ECLI:NL:GHSHE:2008:BH2159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002489-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak met geweld in Tilburg met zware mishandeling van het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, die in de nacht van 20 op 21 oktober 2007 samen met een medeverdachte een woning in Tilburg heeft ingebroken, werd beschuldigd van diefstal met geweld. De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich toegang verschaft tot de woning door een ruit in te slaan. Tijdens de inbraak hebben zij het slachtoffer, een bejaarde man, ernstig mishandeld. Het slachtoffer heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder gebroken ribben en een gebroken kaak. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met een schadevergoeding aan het slachtoffer van EUR 8.139,89.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de geweldshandelingen, maar het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten en dat de verdachte op de hoogte was van de gewelddadige neigingen van zijn medeverdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen tot een bedrag van EUR 9.083,98, inclusief immateriële schade.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten, de impact op het slachtoffer en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden, ondanks zijn poging om zich te distantiëren van het geweld.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002489-08
Uitspraak : 23 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 1 juli 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-811938-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,
waarbij de verdachte terzake van:
1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking,
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en waarbij aan de verdachte werd opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 8.139,89 subsidiair 70 dagen hechtenis en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot datzelfde bedrag.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal vrijspreken van het onder 3. ten laste gelegde;
- de verdachte ter zake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- primair de verdachte zal worden vrijgesproken van - kort gezegd - het medeplegen van de onder 1. ten laste gelegde geweldshandelingen, alsmede van het onder 3. ten laste gelegde feit;
- bewezenverklaring kan volgen van - kort gezegd - de onder 1. ten laste gelegde woninginbraak in vereniging en het onder 2. ten laste gelegde feit;
- dienaangaande een gevangenisstraf zal worden opgelegd die de reeds in voorarrest ondergane tijd niet te boven gaat;
- de vordering van de benadeelde partij, voor zover die ziet op immateriële schade, zal worden afgewezen en kan worden toegewezen voor zover die ziet op materiële schade.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2007 tot en met 21 oktober 2007 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder veel meer) een geldbedrag van 1.700 euro en/of een geldkist/kluisje en/of een auto (rode Opel Kadett) en/of manchetknopen en/of (trouw-)ringen en/of een gouden tientje en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, te weten het (ver)breken van een ruit en/of het forceren van een raam van de woning gelegen aan de [adres] te Tilburg en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] meermalen met grote kracht tegen zijn hoofd en lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt, waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen te weten (onder meer)
- gebroken ribben;
- gebroken oogkassen;
- een gebroken kaak;
- twee bloedingen tussen de hersenen en de hersenvliezen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2007 tot en met 21 oktober 2007 te Kaatsheuvel,gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij en/of uit een woning heeft weggenomen een auto (Nissan), een kentekenbewijs, een Tom Tom, een computer met toebehoren, sieraden, een trouwboekje en andere bescheiden en een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, te weten het forceren van een raam van die woning en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2007 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een intercomsysteem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht – in overeenstemming met het standpunt van de procesdeelnemers - uit het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het bewijs
Met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde:
A.
Het hof stelt het volgende vast .
In de nacht van 20 oktober 2007 op 21 oktober 2007 hebben de verdachte en [medeverdachte 1] ingebroken in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres] te Tilburg. Voorafgaande aan deze inbraak hebben verdachte en [medeverdachte 1] drugs gebruikt. Teneinde de toegang tot de woning te verkrijgen hebben verdachte en zijn mededader een ruit van de keuken van die woning ingeslagen en zijn zij vervolgens de woning binnengegaan.
[slachtoffer 1] is daarop in zijn woning ernstig mishandeld, waarbij hij met grote kracht meerdere keren op zijn hoofd is geslagen.
Door de verdachte en zijn mededader zijn in de woning van [slachtoffer 1] een geldbedrag, manchetknopen, trouwringen en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1], gestolen.
Beide daders hebben bovendien in de woning de autosleutels van [slachtoffer 1] weggenomen en zijn, nadat zij de woning hadden verlaten, weggereden in de auto van [slachtoffer 1], een rode Opel Kadett. De verdachte was daarbij de bestuurder van de auto.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] is in de nacht van 21 november 2007 in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg opgenomen. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat hij zwaar lichamelijk letsel had opgelopen te weten:
- gebroken ribben;
- gebroken oogkassen;
- een gebroken kaak;
- twee bloedingen tussen de hersenen en de hersenvliezen.
B.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de onder 1. ten laste gelegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1], aangezien daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat aannemelijk is dat de ten laste gelegde geweldshandelingen uitsluitend door de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn uitgevoerd en dat de verdachte daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden, - kort gezegd- omdat:
- er geen bewijs voor is dat tussen de verdachte en [medeverdachte 1] afspraken zijn gemaakt over het gebruik van geweld bij de onderhavige inbraak;
- het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat [medeverdachte 1] geweld zou gebruiken;
- verdachte weliswaar heeft gezegd dat het kon voorkomen dat [medeverdachte 1] agressief was en voorts dat hij onder invloed was van cocaïne en seresta, maar dat zulks onvoldoende is om daaruit af te leiden dat er sprake is geweest van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 1] geweld zou gebruiken;
- verdachte fysiek heeft geprobeerd om [medeverdachte 1] te beletten nog meer slagen toe te brengen aan het slachtoffer [slachtoffer 1], maar door [medeverdachte 1] vervolgens werd geslagen, waarna hij naar de begane grond van de woning is vertrokken en hij zich aldus heeft gedistantieerd van het door [medeverdachte 1] gepleegde geweld.
C.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.1
De verdachte heeft op 30 oktober 2007 bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie een verklaring afgelegd, die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt.
“Tijdens het gebruiken van drugs werd op enig moment gesproken over het gebrek aan geld.
Het kwam er eigenlijk op neer dat we alledrie (het hof begrijpt: verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) – ieder om zijn eigen reden – wel geld konden gebruiken. [medeverdachte 2] (het hof begrijpt [medeverdachte 2]) vertelde dat zij een adres wist waar geld te halen was. Volgens [medeverdachte 2] zou er tussen de € 10.000, -- en € 30.000,-- te halen zijn. Zij heeft uitgelegd waar dit adres was.
[medeverdachte 1] (het hof begrijpt [medeverdachte 1]) wist de woning zo te vinden. Bij de woning aangekomen, klommen [medeverdachte 1] en ik over de schutting waardoor wij op de achterplaats kwamen. Vanuit daar liepen we naar het raam naast de achterdeur van de woning. Ik zag dat [medeverdachte 1] de schroevendraaier pakte en daarmee de ruit van het keukenraam insloeg. Door het ontstane gat door kon het raam worden geopend, waarna [medeverdachte 1] als eerste naar binnen klom. Nadat [medeverdachte 1] naar binnen was geklommen, deed ik dat ook.
Toen ik de kast aan het doorzoeken was, hoorde ik herrie van boven komen. Ik hoorde dat er "geld", "geld" werd geschreeuwd. Ik ben daarop gestopt met het doorzoeken van de kast en ging naar boven om te kijken wat er aan de hand was. Toen ik boven op de slaapkamer van de bewoner kwam zag ik dat [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) op het bed van de bewoner zat.
Ik zag dat hij bovenop een persoon zat. Ik heb die persoon niet kunnen zien omdat de dekens over zijn gezicht getrokken waren. Ik kon duidelijk zien dat er iemand in bed lag. Ik hoorde dat [medeverdachte 1] nog steeds om geld aan het roepen was. Verder zag ik dat [medeverdachte 1] met twee vuisten op het hoofd van die persoon aan het inslaan was. Zowel met links als met rechts zag ik [medeverdachte 1] flinke slagen op het hoofd gegeven. Ik zag [medeverdachte 1] zeker 5 à 6 keer krachtig op de persoon inslaan.
[medeverdachte 1] was al even bezig voordat ik boven was. Ik denk dat er twee minuten zat tussen het de eerste keer horen van de herrie en het boven komen. In die tussentijd heb ik continu herrie gehoord, waardoor ik denk dat [medeverdachte 1] de gehele tijd op de persoon heeft ingeslagen.
Toen ik dit allemaal zag gebeuren, stond ik achter [medeverdachte 1]. Ik keek hem op de rug.
Naar mijn idee was [medeverdachte 1] helemaal door het dolle heen. Ik heb me omgedraaid en ben de trap afgelopen. Onderaan de trap heb ik staan wachten.
Toen hij terug naar de voordeur kwam, zag ik dat hij een autosleutel met daaraan een hanger vast had. Hij moet deze daar ergens gepakt hebben.
Vervolgens zijn [medeverdachte 1] en ik door de voordeur van de woning naar buiten gegaan. Deze voordeur was niet afgesloten. Onderweg gaf [medeverdachte 1] de autosleutel aan mij. We liepen naar de auto van de bewoner toe. Op de hanger stond het merkteken van Opel en [medeverdachte 1] wees buiten een Opel aan, die een eind verderop stond geparkeerd. Het bleek dat de sleutel op die auto paste. We namen de auto mee omdat we daar snel weg wilden. Ik stapte als bestuurder in deze auto en [medeverdachte 1] als passagier.
Jullie vragen mij nogmaals naar de gang van zaken toen [medeverdachte 1] bovenop de persoon zat en hem aan het slaan was. Wat ik nog weet, is dat de handschoenen van [medeverdachte 1] helemaal rood waren van waarschijnlijk het bloed van die persoon. Zijn beide handen zaten helemaal onder.”
C.2
Op 14 november 2007 heeft de verdachte bij de politie een nadere verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat:
- hij voorafgaand aan de inbraak in de woning van [slachtoffer 1] op verschillende momenten cocaïne had gebruikt en “seresta’s” had ingenomen;
- hij na de eerste keer seresta’s en cocaïne te hebben gebruikt “redelijk onder invloed” was;
- hij de dag na de inbraak samen met [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) naar de winkel [winkel] is gegaan om een deel van de buit te gelde te maken.
C.3
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 17 juni 2008 heeft de verdachte onder meer verklaard dat:
- hij en medeverdachte [medeverdachte 1] rond 2.00 uur in de nacht naar betreffende woning zijn gereden;
- hij nogal wat pillen had geslikt;
- [medeverdachte 1] agressief kan zijn en kan “flippen”;
- Het juist is dat hij de dag na de inbraak in de woning van [slachtoffer 1] met [medeverdachte 2] goederen naar [winkel] heeft gebracht;
- [medeverdachte 1] bekend staat als gewelddadig;
- het juist is dat hij de dag na voormelde inbraak samen met [medeverdachte 1] heeft ingebroken in een woning te Kaatsheuvel.
C.4
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte onder meer verklaard dat;
- hij voorafgaand aan de inbraak cocaïne en oxazepam had gebruikt;
- “flippen” zou kunnen betekenen: “doordraaien”;
- het klopt dat hij na de inbraak niet de politie of een ambulance heeft gebeld;
- hij naderhand als chauffeur van de gestolen Opel Corsa is weggereden;
- hij inderdaad de volgende dag samen met [medeverdachte 2] een deel van de buit is gaan verpanden.
D.1
Het hof is op grond van hetgeen hierboven onder A. en C. is weergegeven tot het oordeel gekomen dat de verdachte bij de uitvoering van het feit zo bewust en nauw met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samengewerkt, dat hij als medepleger moet worden aangemerkt; zulks met inbegrip van het jegens het slachtoffer gepleegde geweld.
D.2
Dienaangaande heeft het hof het volgende overwogen.
Verdachte is in de nacht samen met [medeverdachte 1] gaan inbreken in een woning. Daaraan voorafgaande hebben zij beiden hard drugs gebruikt. Verdachte wist dat [medeverdachte 1] agressief kan zijn en kan “doordraaien”.
Tijdens die inbraak zag verdachte dat [medeverdachte 1] met kracht op een persoon insloeg die in een bed lag, terwijl die [medeverdachte 1] op die persoon zat. Verdachte zag verder dat de handschoenen van [medeverdachte 1] helemaal rood waren, naar hij dacht door het bloed van het slachtoffer. Terwijl hij zag dat [medeverdachte 1] het slachtoffer sloeg is de verdachte naar beneden gegaan en heeft daar op [medeverdachte 1] gewacht.
Anders dan de verdediging kan het hof daarin onmogelijk een zich distantiëren van het handelen van [medeverdachte 1] onderkennen.
In de eerste plaats is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat verdachte zich enige moeite heeft gegeven om het excessieve geweld van [medeverdachte 1] te doen stoppen.
In de tweede plaats, zo blijkt uit verdachtes eigen verklaring, heeft hij zich vóór zijn vertrek uit diens woning noch daarna op enigerlei wijze om het slachtoffer bekommerd.
Voor zijn oordeel dat verdachte zich van het gewelddadig handelen van zijn mededader niet heeft gedistantieerd acht het hof voorts van belang dat verdachte niet aanstonds na het zien daarvan de plaats van het misdrijf heeft verlaten.
Hij heeft integendeel staan afwachten tot [medeverdachte 1] zijn geweld jegens [slachtoffer 1] staakte en vervolgens heeft hij samen met [medeverdachte 1] nog de auto van die [slachtoffer 1] gestolen. Bij hun vertrek van de plaats des misdrijfs heeft verdachte die auto bestuurd.
Ten slotte kent het hof nog enige betekenis toe aan de volgende – op het onderhavige feit gevolgde – omstandigheden.
Daags na de beroving is verdachte samen met een ander een deel van de buitgemaakte goederen te gelde gaan maken en nog diezelfde avond is hij samen met [medeverdachte 1] opnieuw in een woning gaan inbreken (het onder 2. ten laste gelegde feit).
D.3
Het hof verwerpt het verweer.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde:
i.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de nacht van 20 op 21 oktober 2007 met [medeverdachte 1] heeft ingebroken in een huis te Kaatsheuvel. Hij heeft een computer weggenomen en samen met [medeverdachte 1] ook een auto (Nissan).
ii.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben in hun aangifte verklaard dat bij de inbraak in hun huis te Kaatsheuvel, in de nacht van 20 op 21 oktober 2007, is weggenomen:
- een kentekenbewijs;
- een Tom Tom;
- een computer met toebehoren;
- sieraden;
- een trouwboekje en andere bescheiden;
- een rijbewijs.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij:
1.
hij in de periode van 19 oktober 2007 tot en met 21 oktober 2007 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag en een auto (rode Opel Kadett) en manchetknopen en trouwringen en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten het breken van een ruit van de woning gelegen aan de [adres] te Tilburg en inklimming, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander die [slachtoffer 1] meermalen met grote kracht tegen zijn hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen te weten:
- gebroken oogkassen;
- een gebroken kaak;
- twee bloedingen tussen de hersenen en de hersenvliezen;
2.
hij in de periode van 20 oktober 2007 tot en met 21 oktober 2007 te Kaatsheuvel,gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij en/of uit een woning heeft weggenomen een auto (Nissan), een kentekenbewijs, een Tom Tom, een computer met toebehoren, sieraden, een trouwboekje en andere bescheiden en een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten het forceren van een raam van die woning;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid onder 2°, 3° en 4°, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht .
Het onder 2. en 3. bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en 5°, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
De eerste rechter heeft de verdachte terzake van die feiten, alsmede van de onder 3. ten laste gelegde woninginbraak in vereniging, veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte terzake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de op te leggen straf aangevoerd dat geen gevangenisstraf zal worden opgelegd die de reeds in voorarrest ondergane tijd te boven gaat.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het in het onder 1. bewezen verklaarde feit gaat om een brute beroving door twee personen van een bejaarde man in diens woning, gepleegd in de nachtelijke uren, naar aanleiding van een tip van de vriendin van de medeverdachte dat er veel geld in de woning aanwezig zou zijn, waarbij excessief geweld is gebruikt tegen het weerloze slachtoffer, als gevolg waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
- de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten -naast de lichamelijke gevolgen- nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, waarvan te dezen ook is gebleken;
- de omstandigheid dat het door verdachte en zijn mededader toegepaste geweld heeft geleid tot blijvende gevolgen voor het slachtoffer, dat voorafgaand aan het feit geheel zelfstandig functioneerde, maar als gevolg van het handelen van verdachte en zijn mededader vrijwel geheel hulpbehoevend is geworden;
- de omstandigheid dat door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat een dergelijk feit in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt;
- de mate waarin de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten hebben geleid tot financiële en/of materiële schade voor de slachtoffers;
- de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader zich daarvan geen enkele rekenschap hebben gegeven en slechts hebben gehandeld met het oog op eigen financieel gewin ten behoeve van het onderhouden van hun drugsverslaving;
- de omstandigheid dat de verdachte het onder 1. bewezen verklaarde feit heeft gepleegd binnen één dag nadat hij uit een afkickkliniek was ontslagen, waarin hij na zijn detentie op vrijwillige basis was opgenomen.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2008, waaruit blijkt dat hij veelvuldig is veroordeeld terzake van vermogensdelicten, maar ook terzake van diefstal met geweld en poging tot afpersing;
- het zogeheten “veelplegersrapport” van Politie Brabant Zuid-Oost, Eindhoven Woensel Zuid, Bureau Veelpleger, d.d. 26 oktober 2007, opgemaakt door [verbalisant];
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren tot uitgangspunt genomen.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de bijzondere ernst van het feit, alsmede met betrekking tot persoon van verdachte is overwogen ligt een aanzienlijke verhoging van de overwogen straf in de rede.
Het hof zal daarom toch de door de advocaat-generaal gevorderde straf opleggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 1] (gemachtigde: [gemachtigde], [adres], [woonplaats]) als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die door het hof wordt gesteld op een bedrag van EUR 2.083,98 (tweeduizend drieëntachtig euro en achtennegentig cent).
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, die het hof naar billijkheid begroot op EUR 7.000,00. Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 9.083,98 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voor zover de mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] (gemachtigde: [gemachtigde], [adres], [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 9.083,98.
De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van EUR 8.139,98.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist voor zover die ziet op vergoeding van immateriële schade. De verdachte heeft zich bereid verklaard de door de benadeelde partij geleden materiële schade te vergoeden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 2.083,98. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn mededader toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van EUR 7.000,00.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Het hof zal voorts bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1] (gemachtigde: [gemachtigde], [adres], [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 9.083,98 (negenduizend drieëntachtig euro en achtennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (gemachtigde: [gemachtigde], [adres], [woonplaats]) toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 9.083,98 (negenduizend drieëntachtig euro en achtennegentig cent).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.J.M. Ruyters,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 23 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.