ECLI:NL:GHSHE:2008:BV8451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004351-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door volledig ontoerekeningsvatbare verdachte met dwangverpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren te Zwijndrecht, heeft op 21 april 2007 geprobeerd zijn moeder te vermoorden met een deel van een bankschroef. De verdachte was ten tijde van het delict lijdende aan een ziekelijke stoornis, namelijk paranoïde schizofrenie, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De verdachte dacht dat zijn moeder een 'alien' was die zijn energie weghaalde en zijn hersens aftapte. Tijdens de zitting heeft de verdediging primair betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, en subsidiair dat hij ontslagen moest worden van alle rechtsvervolging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zijn moeder te doden, maar dat hij niet strafbaar is vanwege zijn geestelijke toestand. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de kans op recidive groot is en dat gedwongen behandeling noodzakelijk is. Het hof heeft de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen gelast, waaronder kledingstukken van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004351-07
Uitspraak : 29 april 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 november 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-825240-07 tegen:
[verdachte],
geboren te Zwijndrecht op [datum],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Noordsingel te Rotterdam,
waarbij verdachte terzake van “poging tot moord” niet strafbaar werd verklaard en werd ontslagen van alle rechtsvervolging en waarbij werd bevolen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen in verband met de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, verdachte terzake van “poging tot moord” niet strafbaar zal verklaren, hem bijgevolg zal ontslaan van alle rechtsvervolging en zal bevelen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De verdediging heeft:
• primair het standpunt betrokken dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken;
• subsidiair bepleit dat verdachte terzake van het ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
• met betrekking tot een op te leggen maatregel aangevoerd dat met de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 april 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, getracht heeft genoemde [slachtoffer] met een bankschroef, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd te slaan en/of met dat opzet [slachtoffer] met een bankschroef, althans een hard en/of zwaar voorwerp tegen het lichaam heeft geslagen en/of (vervolgens) met geschoeide voet (meermalen) tegen het lichaam heeft geschopt;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 april 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet getracht heeft genoemde [slachtoffer] met een bankschroef, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd te slaan en/of met dat opzet [slachtoffer] met een bankschroef, althans een hard en/of zwaar voorwerp tegen het lichaam heeft geslagen en/of (vervolgens) met geschoeide voet (meermalen) tegen het lichaam heeft geschopt.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
In de nacht van 21 april 2007 waren het [slachtoffer] en haar zoon, verdachte, in de woning van het [slachtoffer] aan de [adres] te Eindhoven aanwezig. Op enig moment in die nacht is verdachte, toen [slachtoffer] in bed lag, bij haar op de slaapkamer geweest, terwijl hij een deel van een bankschroef, een groot en zwaar voorwerp, in zijn handen had.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
i.
Zijdens verdachte is ter terechtzitting primair ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Daartoe is – op gronden als in de pleitnota vervat en onder verwijzing naar de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de gedragsdeskundigen Van der Weele en
Beetsma – aangevoerd dat verdachte het ten laste gelegde niet opzettelijk heeft begaan, aangezien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak als gevolg van een bij hem bestaande ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
ii.
Uit het strafdossier blijkt dat het [slachtoffer] ter gelegenheid van haar aangifte tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd, onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven en voorzover te dezen van belang – :
- dat [verdachte] op enig moment in de nacht van 21 april 2007 haar slaapkamer binnenkwam en zei dat zij een “alien” was, dat zij zijn energie weghaalde en dat zij zijn hersens aftapte;
- dat [verdachte] vervolgens zei dat hij “iets” moest gaan pakken;
- dat hij na ongeveer 5 minuten terugkwam in haar slaapkamer en dat zij zag dat hij toen een groot voorwerp in zijn handen had en dat het volgens haar een zwaar voorwerp was;
- dat het best een deel van een bankschroef geweest zou kunnen zijn;
- dat [verdachte] dat voorwerp met twee handen boven zijn hoofd in de lucht hield;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar met dat voorwerp wilde slaan;
- dat zij vervolgens in een reflex het dekbed naar [verdachte] gooide;
- dat zij zag, dat het dekbed tussen [verdachte] en haar terecht kwam op het moment dat [verdachte] een slaande beweging in haar richting maakte met het voorwerp dat hij in zijn handen had;
- dat zij vervolgens voelde dat het voorwerp tegen haar been terecht kwam;
- dat zij dacht dat [verdachte] haar wilde vermoorden.
iii.
Uit het dossier blijkt voorts dat op zaterdag 21 april 2007 bij de politie de melding binnenkwam dat er bij een bewoner van de [straatnaam] te Eindhoven een vrouw had aangebeld die was mishandeld door haar zoon. Bij die melding kreeg de politie het signalement door van deze zoon. Ter plaatse gekomen trof de politie daarop een man aan, die voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man verklaarde vervolgens spontaan tegenover de politie dat hij naar Eindhoven was gekomen om zijn moeder te vermoorden. Deze man, zijnde verdachte, werd daarop door de politie aangehouden.
iv.
Ten slotte is ook verdachte door de politie omtrent zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde ondervraagd. Bij die gelegenheid heeft hij onder meer – zakelijk weergegeven en voorzover te dezen van belang – verklaard:
- dat hij op de slaapkamer van [slachtoffer] is geweest en tegen haar heeft gezegd dat zij een alien is en dat zij zijn energie aftapte;
- dat hij tegen haar heeft gezegd dat hij iets ging pakken en dat hij toen even weg is geweest;
- dat hij een deel van een bankschroef heeft gepakt uit de kelder;
- dat hij daarmee op haar hoofd wilde slaan omdat hij die alien uit zijn hoofd verwijderd wilde hebben;
- dat hij haar aanviel omdat zij een alien was die in zijn lijf zat en dat hij wilde bereiken dat zij uit zijn hoofd ging.
v.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat verdachte in de nacht van 21 april 2007 na kalm beraad en rustig overleg getracht heeft om zijn moeder,
[slachtoffer], met een deel van een bankschroef, zijnde een hard en zwaar voorwerp te vermoorden.
vi.
Naar het oordeel van het hof had verdachte – gezien in het bijzonder zijn uitlatingen bij de politie dat hij zijn moeder wilde vermoorden – ook de opzet daartoe. Dat de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan verstoken is geweest, staat aan het aannemen van opzet in de hiervoor bedoelde zin in het geval van verdachte niet in de weg.
vii.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, zomede de hiervoor vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2007 te Eindhoven ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, getracht heeft genoemde [slachtoffer] met een hard en/of zwaar voorwerp tegen het hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Zijdens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair ten verweer betoogd dat – in geval het hof tot bewezenverklaring van poging tot moord zou komen - verdachte terzake daarvan moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is aangevoerd dat er sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, te weten dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van de omstandigheid dat verdachte, op het moment dat hij de bankschroef boven zijn hoofd had en daarmee wilde slaan (het hof begrijpt: tegen het hoofd van het slachtoffer), zich bedacht en de bankschroef tegen haar been gooide.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel, dat de door verdachte voorgenomen moord op het [slachtoffer] slechts niet is voltooid ten gevolge van de, niet van de wil van de verdachte afhankelijke, omstandigheid dat zij, op het moment dat verdachte met de bankschroef een slaande beweging in haar richting maakte, het dekbed tussen haar en de verdachte in gooide en er aldus voor zorgde dat zij die bankschroef niet tegen haar hoofd kreeg.
Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 289 van die wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof onder meer gelet op de inhoud van:
1. Het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 16 oktober 2007, opgemaakt door P.R.F. Beetsma, psychiater, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusie van voornoemde deskundige:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een paranoïde schizofrenie met een uitgebreid en niet te corrigeren waansysteem waarin zijn moeder een centrale rol speelt. Ten tijde van het delict was deze stoornis aanwezig. De gedragskeuzen werden zeer sterk beïnvloed door zijn psychotische stoornis. Vanuit zijn waanbeleving kwam hij tot zijn geweldsdelict: zijn moeder moest geëlimineerd/vermoord worden omdat zij de oorzaak van de problemen en ellende is/was. Betrokkene was volledig ontoerekeningsvatbaar tijdens het begaan van het ten laste gelegde.
2. Het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 12 september 2007, opgemaakt door J.J. van der Weele, psycholoog, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusie van voornoemde deskundige:
In geval van betrokkene is sprake van een schizofrene stoornis van het paranoïde type, hetgeen als een ziekelijke stoornis moet worden geduid. De paranoïde symptomen van zijn ziekte waren ook ten tijde van het ten laste gelegde manifest aanwezig en waren ook volledig verantwoordelijk voor zijn gedrag in deze zaak. Deze ziekelijke stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. Betrokkene projecteerde zijn ongenoegen op zijn moeder, die hij ervan verdacht achter zijn opname te zitten. Daarbij had hij nog het idee dat zij hem die avond (nacht) op een door hem veronderstelde wijze energie aftapte, hetgeen onmiskenbaar een waanidee is geweest. Betrokkene moet als volledig ontoerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Op grond daarvan is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte niet kan worden toegerekend en dat verdachte mitsdien niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde.
Op te leggen maatregel
De advocaat-generaal heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt betrokken dat voor de verdachte slechts toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling met last tot verpleging van overheidswege ex artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking komt en heeft dienovereenkomstig gevorderd.
De verdediging heeft bepleit, dat in ieder geval niet tot de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden overgegaan, maar dat met de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden volstaan. Daartoe is aangevoerd dat met de laatstgenoemde maatregel feitelijk hetzelfde kan worden bereikt als met de eerstgenoemde, zodat het niet opportuun is om voor de zwaarste maatregel (eerstgenoemde) te kiezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag, of in het onderhavige geval de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, of dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis een passender maatregel is, heeft het hof in aanmerking genomen de inhoud van:
1. Het hiervoor genoemde rapport van P.R.F. Beetsma, psychiater, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als advies van voornoemde deskundige:
Betrokkenes ziekelijke stoornis valt niet goed te beïnvloeden door behandeling, zodat de kans op recidive erg groot is. Ook zijn afwezige ziekte-inzicht en besef met daarbij medicijnnegativisme zijn belangrijk in het voortduren van de psychotische toestand. Onderzoeker adviseert vanwege een persisterende en niet te corrigeren psychotische stoornis met waanideeën / hallucinaties met grote kans op een geweldsdelict, onderzochte gedwongen te laten behandelen. Door zijn waanideeën is hij zeer gewelddadig naar zijn moeder toe. Hij dreigt haar uit de weg te ruimen als hij daar de mogelijkheid toe heeft. Een behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis is niet het juiste kader omdat in zo’n setting te weinig beschermingsmaatregelen genomen kunnen worden: onderzochte kan op een onverwacht ogenblik zich onttrekken aan de behandeling met alle geweldsgevolgen van dien. Een TBS met dwangverpleging geeft voldoende beschermingsmogelijkheden. Een langdurige behandeling is aangewezen. Het moet afgewacht worden of een (medicamenteuze) behandeling zal aanslaan.
2. Het hiervoor genoemde rapport van J.J. van der Weele, psycholoog, onder
meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als advies van voornoemde deskundige:
Op grond van het huidige toestandsbeeld is de kans op recidive zonder meer groot en met name afhankelijk van het beloop van de ziekte. Vanuit betrokkenes ziekte reageert hij zeer afwijzend op een opname of dreigende opname, hetgeen als “trigger” voor verdere ontsporing kan en zal dienen. Toch valt vanwege het gevaarscriterium niet langer te ontkomen aan gedwongen behandeling binnen een juridisch kader. Naast het gevaar voor behandelaars en wellicht ook medepatiënten is er nu ook een duidelijk risico ontstaan voor zijn moeder en het valt niet uit te sluiten dat ook anderen in zijn omgeving na verloop van tijd onderwerp worden van bij verdachte levende wanen en daardoor ook risico gaan lopen.
In geval van verdachte is opname binnen een verplichtend kader nu waarschijnlijk onontkoombaar geworden. Het alternatief, een terugkeer naar de eigen woning met eventueel ambulante zorg, is gezien zijn gedachten omtrent zijn moeder niet iets wat nu redelijkerwijs kan worden overwogen. Resteert een opname middels art. 37 in een APZ, met liefst een forensisch psychiatrische afdeling of de maatregel van TBS met dwangverpleging. Het kader van een TBS met voorwaarden valt af aangezien verdachte niet voldoende in staat is zich aan voorwaarden te houden.
Het feit dat betrokkene op dit moment nog steeds geen ziekte-inzicht heeft en hoogstwaarschijnlijk ook niet binnen afzienbare tijd de overtuiging zal krijgen dat hij ook na een intramurale behandeling zijn medicatiegebruik zal moeten continueren, maakt de begrenzing van 1 jaar (in geval van art. 37) tot een ongewenst gegeven. Binnen het kader van de
TBS-kliniek kan men waarschijnlijk ook wat beter inspelen op het risico dat verdachte bij een opname vormt voor het personeel en misschien ook medepatiënten. Een TBS met verpleging wordt op dit moment nadrukkelijk in overweging gegeven. De belangrijkste argumenten daarbij zijn het gevaar dat hij thans nog steeds vormt voor met name zijn moeder en de noodzaak tot (medicamenteuze) behandeling van zijn ziekelijke stoornis.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn P.R.F. Beetsma en J.J. van der Weele als deskundige omtrent de door hun uitgebrachte rapporten, waarvan de adviezen en de conclusies hierboven zijn weergegeven, gehoord. Beide deskundigen hebben hun adviezen en conclusies onverkort gehandhaafd.
Het hof neemt voormelde adviezen over en maakt deze tot de zijne.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende waarborgen voor evenbedoelde veiligheid in het leven roept, waarbij het hof in het bijzonder betekenis toekent aan de omstandigheid dat verdachte – zoals afgeleid kan worden uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger
beroep – geen ziekte-inzicht en bereidheid tot het nemen van medicijnen heeft getoond.
Het hof overweegt voorts dat het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en dat, zoals blijkt uit voornoemde rapporten, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van die maatregel eist.
Nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, zal het hof tevens bevelen dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij het voorgaande heeft het hof de ernst van het begane feit in aanmerking genomen.
Beslag
De nader in het dictum te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot moord.
Verklaart verdachte met betrekking tot het primair bewezenverklaarde niet strafbaar.
Ontslaat verdachte met betrekking tot dat feit van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- schoenen;
- een lederen jas;
- een zwart t-shirt;
- een blauwe spijkerbroek.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. T.E. van der Spoel,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 29 april 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. N.J.L.M. Tuijn en T.E. van der Spoel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.