samenhangende verminderd vermogen tot controle dient hierbij in ogenschouw genomen te worden.
7. Om de kans op herhaling van soortgelijke of andere strafbare zaken te voorkomen is intensieve begeleiding/behandeling nodig. Een begeleiding/behandeling, die er op gericht is om betrokkene blijvend van de drank af te houden en dat in combinatie met een eenvoudige richting gevende aanpak met uiteindelijk doel om tot een betere sociaalmaatschappelijk inbedding bij betrokkene te komen dan tot nu toe altijd het geval is geweest. Er dient sprake te zijn van intensieve begeleiding en stevige externe structuur want zelf kan deze beperkte, alcoholverslaafde en afhankelijke man zijn problemen niet aan en kan hij zich niet staande houden. Van de kant van de hulpverlening vraagt dit veel want betrokkene kan eigenzinnig, eigenwijs en tegendraads reageren maar opgemerkt dient hierbij wel dat deze opstelling voor een groot deel overcompensatie van onzekerheid en niet kunnen is. Het is geïndiceerd dat deze begeleiding/behandeling begint met een stuk klinische behandeling om dan gaandeweg het proces over te kunnen gaan op deeltijd/dagbehandeling met aan de rand daarbij ondersteuning door de reclassering. Het is dus niet geïndiceerd dat betrokkene vanuit detentie op straat komt, eerst dient in genoemde klinische behandeling een stevig fundament gelegd worden van waaruit verder gebouwd kan worden.
Voorgaand genoemde aanpak zou middels verschillende juridische kaders kunnen geschieden. Een optie is een en ander als bijzondere voorwaarde binnen het juridische kader van een deels voorwaardelijke vrijheidstraf en zo mogelijk met een aanzienlijk voorwaardelijk deel als stok achter de deur. Betrokkene dient zich dan aan de aanwijzingen van de reclassering te houden . In dat geval zou van de kant van de reclassering voor de plaatsing van betrokkene contact gemaakt kunnen worden met de instelling waar voor genoemde klinische behandeling naar toe verwezen wordt. Daar kan dan een intake gedaan worden en waar de nu nog dubieuze behandelingsmotivatie mede verder beoordeeld kan worden .
Een tweede optie is de TBS met voorwaarden, maar deze optie is niet als eerste geformuleerd omdat de situatie inmiddels veranderd is dat wil zeggen betrokkene heeft ingezien dat de drank funest voor hem is zowel in lichamelijk (bijvoorbeeld leverfunctie) als in psychisch (cognitieve achteruitgang, ontremming/agressiviteit)
Anderzijds betekent zij eveneens een goede stok achter de deur en kan bij calamiteiten snel op een andere aanpak/ behandeling worden overgegaan.
Wat TBS met verpleging betreft kan opgemerkt worden dat dit uiteraard wel een afdoende maatregel is om recidive te voorkomen maar naar mening van onderzoeker is deze maatregel mogelijk niet proportioneel met het ten laste gelegde en wellicht contraproductief, omdat de kans groot is dat betrokkene definitief de kop in de wind gooit en niet meer benaderbaar is.
Mocht Uw college echter van mening zijn dat de strafrechtelijke beoordeling van de ernst van de feiten in combinatie met de gevaarsprognose het opleggen van de maatregel van de terbeschikkingstelling rechtvaardigt, dan rest een van laatstgenoemde twee opties als variant maar met de voorkeur de TBS met voorwaarden als behandeling voornoemd gerealiseerd kan worden.
Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en maakt deze tot de zijne.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige-deskundige M. Verstrenghe, reclasseringswerker, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In zijn gesprekken met mij heeft verdachte zijn boosheid geuit over de inhoud van de
rapportages en heeft verdachte aangegeven dat hij het door hem gepleegde niet TBS-waardig vond. Gisteren gaf hij echter plotseling aan mij te kennen wel een klinische behandeling te willen ondergaan. Gelet op zijn eerdere stellige weigeringen aan een klinische behandeling te willen meewerken, heb ik deze recente verandering van opvatting beschouwd als opportunistisch en slechts geuit in verband met de terechtzitting van heden.
Ik twijfel aan de motivatie van verdachte om een klinische behandeling te ondergaan. Ik heb hierover gesproken met de heer Van Nunen, opsteller van de psychologische rapportage betreffende verdachte en deze gaf aan eveneens twijfels hierover te hebben.
Het hof overweegt als volgt:
De rapportages geven drie mogelijkheden voor een klinische behandeling van de verdachte, namelijk een behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf, een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden en behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging.
Gelet op het bepaalde in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht en in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze golden ten tijde van het plegen van de delicten, is een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf, gezien de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet meer mogelijk.
Bovendien zou deze optie naar het oordeel van het hof niet opportuun zijn, want geen recht doen aan de ernst van de feiten en het gevaar dat verdachte voor anderen vormt.
Gelet op voornoemde rapportages en de verklaring van M. Verstrenghe ter terechtzitting in hoger beroep, en voorts gelet op hetgeen verder uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, twijfelt het hof aan de motivatie van verdachte om een klinische behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden te ondergaan, weshalve het hof oplegging van deze maatregel niet passend acht in dit specifieke geval.
Gelet op de inhoud van de voornoemde rapportages die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde, eist de algemene veiligheid van personen naar het oordeel van het hof echter wel oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte.
Het door verdachte onder 1 primair begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist en het hof voornoemde TBS met voorwaarden in het onderhavige geval geen passende maatregel acht, zal het hof gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen de ernst van de door verdachte begane feiten.
De raadsman heeft betoogd dat oplegging van een maatregel van TBS met dwangverpleging niet proportioneel is, nu het aandeel van verdachte in het onder 1 ten laste gelegde feit, gelet op het aandeel van de politie in de escalatie van de spanningen ter plaatse, te gering is. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van dit verweer heeft aangevoerd, staat vermeld in de door hem overgelegde pleitnota, welke aan het proces-verbaal van de zitting zal worden gehecht en -voor zover relevant- als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Een eventueel niet adequaat ingrijpen van de politie waardoor de situatie onnodig zou zijn geëscaleerd - als voor deze bewering van de verdediging al feitelijke grondslag bestaat - doet niet af aan het zelfstandig handelen van verdachte. Verdachte heeft voor zichzelf en zijn kinderen een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan door zichzelf met brandstof te overgieten en vervolgens te dreigen zichzelf in brand te steken. Hij heeft vervolgens niet meegewerkt toen de politie de kinderen uit deze gevaarlijke situatie wilde brengen. Het ontstaan en escaleren van de gehele situatie is dan ook in de eerste plaats, zo niet geheel, toe te schrijven aan verdachte.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 300,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 150,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 2 en 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 227,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde oplevert:
1. Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
meermalen gepleegd;
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 150,00 (honderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 2], wonende te [adres], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 227,00 (tweehonderdzevenentwintig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 227,00 (tweehonderdzevenentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. E.F.G.M. Gelderman, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. K. van der Meijde,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 31 januari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De raadsheer mr. K. van der Meijde en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.