ECLI:NL:GHSHE:2008:BQ1754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002880-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersongeval onder invloed van cannabis met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig te [woonplaats], was betrokken bij een verkeersongeval op 23 januari 2007 te Susteren, waarbij hij als bestuurder van een Opel Astra onder invloed van cannabis een aanrijding veroorzaakte met een Opel Corsa, bestuurd door [slachtoffer]. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een elleboogbotbreuk, bovenbeenbotbreuk, gebroken knieschijf, klaplong en een wervelbreuk. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar.

Het hof oordeelde dat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag na het gebruik van cannabis. Het hof baseerde zijn oordeel op de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waaruit bleek dat de verdachte onder invloed van THC verkeerde. De verdachte had ontkend cannabis te hebben gebruikt op de dag van het ongeval, maar het hof achtte deze verklaring niet geloofwaardig.

Uiteindelijk besloot het hof om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, maar legde in plaats daarvan een taakstraf op van 240 uren, met de voorwaarde dat deze vervangen kan worden door 120 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. Het hof weegt de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar mee in de strafoplegging, maar houdt rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002880-07
Uitspraak : 4 juli 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
25 juli 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-620027-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en
- opnieuw rechtdoende - verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en/of ingehouden is geweest.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging
- en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2007 te Susteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (merk Opel, type Astra), daarmede rijdende over de weg, de Oude Rijksweg Noord (gaande in de richting Susteren),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, na het gebruik van Cannabinoïden, op een zodanige manier te rijden en/of te sturen en/of te remmen dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven, althans geheel of gedeeltelijk terecht is gekomen, op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, op laatstgenoemde weghelft tegemoetkomende personenauto (merk Opel, type Corsa) zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding tussen beide motorrijtuigen is ontstaan, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde de bestuurster van die Opel (merk Corsa), zwaar lichamelijk letsel (elleboogbotbreuk links, bovenbeenbotbreuk rechts, gebroken knieschijf rechts, klaplong rechts en een wervelbreuk 6e halswervel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering inde uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994:
bij onderzoek bleek hij te verkeren onder een zodanige invloed van Cannabinoïden waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
a.
hij op of omstreeks 23 januari 2007 te Susteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten Cannabinoïden, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
b.
hij op of omstreeks 23 januari 2007 te Susteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Oude Rijksweg Noord (gaande in de richting Susteren), en toen aldaar na het gebruik van Cannabinoïden,
op een zodanige manier heeft gereden en/of gestuurd en/of geremd dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven, althans geheel of gedeeltelijk terecht is gekomen, op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, op laatstgenoemde weghelft tegemoetkomende personenauto (merk Opel, type Corsa) zo dicht genaderd was dat een botsing of aanrijding tussen beide motorrijtuigen is ontstaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2007 te Susteren als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (merk Opel, type Astra), daarmede rijdende over de weg, de Oude Rijksweg Noord (gaande in de richting Susteren), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, na het gebruik van Cannabinoïden, op een zodanige manier te sturen en te remmen dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig gedeeltelijk terecht is gekomen op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, op laatstgenoemde weghelft tegemoetkomende personenauto (merk Opel, type Corsa) zo dicht genaderd was dat een botsing tussen beide motorrijtuigen is ontstaan, door welk verkeersongeval [slachtoffer], zijnde de bestuurster van die Opel (merk Corsa), zwaar lichamelijk letsel (elleboogbotbreuk links, bovenbeenbotbreuk rechts, gebroken knieschijf rechts, klaplong rechts en een wervelbreuk 6e halswervel) werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek hij te verkeren onder een zodanige invloed van Cannabinoïden waarvan hij redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- enerzijds aangevoerd dat de toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan en dat niet kan worden uitgesloten dat het ongeval een technische oorzaak heeft die niet meer vastgesteld kan worden. Met name kan niet meer worden vastgesteld of de door verdachte bestuurde auto is gaan slingeren door een plotseling opgetreden technische oorzaak dan wel door een handelen of een nalaten aan de zijde van de verdachte. Anderzijds heeft de raadsman betoogd dat niet vaststaat dat verdachte de auto heeft bestuurd onder de invloed van cannabinoiden omdat aan de resultaten van het onderzoek aan het bij de verdachte afgenomen bloed geen waarde kan worden gehecht nu niet duidelijk is of verdachte in het kader van pijnbestrijding in het ziekenhuis stoffen zijn toegediend die de samenstelling van het bloed van verdachte hebben kunnen beïnvloeden. Aan de resultaten van het bloedonderzoek kan ook geen waarde worden toegekend omdat verdachte ontkent cannabis te hebben gebruikt op de dag van het ongeval zelf.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het Bureau Technische Ondersteuning van de politie Limburg Noord (verder: BTO) heeft op de plaats van het ongeval sporenonderzoek gedaan. Er zijn op de weghelft van verdachte sporen aangetroffen waarvan niet vastgesteld kon worden dat deze van de door verdachte bestuurde auto afkomstig zijn. Het hof laat deze sporen derhalve buiten beschouwing. Het BTO heeft remblokkeersporen van twee wielen van de door verdachte bestuurde Opel Astra aangetroffen die beginnen op de weghelft waar verdachte reed, vervolgens in een rechte lijn lopen naar de weghelft van het voor de verdachte tegemoetkomende verkeer en tenslotte eindigen op de plaats waar de Opel Astra in botsing is gekomen met de door [slachtoffer] bestuurde Opel Corsa. Beide remblokkeersporen lopen vrijwel evenwijdig aan elkaar en lopen iets uit elkaar door de draai die de Opel Astra heeft gemaakt tijdens het blokkeren van de remmen. Het hof leidt uit het verloop van de remblokkeersporen af dat de remmen hebben gefunctioneerd aan het begin van die sporen en dat de auto van verdachte niet slingerend in botsing is gekomen met de Opel Corsa van [slachtoffer].
Het BTO heeft geen andere sporen op of aan het wegdek aangetroffen. Met name zijn geen insnijdingen in het wegdek aangetroffen die na een klapband van een velg afkomstig zouden kunnen zijn en/of resten van een band. Het sporenbeeld geeft geen aanwijzingen die de veronderstelling van de raadsman dat sprake zou kunnen zijn van een klapband, ondersteunen. Het hof stelt vast dat de raadsman ter terechtzitting heeft bevestigd dat niet om een nader onderzoek aan de auto is gevraagd om een verweer dat het ongeval een technische oorzaak heeft, te onderbouwen.
Het BTO heeft bij onderzoek aan de auto vastgesteld dat de stuurinrichting naar behoren functioneerde. Uit deze vaststelling, uit het verloop van de remblokkeersporen alsmede uit de verklaring van de getuige [getuige] dat de auto van verdachte slingerde en daarna op de weghelft voor het hem tegemoetkomende verkeer terechtkwam, leidt het hof af dat de door verdachte bestuurde Opel Astra eerst is gaan slingeren en dat verdachte vervolgens vol heeft geremd en zo in een slip is geraakt en uiteindelijk op de weghelft voor het hem tegemoet komende verkeer is gebotst tegen de Opel Corsa die door [slachtoffer] werd bestuurd. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat het slingeren van de Opel Astra het gevolg is van een handelen (een niet-handelen daaronder begrepen) aan de zijde van verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2007 (dossierpagina 24) blijkt dat op 24 januari 2007 omstreeks 00.38 uur bij verdachte bloed is afgenomen door een arts en voor onderzoek is aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI), een en ander op de wijze zoals beschreven in de Regeling bloed- en urineonderzoek. Voorts blijkt uit het rapport van het NFI d.d. 1 februari 2007 (dossierpagina 43) dat het bloedmonster in ongeschonden verpakking en verzegeling is ontvangen. Onderzoek door het NFI heeft tot de volgende resultaten geleid:
• er is geen alcohol aangetoond;
• er is een concentratie THC aangetoond van 0.008 mg/l;
• er is een concentratie van het omzettingsproduct THC-COOH aangetoond van 0,147 mg/l.
Uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat aan verdachte, voorafgaand aan de bloedafname, stoffen zijn toegediend die het resultaat van het onderzoek aan verdachtes bloed hebben kunnen beïnvloeden in die zin dat daardoor bij onderzoek van dat bloed concentraties van THC en omzettingsproducten van THC zijn gemeten die niet het gevolg zijn van cannabisgebruik door verdachte. Het hof stelt vast dat de raadsman ter terechtzitting heeft bevestigd dat niet om een tegenonderzoek aan het afgenomen bloed van verdachte is gevraagd. Een en ander leidt het hof tot zijn conclusie dat het bloedonderzoek op juiste wijze is uitgevoerd en dat de resultaten van het onderzoek derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
In het deskundigenrapport van het NFI d.d. 16 april 2007, betreffende toxicologisch onderzoek aan het bloed van verdachte, wordt een toelichting gegeven op de betekenis van de concentraties THC en THC-COOH zoals die in het bloed van verdachte zijn gevonden.
In het algemeen, aldus het rapport, worden concentraties van 0,001 - 0,002 milligram THC per liter bloed gezien als passend bij gebruik van cannabis hooguit 5 uren voor de bloedafname.
Een bloedconcentratie THC-COOH van 0,010 - 0,020 milligram per liter bloed wijst op het roken van ongeveer 1 joint. Bij regelmatig gebruik en/of gebruik van grotere hoeveelheden cannabis is de concentratie THC-COOH hoger.
De betekenis van dit oordeel van het hof is dat het hof er gelet op deze uitleg van het NFI
-anders dan door verdachte is verklaard; in zoverre beschouwt het hof de verklaring van verdachte dat hij voor het laatst drie dagen voor het ongeval cannabis heeft gebruikt, als kennelijk leugenachtig- van uitgaat dat verdachte minder dan 5 uren voor de bloedafname op 24 januari 2007 om 00.38 uur cannabis heeft gebruikt en dat verdachte hetzij een regelmatige gebruiker van cannabis is, dan wel in de periode voor het ongeval intensief cannabis heeft gebruikt.
Uit eerdergenoemd rapport van het NFI blijkt welke effecten op het verkeersgedrag na het gebruik van cannabis kunnen optreden. Het gebruik van cannabis in het verkeer kan, aldus het rapport , leiden tot slingerend rijden, het niet verlenen van voorrang, te snel rijden, opvallend langzaam rijden en het niet adequaat reageren op verkeerstekens en andere weggebruikers.
Naar het oordeel van het hof kan het derhalve niet anders zijn dan dat verdachte als beginnend bestuurder door zijn gebrek aan rijervaring en door zijn gebruik van cannabis niet op de juiste wijze heeft gereageerd op een verkeerssituatie en/of op een moment van onoplettendheid, hetgeen het hof als zeer onvoorzichtig rijgedrag aanmerkt. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien in beide onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 175, eerste lid, aanhef en onder b juncto artikel 175, derde lid, van diezelfde wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de aanvulling daarop blijkt dat het ongeval voor het slachtoffer [slachtoffer] zeer ingrijpende gevolgen heeft gehad. Nog steeds ondervindt zij ernstige psychische en lichamelijke klachten. Het is de vraag of zij volledig zal genezen.
Het hof neemt het verdachte met name kwalijk dat hij als onervaren bestuurder met een auto is gaan rijden, terwijl hij kort daarvoor zoveel cannabis heeft gebruikt dat zijn rijvaardigheid dermate moet zijn aangetast dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat was.
Op zich is de eis van de advocaat-generaal gerechtvaardigd. Minachting voor de veiligheid van anderen maakt dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
In de persoon van verdachte, met name zijn jeugdige leeftijd, vindt het hof aanleiding in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf voor het maximale aantal uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof zal aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen, omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging welke afwijkt van datgene dat door het openbaar ministerie is gevorderd.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl degene die aan dat feit schuldig is verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd en/of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. F. van Beuge en mr. K. van der Meijde,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 4 juli 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.