Parketnummer : 20-002660-07
Uitspraak : 27 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 juni 2007 in de strafzaak met parketnummer 01/826369-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
wonende te 2370 Arendonk (België), Wippelberg 110.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, waarbij verdachte ter zake van “Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” werd veroordeeld tot een werkstraf van 85 uren subsidiair 42 dagen hechtenis, waarbij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] werd toegewezen tot een bedrag van € 1.742,50, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en waarbij de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering werd verklaard, met verbetering van de bewijsvoering, zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 februari 2007 te Hooge Mierde, gemeente Reusel - De Mierden, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken onderkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, te stompen en/of te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2007 te Hooge Mierde, gemeente Reusel - De Mierden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2007 te Hooge Mierde, gemeente Reusel - De Mierden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken onderkaak), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte met het voor deze misdrijven vereiste opzet heeft gehandeld.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 februari 2007 te Hooge Mierde, gemeente Reusel - De Mierden, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), tegen het gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (gebroken onderkaak) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Met betrekking tot het bewezen verklaarde overweegt het hof het navolgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die steun bieden aan de door de raadsman van verdachte veronderstellender wijs aangedragen mogelijkheden voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer], anders dan door het slaan door verdachte. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de ter terechtzitting in eerste aanleg door verdachte afgelegde verklaring, voor zover inhoudende dat hij [slachtoffer] met zijn rechtervuist op zijn kaak heeft geslagen, alsmede de ter terechtzitting in hoger beroep door [getuige] afgelegde verklaring dat de vuist van verdachte tegen het gezicht van [slachtoffer] kwam, dat [slachtoffer] daardoor viel en dat [slachtoffer], toen hij naar buiten werd gebracht, niet meer helemaal bij zijn positieven was en in het begin zelfs helemaal “weg” was.
Vooreerst overweegt het hof dat het door verdachte aan [slachtoffer] toegebrachte letsel, gelet op de omstandigheden, zoals deze uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijken, te weten dat de kaak van [slachtoffer] op twee plaatsen was gebroken, dat [slachtoffer] aan zijn kaak is geopereerd en twee dagen in het ziekenhuis heeft gelegen, dat [slachtoffer] na de operatie twee weken niet heeft kunnen werken en de eerste daarop volgende weken slechts halve dagen heeft kunnen werken en dat er een ijzeren plaat in de kaak van [slachtoffer] is gezet en dat het nog steeds voelt alsof zijn kaak verdoofd is en hij van de dokter heeft begrepen dat het nooit meer helemaal goed zal komen met zijn kaak, naar het oordeel van het hof kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren, die - zo begrijpt het hof - in onderlinge samenhang dienen te leiden tot vrijspraak van verdachte van het meer subsidiair ten laste gelegde, worden weersproken door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het bewezen verklaarde aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] een “lichte tik” heeft gegegeven ter zake een dreigende ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door die [slachtoffer] en derhalve uit noodweer heeft gehandeld en voor dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Alleen al gelet op de ter terechtzitting van het hof van 17 juni 2008 afgelegde verklaring van [getuige], voor zover inhoudende dat hij, [getuige], tussen [slachtoffer] en verdachte in is gaan staan en dat vervolgens verdachte [slachtoffer] “het tikje” gaf terwijl er op dat moment niemand echt gevaar liep, acht het hof het, anders dan door de verdediging is betoogd, niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], noch van onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Naar het oordeel van het hof is er derhalve geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden of anderszins de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed en letsel schade teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer].
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof komt op grond van voormelde overwegingen tot een oplegging van een straf die ook hoger is dan die welke namens de verdachte ter verdediging is bepleit.
Het hof acht de hierna op te leggen straf zowel wat strafsoort als strafmaat betreft het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd.
In strafmatigende zin heeft het hof mee laten wegen dat het gedrag van aangever [slachtoffer] de aanleiding vormde tot het onderhavige delict.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.967,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.742,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2007.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.742,50.
Nu het hof, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, het aannemelijk acht dat het gedrag van de benadeelde partij [slachtoffer] de aanleiding vormde tot het onderhavige delict, is het hof, met de raadsman van verdachte, van oordeel dat sprake is van medeschuld van [slachtoffer]. Het hof stelt deze medeschuld vast op 30%. Mitsdien is voor toewijzing vatbaar een bedrag van (€ 1.742,50 - 30% =) € 1.219,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 1.219,75 (duizend tweehonderdnegentien euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.219,75 (duizend tweehonderdnegentien euro en vijfenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, voorzitter, mr. M.J.H.J. de Vries - Leemans en
mr. F. van Es,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 27 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.