ECLI:NL:GHSHE:2008:BG5506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000828-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en ontploffing door explosieve constructie in brievenbus

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte had in de periode van 14 maart 2007 tot en met 15 maart 2007 een geïmproviseerde explosieve constructie in een brievenbus geplaatst, met de bedoeling om een persoon, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De explosieve constructie ontplofte toen [slachtoffer] deze uit de brievenbus haalde, wat resulteerde in gehoorschade en andere verwondingen. De verdachte had eerder problemen gehad met zijn ex-vriendin en had de explosieve constructie als een soort 'boobytrap' geplaatst om de diefstal van zijn post te stoppen.

Tijdens de rechtszaak werd door de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij geen opzet had om letsel toe te brengen, en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van wapens en munitie, in strijd met de Wet wapens en munitie. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd deels toegewezen. Het hof legde de verdachte een taakstraf op en een schadevergoeding aan de benadeelde partij, en bepaalde dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000828-08
Uitspraak : 27 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 26 februari 2008 in de strafzaak met parketnummer 03-703263-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1973],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte terzake van:
1. “Poging tot zware mishandeling”;
2. “Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten is” en
“Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is ”;
3. “Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd”;
4. ”Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie”,
werd veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, en gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte ter zake van de onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 2.500,00 subsidiair 42 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 2.500,00 en deze voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd en de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich gerefereerd aan bewezenverklaring van de onder 3. en 4. ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een envelop met daarin een geïmproviseerde explosieve constructie (bestaande onder andere uit een of meer pyroknalpatronen en/of een lont en/of een batterij en/of een ontsteker) heeft achtergelaten en/of geplaatst in een brievenbus (welke is gelegen in de centrale toegangshal van een aan de [adres 1] gelegen flatgebouw), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente Maastricht grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een envelop met daarin een geïmproviseerde explosieve constructie (bestaande onder andere uit een of meer pyroknalpatronen en/of een lont en/of een batterij en/of een ontsteker) heeft achtergelaten en/of geplaatst in een brievenbus (welke is gelegen in de centrale toegangshal van een aan de [adres 1] gelegen flatgebouw), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten gehoorschade, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2007 in de gemeente Maastricht, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in of omstreeks de periode van 8 december 2006 tot en met 15 maart 2007 een envelop met daarin een geïmproviseerde explosieve constructie (bestaande onder andere uit een of meer pyroknalpatronen en/of een lont en/of een batterij en/of een ontsteker) achter te laten en/of te plaatsen in een brievenbus (welke is gelegen in de centrale toegangshal van een aan de [adres 1] gelegen flatgebouw), terwijl daarvan gemeen gevaar voor die brievenbus en/of een of meer (andere) nabijgelegen brievenbus(sen) en/of dat flatgebouw
en/of de inboedel van dat flatgebouw en/of gemeen gevaar voor de/een perso(o)n(en) die zich in de nabije omgeving van die brievenbus bevond(en)en/of de/een bewoner(s) en/of bezoeker(s) van dat flatgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die perso(o)n(en) die zich in de nabije omgeving van die brievenbus bevond(en) en/of die bewoner(s) en/of bezoeker(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Maastricht
- een of meer wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder,
en/of
- een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Maastricht munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie II, te weten 72, in elk geval een of meer, pyrotechnische patronen (met als opschrift (onder andere) Pyro Knallpatrone P), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte -gelijk onder 2. is tenlastegelegd- door het (enkel) plaatsen van een geïmproviseerde explosieve constructie in een brievenbus een ontploffing heeft teweeg gebracht.
Gelijk het hof hieronder nopens het onder 1. primair ten laste gelegde zal vaststellen is die constructie namelijk (eerst) door het handelen van een derde tot ontploffing gekomen.
Het hof zal de verdachte daarom van het onder 2. ten laste gelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 1. primair ten laste gelegde
Het hof stelt het volgende vast .
Op 15 maart 2007 assisteerde [slachtoffer], werknemer van een aannemersbedrijf, in opdracht van Woningbouwvereniging Woonpunt de politie bij het openbreken van woning nr. [huisnummer 1] in het flatgebouw aan de [adres 1] te [woonplaats].
Nadat de politie was vertrokken is [slachtoffer] samen met een collega naar de centrale hal van het flatgebouw gegaan teneinde de brievenbus van perceel [huisnummer 1] leeg te maken en te blokkeren. [slachtoffer] heeft vervolgens zittend op zijn knieën de betreffende brievenbus geopend. Hij wilde de brievenbus leegmaken en zag dat op de bodem een telefoonboek lag. Hij zag voorts dat op dit boek een pakketje lag met daar bovenop een losliggende witte enveloppe.
[slachtoffer] heeft vervolgens een van zijn handen onder het telefoonboek geduwd en zijn duim op de bovenzijde van het pakketje geplaatst teneinde alle poststukken tegelijk uit de brievenbus te pakken. [slachtoffer] zag dat de enveloppe mee naar buiten kwam. Na een klein stukje mee naar buiten te zijn gekomen zag hij dat de enveloppe aan de bovenzijde van het brievenbusklepje haakte.
Op dat moment hoorde [slachtoffer] een knisperend geluid dat leek op het geluid van overspringende elektrische vonken. [slachtoffer] liet ogenblikkelijk alle poststukken vallen en gooide zijn lichaam om naar de linkerzijde. Direct nadat hij alle poststukken los had gelaten en zich had omgegooid volgde kort achter elkaar twee explosies.
Toen [slachtoffer] opkeek zag hij een behoorlijke rookontwikkeling in het halletje en zag dat het pakketje en de witte enveloppe geheel uit elkaar geknald waren. Hij rook de geur van kruit alsof er vuurwerk afgestoken was.
Direct na de knallen kon [slachtoffer] gedurende enkele seconden niets meer horen. Hierna is de ambulancedienst gebeld en is [slachtoffer] meegenomen naar een ziekenhuis.
De verdachte was op 14 en 15 maart 2007 de bewoner van de woning (appartement) met nr. [huisnummer 1] aan de [adres 1] te [woonplaats].
Ter plaatse is een forensisch onderzoek ingesteld door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarbij zij in de toegangshal van het flatgebouw een groot aantal restanten aantroffen van het geïmproviseerde explosief. De aangetroffen sporen werden genummerd en veiliggesteld.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] veiliggestelde sporen zijn onderzocht door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. De resultaten van dat onderzoek luiden - voor zover hier van belang - als volgt.
“Aan de uiteinden van twee draden bevond zich hoogstwaarschijnlijk een elektrische ontsteker. De twee platte stukjes metaal zijn vermoedelijk onderdeel van deze ontsteker. De ontsteker stak, al dan niet via een overdrachtslading, tegen de hoofdlading. Deze hoofdlading werd gevormd door minstens één zogenaamd pyroknalpatroon. De beschadigingen die zichtbaar zijn aan het karton en de enveloppe passen bij een ontploffing in de enveloppe van grofweg enkele grammen van een pyrotechnische lading, zoals een of enkele pyroknalpatronen. De lading wordt geactiveerd door het elektrische circuit te sluiten. Dan kan de batterij zijn vermogen leveren aan de ontsteker. Die zal ontsteken en, eventueel via een overdrachtslading, de hoofdlading (pyroknalpatroon) tot ontploffing brengen. Het sluiten van het elektrische circuit vindt plaats door twee lussen, die zich aan de uiteinden van de draden bevinden met elkaar contact te laten maken.
Als de knoop aan het uiteinde van één draad, bijvoorbeeld in een brievenbus, is vastgezet en de enveloppe met explosieve constructie wordt uit de brievenbus getrokken, dan worden de lussen van de draden tegen elkaar aan geschoven en is het elektrische circuit gesloten, waarna de explosieve constructie zal ontploffen.”
B.
De verdachte heeft op 22 maart 2007 bij de politie omtrent het onderhavige gebeuren als volgt verklaard.
“Ik heb problemen gehad met mijn ex-vriendin. Nadat ik het had uitgemaakt in februari 2006 bleef zij mij lastig vallen. Ongeveer 1 jaar lang werd mijn post uit mijn brievenbus gestolen. Ook bemerkte ik dat er post uit de brievenbus was gehaald en open was gemaakt. Ik heb in verband met de problemen met mijn post drie keer een soort boobytrap gemaakt in de brievenbus van [huisnummer 1].
Op 15 maart 2007 is voor de derde keer de boobytrap ontploft. Ik had deze de dag ervoor geplaatst.
Ik had op de bodem van de brievenbus een telefoonboek gelegd, om de post op te hogen. Het is maar een kleine brievenbus en ik wilde dus dat de post hoog lag, dat men er makkelijk aan kon komen. In de brievenbus lag een bruine enveloppe. Op deze enveloppe stonden mijn naam en adres geschreven. In de enveloppe zaten twee "Vogelschreckpatronen". Aan deze patronen zat een lont bevestigd met zilverkleurige tape. Aan het lont zat de ontsteker, bestaande uit twee draadjes. Een draad van deze ontsteker was aangesloten op een poot van de batterij, het maakt niet uit of dit de plus of de min was. De andere draad ging uit de enveloppe en het uiteinde was voorzien van een lus. Deze draad was aan het uiteinde afgestript dat het metaal bloot lag en daarmee was een lus gemaakt. Deze lus zat vastgeplakt aan de bovenzijde van de bruine enveloppe.
Vanaf de andere poot van de batterij liep ook een losse draad uit de bruine enveloppe, deze was ook voorzien van een lus, die ik aan de onderzijde van een witte enveloppe had vastgeplakt. De witte enveloppe had ik op de bruine enveloppe gelegd. De witte enveloppe was een enveloppe van Vodafone. Ik wilde namelijk degene die mijn post stal en/of opende bewegen om deze enveloppe te pakken, omdat daar natuurlijk de rekening in zat. Het uiteinde van deze losse draad had ik ook afgestript waardoor het metaal bloot lag. De lengte van de draad aan de witte enveloppe was zodanig lang gemaakt dat de lus van deze enveloppe pas contact maakte met de lus van de bruine enveloppe buiten de brievenbus. Als namelijk beide lussen, dus het metaal, met elkaar in aanraking kwamen volgde de ontsteking waardoor de rotjes konden ontploffen.
De losse draad had ik door de lus gehaald van de andere draad die uit de bruine enveloppe kwam. De andere draad had ik ook door de lus van de losse draad gehaald. Dus als de witte enveloppe werd vastgepakt en uit de brievenbus werd gehaald dan maakte de lussen met elkaar contact en volgende het ontsteken van de lont.
In de bruine enveloppe zaten de batterij, de twee rotjes, de lont en de ontsteking. De rotjes, de lont en de batterij waren vastgeplakt op een stuk karton dat ik in de bruine enveloppe had geschoven. De batterij was 9 volt.”
C.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het onder 1. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, aangezien bij hem niet het opzet bestond om aan iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat het uitsluitend verdachtes bedoeling is geweest om in zijn brievenbus een alarmsysteem aan te brengen, bedoeld om degene die zijn post stal op heterdaad te kunnen betrappen, en voorts dat de door verdachte in de brievenbus geplaatste “rotjes” een dusdanig lichte explosieve lading bevatten, dat deze onder de gegeven omstandigheden nooit tot zwaar lichamelijk letsel bij iemand zouden kunnen leiden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.1
Het onder A bedoelde deskundigenrapport houdt te dezen in:
“Het is bekend dat wanneer een pyroknalpatroon tot ontploffing komt op ca. 30 tot 40 cm van het gezicht, gevaar ontstaat op zwaar tot onherstelbaar oogletsel door rondvliegende delen van de geëxplodeerde pyroknalpatroon. Ook ontstaat gevaar op het ontstaan van gehoorschade.”
Het hof volgt de deskundige in deze conclusie en legt die ten grondslag aan zijn oordeel.
C.2
Algemeen bekend mag worden verondersteld dat “stunten met vuurwerk” zoals het onderhavige ernstige risico’s op zwaar lichamelijk letsel in zich bergt.
Deze risico’s worden ieder jaar rond de jaarwisseling op indringende wijze door de Stichting SIRE in de media onder de aandacht van de bevolking gebracht en de verdachte was blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep met die berichten bekend.
C.3
Uit de hierboven onder B. weergegeven verklaring van verdachte blijkt dat hij de kans dat de door hem geplaatste explosieve constructie zou ontploffen als een ander post uit zijn brievenbus zou halen voor lief heeft genomen, sterker nog: dat was zijn bedoeling.
C.4
Onder die omstandigheden heeft de verdachte door het plaatsen van de door hem vervaardigde explosieve constructie in zijn brievenbus naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat als gevolg daarvan een ander zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
C.5
Het verweer wordt verworpen.
D.
Door de raadsman is ten betoge dat de verdachte van het onder 1. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken voorts aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat
- de aan de ontploffing voorafgaande doorzoeking van de woning met nummer [huisnummer 1] (in feite de woning met nr. [huisnummer 2]) onrechtmatig was;
- het openen van de brievenbus door [slachtoffer] het gevolg is geweest van deze onrechtmatige doorzoeking;
- dat openen derhalve ook onrechtmatig was;
- het bewijs dat door de op dit onrechtmatig handelen volgende ontploffing is verkregen, derhalve onrechtmatig is verkregen en van de bewijsvoering dient te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
D.1
Uit het procesdossier blijkt het volgende.
Kort voorafgaand aan de onderhavige explosie heeft de politie in voornoemd flatgebouw appartement [huisnummer 1] doorzocht. De doorzoeking vond plaats in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een aangifte van het ongewenst plaatsen van seksueel getinte foto's op het internet. Bij dit onderzoek was het IP-adres van de computer van verdachte naar voren gekomen. Het appartement [huisnummer 1] bleek echter leeg te zijn, om welke reden de woningcorporatie aan [slachtoffer] de opdracht heeft gegeven de bijbehorende brievenbus te legen en af te sluiten. Als gevolg van deze handelingen van [slachtoffer] is de explosieve constructie tot ontploffing gekomen.
Uit het naar aanleiding van de ontploffing door de politie verrichtte nader onderzoek kwam naar voren dat het doorzochte appartement niet de woning van verdachte was, maar dat deze het plaatje met daarop zijn huisnummer [huisnummer 1] heeft verwisseld met het huisnummer van het doorzochte pand dat in feite huisnummer [huisnummer 2] had.
D.2
Uit het evenoverwogene blijkt in de eerste plaats dat de gegispte doorzoeking (door toedoen van de verdachte zelf) heeft plaatsgevonden in een andere woning dan die van verdachte en in de tweede plaats dat die in het geheel niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek naar het onder 1. ten laste gelegde feit.
Dit laatste geldt ook voor het openen van de brievenbus behorend bij appartement [huisnummer 1] door een particulier in opdracht van de woningcorporatie.
D.3
Niet valt in te zien hoe de verdachte door de geschetste gang van zaken in een rechtens te respecteren belang is getroffen. Van onrechtmatigheid is naar ’s-hofs oordeel geen sprake.
D.4
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde vaststaande feiten zomede de onder A., B. en C. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij het onder 1. primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 maart 2007 tot en met 15 maart 2007 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan een persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een envelop met daarin een geïmproviseerde explosieve constructie (bestaande onder andere uit twee pyroknalpatronen en een lont en een batterij en een ontsteker) heeft geplaatst in een brievenbus (die is gelegen in de centrale toegangshal van een aan de [adres 1] gelegen flatgebouw), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Met betrekking tot het onder 3. en 4. ten laste gelegde
Het hof acht op grond van de bekennende verklaringen van verdachte, opgenomen in na te noemen bewijsmiddelen, alsmede de inhoud van na te noemen overige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Maastricht
- wapens als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en een ploertendoder,
en
- een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto,
voorhanden heeft gehad;
hij in de periode van 15 maart 2007 tot en met 16 maart 2007 in de gemeente Maastricht munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie II, te weten 72 pyrotechnische patronen (met als opschrift (onder andere) Pyro Knallpatrone P), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Opgave van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen voor het onder 3. en 4. bewezen verklaarde
1. De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Maastricht van 12 februari 2008.
2. De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 13 november 2008.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Regio Limburg Zuid, District Maastricht, Districtsrecherche, Recherche Maastricht, nr. 2007037566-24, d.d. 16 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie (p. 269-270 van het proces-verbaal met nr. 2007037566), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant naar aanleiding van de doorzoeking van de woning van verdachte.
4. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Limburg Zuid, Divisie Executieve Ondersteuning, afdeling Bijzondere Wetten, PV-nr. 2007037566-67, d.d. 7 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie (p. 514-517 van het proces-verbaal met nr. 2007037566), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) naar aanleiding van het onderzoek naar de onder verdachte aangetroffen wapens;
5. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Regio Limburg Zuid, District Maastricht, Districtsrecherche, Recherche Maastricht, nr. 2007037566-18, d.d. 16 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie (p. 333-335 van het proces-verbaal met nr. 2007037566), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant naar aanleiding van de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats];
6. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Limburg Zuid, Divisie Executieve Ondersteuning, afdeling Bijzondere Wetten, Wapens en Munitie, PV-nr. 2007037566-57, d.d. 23 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie (p. 504-505 van het proces-verbaal met nr. 2007037566), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) naar aanleiding van het onderzoek naar de onder verdachte aangetroffen pyrotechnische patronen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 13, eerste lid, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
Het onder 4. bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen en maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan “poging tot zware mishandeling” door een explosieve constructie in zijn brievenbus te plaatsen, welke constructie tot ontploffing is gekomen nadat zij uit de brievenbus was verwijderd door [slachtoffer]. Daarnaast heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte (meermalen) de Wet wapens en munitie heeft overtreden door het voorhanden hebben van een boksbeugel, een ploertendoder, een stiletto en 72 zogeheten pyrotechnische patronen
De eerste rechter heeft de verdachte terzake van die feiten, alsmede terzake van - kort
gezegd - het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, welk feit ten laste was gelegd onder 2., veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, en gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gevaarzettend karakter van het onder 1. bewezen verklaarde en de mate waarin daardoor gevaar is veroorzaakt voor goederen, alsmede voor de lichamelijke gezondheid van personen, in het bijzonder van [slachtoffer];
- de mate waarin door het onder 1. bewezen verklaarde pijn is toegebracht aan [slachtoffer] en de hinder en het ongemak die hij als gevolg daarvan heeft ondervonden;
- de omstandigheid dat het voorhanden hebben van wapens, zoals bewezen verklaard onder 3. en 4. , grote veiligheidsrisico's met zich brengt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 oktober 2008, waaruit onder meer blijkt dat hij tweemaal eerder is veroordeeld, te weten: terzake van (onder meer) overtreding van de Wet wapens en munitie en terzake van mishandeling;
- de inhoud van het hem betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, regio Limburg, d.d. 13 juli 2007, opgemaakt door J. Berger, reclasseringswerker;
- de omstandigheid dat de verdachte op geen enkel moment tijdens de strafrechtelijke procedure heeft laten blijken bewust te zijn van de ernst en de laakbaarheid van zijn handelen zoals bewezen verklaard onder 1.;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat hij vast werk heeft.
Bij gebreke aan binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van een geval als bewezen verklaard onder 1., heeft het hof in verband met de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij oriëntatiepunten die betrekking hebben op het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf in een dergelijk geval, een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Gelet echter op de omstandigheid dat het hof onder 1. geen voltooide, maar een poging tot zware mishandeling heeft bewezen verklaard, zal het overeenkomstig het bepaalde bij artikel 45, tweede lid, dit uitgangspunt met één derde verlagen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bij het bepalen van de duur van de straf voor de onder 3. en 4. bewezen verklaarde feiten heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot daarmee (grosso modo) vergelijkbare feiten. Aan de hand heeft het hof voor deze feiten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand tot uitgangspunt genomen.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat hij momenteel vast werk heeft, zijn voor het hof echter aanleiding om in plaats van de overwogen gevangenisstraf, te beslissen tot oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het maximaal op te leggen aantal van 240 uren.
Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
De omstandigheid dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor mishandeling, alsmede overtreding van de Wet wapens en munitie, is voor het hof aanleiding om naast de werkstraf, tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op dit één en ander zal het hof, ondanks dat het tot bewezenverklaring van minder feiten komt dan waarin de advocaat-generaal bij haar vordering was uitgegaan, toch de door haar gevorderde straffen opleggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer] ([gemachtigde], [postbus], [woonplaats]) als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden, die het hof naar billijkheid begroot op EUR 750,00. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 750,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([gemachtigde], [postbus], [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg tijdig in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 2.755,00, bestaande uit een bedrag van EUR 2.500,00 als voorschot op smartengeld en een bedrag van EUR 255,00 als vergoeding van gemaakte medische kosten.
De vordering is door de eerste rechter ten onrechte niet behandeld.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag en moet het te dien aanzien meer of anders gevorderde worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering voor zover die ziet op vergoeding van gemaakte medische kosten niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. primair, 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Poging tot zware mishandeling.
2. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
meermalen gepleegd.
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer] ([gemachtigde], [postbus], [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ([gemachtigde], [postbus], [woonplaats]) deels toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor een bedrag van EUR 255,00 (tweehondervijfenvijftig euro) niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. N.J.M. Ruyters,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 27 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.