ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004858-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling in Sittard met hogere straf in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in 1972 en thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor poging tot doodslag en vernieling. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 4 jaren. De verdachte had op 11 maart 2007 in Sittard zijn ex-partner, [slachtoffer], gewurgd, wat leidde tot bewusteloosheid en ernstige angst. De verdediging stelde dat de verdachte moest worden vrijgesproken van opzet op de dood, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de keel van [slachtoffer] had dichtgeknepen, waardoor hij de aanmerkelijke kans op overlijden had aanvaard. Het hof achtte de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de impact op het slachtoffer zwaarwegend. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd en weigerde mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van 4 jaren op, met een schadevergoeding van EUR 1.924,00 aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen, en de verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004858-07
Uitspraak : 4 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 12 december 2007 in de strafzaak met parketnummer 03-700161-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg,
waarbij:
- de verdachte ter zake van – kort weergegeven – poging tot doodslag en vernieling werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte is opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.924,00 subsidiair 38 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is toegewezen tot een bedrag van EUR 1.924,00.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte ten aanzien van de onder 1. primair en 2. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.924,00 subsidiair 38 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten bedrage van EUR 1.924,00 geheel zal toewijzen.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat:
- de verdachte van het onder 1. primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
- bij de strafoplegging dient te worden volstaan met een grotendeels voorwaardelijk gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte een agressieregulatiecursus dient te volgen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 11 maart 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk twee mobiele telefoons, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.
Op 11 maart 2007 heeft in de woning van [slachtoffer], gelegen op het adres [adres] te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, een ruzie plaatsgehad tussen [slachtoffer] en verdachte. Daarbij heeft verdachte de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer]. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat verdachte niet de bedoeling had haar te doden, terwijl evenmin sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet omdat verdachte zichzelf nog zo kon beheersen dat hij kon voorkomen dat zij zou komen te overlijden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.1
De aangifte door [slachtoffer] houdt onder meer het volgende in:
“Gisteren 11 maart 2007, omstreeks 22:30 uur, kreeg ik een woordenwisseling met mijn ex-vriend, genaamd [naam verdachte]. Tijdens de ruzie kneep hij mijn keel dicht. Hij zei hierbij dat ik het niet verdiende om te leven en dat mijn kinderen wel een goede opvang zouden krijgen.
Ik voelde dat ik weg zakte. Ik was even bewusteloos. Ik wam bij toen ik in de woonkamer op de grond lag. Ik wilde opstaan. Hij kneep vervolgens weer mijn keel dicht. Ik heb hierdoor mijn urine en ontlasting laten lopen. Toen ik vervolgens weer bij kwam, op de grond van de woonkamer, zag ik op de grond allemaal bloed liggen. Ik zag een doek liggen en wilde het bloed opvegen. Ik was heel suf op dat moment. Toen hij dit zag, kneep hij weer mijn keel dicht, en viel ik weer weg.”
B.2
Op 12 maart 2007 heeft aangeefster [slachtoffer] op 12 maart 2007 tegenover de politie onder andere verklaard:
‘Ik zei tegen hem: “Luister [verdachte] het gaat zo niet meer, zoek binnen een paar dagen een andere slaapplaats en vertrek met je spullen”. Vanaf toen is er een woordgemeen gekomen.
[verdachte] werd tijdens dat gesprek opeens zo boos dat hij me om mijn keel greep.
V: Hoe deed hij dat?
A: Ik geloof dat hij eerst zijn arm om mijn nek geknepen heeft om mij vervolgens tegen de grond te werken. Ik weet alleen dat hij mij ook nog met twee handen om mijn keel vastgegrepen heeft en mijn keel zodanig dichtgeknepen heeft, dat ik geen lucht meer kreeg. Ik heb behoorlijk tegen gestrubbeld.
V: Wat voelde je toen hij je keel dicht kneep?
A: Ik had het gevoel dat ik mijn laatste adem uitblies. Ik kon niet spreken omdat hij mijn keel zo hard dicht kneep. Ik voelde mij heel erg hulpeloos en was bang. Doordat [verdachte] mijn keel dicht kneep heb ik in mijn broek geplast en gepoept. Ik probeerde te overleven. Ik probeerde zo lang mogelijk bij kennis te blijven. Hij heeft me gisteren meerdere keren mijn keel dichtgeknepen. Ik ben een aantal maal het bewustzijn verloren.
M: Hij pakte je met zijn arm om je keel en gooide je op de grond en toen?
A: Hij kneep net zo lang mijn keel dicht totdat ik bewusteloos raakte. Ik werd wakker en ben een beetje omhoog gestrompeld. Ik wist op dat moment even niet wat er gebeurde. Ik riep: “Wat is er?” Ik zag dat [verdachte] weer op me afkwam en weer heel snel op de grond duwde. Hij is met zijn gewicht kracht om mij gaan zetten. Hij pakte me weer bij mijn keel. Nu met zijn handen. Ik raakte weer bewusteloos. Toen ik bijkwam, kwam hij weer naar me toe en pakte mij voor de derde keer bij mijn keel vast en kneep deze dicht. Ik zag bloed op de grond liggen, dat kwam uit mijn mond.’
B.3
Verdachte heeft op 12 maart 2007 tegenover de politie onder andere verklaard:
“Ik was op een gegeven moment zo kwaad. Ik stond op van de bank. [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) kwam achter de computer vandaan. Omdat ik maar steeds aan vroeg waar het voor nodig was en waar ik aan toe was en met haar wilde praten, kwam ze achter die computer vandaan. Ik liep naar haar toe omdat de woordenwisseling zo uit de hand liep.
Ik pakte haar met kracht in een wurggreep met mijn rechter arm om haar hals. Ik gooide haar op de grond. Ze lag op een gegeven moment op haar rug. Ik ben toen op haar gaan zitten. Ik zei toen tegen haar dat krijg je er nu van en zoals je nu leeft, ben je geen kinderen waard. Ik ben toen met mijn hele gewicht op haar gaan zitten.
V: Heb je [slachtoffer] de keel dicht geknepen?
A: Ja dat heb ik 2 keer gedaan zover ik nog weet.
V: Heb je nog gezien dat bij [slachtoffer] de ontlasting is weggelopen?
A: Ja dat heb ik gezien. Dit is mogelijk geweest toen ik op haar heb gezeten.”
B.4
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 november 2007 onder andere verklaard:
“[slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) was inmiddels opgestaan. Ik heb haar toen bij haar keel vastgepakt. Ze zat in ieder geval met haar hoofd tussen mijn schouder en mijn arm geklemd en later had ik haar met mijn handen bij haar keel vast. Ik heb haar toen stevig vastgepakt, het zou kunnen dat ik heb gedrukt. We zijn toen samen gevallen. Daarna ben ik op haar gaan zitten.
U toont mij de kleurenfoto’s van het letsel van [slachtoffer]. De striemen in haar keel kunnen van mijn handen zijn.”
B.5
Verdachte heeft ter ’s-hofs terechtzitting van 20 november 2008 onder andere verklaard:
“Ik heb haar keel met mijn linker- en mijn rechterhand dichtgeknepen. Links heb ik niet zoveel kracht. Volgens mij heb ik de eerste keer met mijn rechterhand de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen. Toen ik op haar zat, had ik haar keel met mijn rechterhand vast.
Ik heb haar keel ook met mijn linkerhand vastgehouden, maar ik weet niet meer hoe lang. Ik heb gezien dat bij [slachtoffer] ontlasting is weggelopen.
Ik wist dat iemand kan stikken en kan komen te overlijden, wanneer je diens keel te lang dichtknijpt.”
C.
Op grond van de evenweergegeven verklaringen heeft het hof de overtuiging bekomen dat de verdachte opzettelijk de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt gehouden. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Bij dat oordeel heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de omstandigheid dat verdachte wist dat iemand kon stikken en overlijden als je diens keel te lang dichtknijpt;
- de omstandigheid dat verdachte, zo blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, de eerste keer de keel van het slachtoffer zo lang heeft dichtgeknepen gehouden totdat aangeefster bewusteloos is geraakt en vervolgens, nadat aangeefster weer kenbaar bij bewustzijn was gekomen, nog een keer haar keel heeft dichtgeknepen gehouden totdat ze wederom haar bewustzijn heeft verloren. Toen het slachtoffer vervolgens weer bijkwam, heeft verdachte nog een derde keer haar keel dichtgeknepen. Verdachte heeft zich ook niet laten weerhouden van het dichtgeknepen houden van de keel toen hij waarnam dat aangeefster urine en ontlasting verloor.
D.
Op grond van één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de aangifte van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2007 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven telkens is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1. is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2. is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] en de vernieling van een mobiele telefoon.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van die feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat volstaan dient te worden met een grotendeels voorwaardelijk gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte een agressieregulatiecursus dient te volgen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte het geweld heeft uitgeoefend op zijn (ex-)partner en bovendien in haar woning, terwijl ook nog de minderjarige kinderen van het slachtoffer in de woning aanwezig waren;
- de omstandigheid dat het onder 1. bewezen verklaarde feit een gewelddadig feit is waardoor de rechtsorde wordt geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt;
- de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van een feit als het onder 1. bewezen verklaarde feit – naast de lichamelijk gevolgen – nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2008, waaruit onder andere blijkt dat hij vaker voor geweldsdelicten is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Daarbij merkt het hof op dat verdachte uitdrukkelijk en bij herhaling heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet daarop acht het hof oplegging van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf geen passende reactie.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feitencomplexen, die met het onderhavige geval grosso modo vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren tot uitgangspunt genomen.
Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aanwezig die zouden nopen af te wijken van dit uitgangspunt.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 1.924,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.924,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 1.924,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De voeging duurt, nu de vordering door de eerste rechter geheel is toegewezen, van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van EUR 1.924,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Poging tot doodslag.
2. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.924,00 (duizend negenhonderdvierentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het onder 1. bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 (achtendertig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.924,00 (duizend negenhonderdvierentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het onder 1. bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. K.J. van Dijk,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 4 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.