ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001996-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met bedreiging met vuurwapen en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor poging tot diefstal, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van harddrugs. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het samen met anderen inbreken in een woning te 's-Hertogenbosch op 29 december 2007. Tijdens de inbraak werd de politie ingeschakeld, waarna de verdachte en zijn medeverdachten werden aangehouden. Bij de aanhouding werd een vuurwapen en munitie aangetroffen, evenals een hoeveelheid cocaïne. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de poging tot diefstal en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de geweldscomponent. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot diefstal en de bedreiging met geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en de schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd aan de benadeelde partij. De vordering van een tweede benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard. Het hof legde ook verbeurdverklaring op van de in beslag genomen voorwerpen en bepaalde dat de verdachte de kosten van de benadeelde partij moest vergoeden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001996-08
Uitspraak : 19 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 mei 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-845711-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Westlinge BB te Heerhugowaard,
waarbij verdachte terzake van 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren”, 2. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie)” en 3. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. Voorts werden beslissingen genomen omtrent het beslag.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
- verbeurd zal verklaren de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten: een koevoet, twee schroevendraaiers, een zak met vuilniszakken en een steakmes;
- aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen ten belope van EUR 750,--;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot datzelfde bedrag;
- de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering met verwijzing naar de burgerlijke rechter;
- de teruggave aan verdachte zal gelasten van de onder hem in beslag genomen twee telefoontoestellen.
De verdediging heeft:
- bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
- zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de eventuele bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
- met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat verdachte in ieder geval niet tot een vrijheidsstraf zal worden veroordeeld die van langere duur is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] bepleit dat deze niet-ontvankelijk zullen worden verklaard;
- zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres]) weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, de (voor)deur van die woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van die [benadeelde partij 1] heeft/hebben gericht;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch een of meer wapens van categorie II, te weten een machinepistool merk INGRAM, type M-11, en/of munitie van categorie III, te weten bij dat machinepistool behorende 9 mm patronen en/of een kogelpatroon kaliber 9x18 mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
Op zaterdag 29 december 2007 te 00.39 uur kreeg de politie een melding dat er door drie personen werd ingebroken in een woning aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch. Het bleek om perceel [nr] te gaan. Volgens de melder van de inbraak had één van de drie mannen een zwarte tas bij zich. Uiteindelijk kwamen twee politie-eenheden ter plaatse, bestaande uit de verbalisanten [verbalisant 1] en [benadeelde partij 1] enerzijds en de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] anderzijds.
Verbalisant [benadeelde partij 1] benaderde daarop samen met zijn collega [verbalisant 1] het pand vanaf de voorzijde en zag dat de voordeur van de woning deels open was. Ook zag hij dat er braakschade was op het houtwerk nabij het slot. [benadeelde partij 1] trapte vervolgens de deur open. Met zijn zaklantaarn in de ene hand en een busje pepperspray in de andere, is verbalisant [benadeelde partij 1] vervolgens het pand binnen gegaan. Op het moment dat hij met zijn zaklantaarn in de woonkamer scheen, meende hij een schim van een persoon te zien. Na te hebben geroepen “politie kom tevoorschijn” zag hij een persoon vanuit een hoek tevoorschijn komen met in zijn hand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Tevens zag [benadeelde partij 1] dat deze persoon dat voorwerp op hem richtte. Daarop is [benadeelde partij 1] achteruit gesprongen en heeft hij via de portofoon de woorden “vuurwapen, vuurwapen” geroepen naar zijn overige collega’s. Uiteindelijk heeft [benadeelde partij 1] kans gezien om het pand weer aan de voorzijde te verlaten, waarop hij buiten bij de voordeur samen met [verbalisant 1] positie in nam.
[benadeelde partij 1] riep vervolgens de woorden “politie, laat je wapen vallen” de woning in. Zijn collega [verbalisant 3] scheen daarop met zijn zaklantaarn de woning in, waarop verbalisant [benadeelde partij 1] zag dat in de woonkamer twee personen op hun buik met hun beide armen gestrekt naar voren op de grond lagen en dat een derde persoon met zijn armen in de lucht rechts naast de liggende personen stond. Uiteindelijk werden de drie personen aangehouden. Het bleek te gaan om verdachte [verdachte], medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2].
Nadat alle verdachten onder controle waren gebracht, is verbalisant [verbalisant 3] de woonkamer ingelopen, alwaar hij op een bank een zwarte plastic tas zag staan. In die tas trof hij een vuurwapen aan en een patroonhouder met daarin patronen. Voorts bevatte die tas een breekijzer, twee schroevendraaiers, twee steakmessen en een rol met vuilniszakken.
Tijdens de fouillering van verdachte op het bureau van politie trof de politie een zakje met witte bolletjes aan. De verdachte deelde daarop mede dat het hier ging om 14 bolletjes met cocaïne en dat deze van hem waren. Ook haalde de verdachte een patroon uit zijn linkerbroekzak onder de mededeling dat deze aan hem toebehoorde.
Op het vuurwapen en de daarbij aangetroffen patronen, zomede op het bij de fouillering van verdachte aangetroffen patroon is technisch onderzoek verricht. Daaruit bleek dat het ging om een automatisch vuurwapen, zijnde een machinepistool van het merk INGRAM, type M-11, kaliber 9mm kort. Dit vuurwapen is geschikt om automatisch te vuren.
De patroonhouder bevatte 6 stuks kogelpatronen. Deze waren van het merk Sellier & Bellot, volmantel rondneus, kaliber 9 mm kort, centraalvuur. Deze munitie is geschikt om met het evenomschreven machinepistool te worden verschoten.
De bij de fouillering van verdachte aangetroffen kogelpatroon bleek een kogelpatroon van een onbekend merk te zijn, rondneus volmantel, kaliber 9x18 mm Makarov centraalvuur.
Van de 14 onder verdachte aangetroffen bolletjes witte stof zijn er 2 technisch onderzocht middels een zogenaamde O.D.V. narcotest. Hieruit bleek dat deze cocaïne bevatten. Het gewicht van de 14 bolletjes was 1,4 gram in totaal.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard, dat de bij hem aangetroffen 14 bolletjes met cocaïne aan hem toebehoorden, zomede dat hij op 29 december 2007 te ’s-Hertogenbosch in die woning een machinepistool met daarbij een patroonhouder gevuld met patronen alsmede een kogelpatroon voorhanden heeft gehad. Ten slotte heeft verdachte verklaard, dat hij op 29 december 2007 samen met de eerdergenoemde medeverdachten is aangehouden in de woning aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch.
Het pand aan het adres [adres] te ’s-Hertogenbosch werd bewoond door aangeefster [benadeelde partij 2]. Zij was op maandag 24 december 2007 van huis vertrokken. Alles zat toen op slot. Op 29 december 2007 kwam zij weer terug bij haar woning. De voordeur was toen open gebroken en er was schade aan de voordeur en de deur naar de zolder.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
i.
Ter terechtzitting in hoger beroep is zijdens verdachte ten verweer betoogd, dat hij van de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld moet worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen concluderen dat er te dezen sprake was van een poging tot diefstal. Voorts is daartoe aangevoerd dat bij gebreke van voldoende wettig bewijs de ten laste gelegde geweldscomponent niet bewezen kan worden verklaard.
ii.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. Daartoe overweegt het hof het navolgende.
iii.
Uit het strafdossier blijkt dat verdachte op 29 en 30 december 2007 door de politie is verhoord. Bij die gelegenheden heeft hij met betrekking tot de reden van zijn aanwezigheid in de woning aan [adres] telkens – zakelijk weergegeven – het standpunt ingenomen dat hij “van niets wist”, “er niets over kon vertellen” dan wel dat hij “er niet over wilde praten”.
iv.
Ook ter gelegenheid van de behandeling van de onderhavige strafzaak ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte geen verklaring willen afleggen ten aanzien van zijn aanwezigheid in voornoemde woning op 29 december 2007.
v.
Uit het strafdossier blijkt voorts dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 30 december 2007 door de politie is verhoord. Bij die gelegenheid heeft hij met betrekking tot de reden van hun aanwezigheid in voornoemde woning zonder enig voorbehoud verklaard dat zij – zakelijk weergegeven – in die woning hadden ingebroken.
Redenen waarom aan deze verklaring behoort te worden getwijfeld zijn bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd noch anderszins gebleken. Zulks te minder nu toch hij daarmede niet alleen de verdachte maar ook zichzelf belast.
vi.
Op grond van het even onder v. overwogene, treft verdachtes ter terechtzitting in hoger beroep gegeven uitleg met betrekking tot zijn aanwezigheid in voornoemde woning, inhoudende niet meer dan dat zij “zomaar een woning zijn binnengelopen”, het hof niet als plausibel. Het houdt integendeel de onder v. genoemde verklaring van [medeverdachte 2] voor de waarheid en bezigt haar voor het bewijs.
vii.
Op grond van de onder de kolom “Vaststaande feiten” genoemde feiten en omstandigheden, die in samenhang met de onder v. genoemde verklaring van [medeverdachte 2] redengevend zijn voor het – anders dan namens de verdachte betoogd: toereikende – bewijs van de aan hem onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal en waarvoor verdachte geen redelijke – die redengevendheid ontzenuwende – verklaring heeft kunnen geven, is het hof tot de overtuiging gekomen en acht het bijgevolg bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal heeft begaan.
viii.
Ten aanzien van de vraag of deze poging tot diefstal is vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld, zoals onder 1 voorts is ten laste gelegd, overweegt het hof als volgt.
ix.
Uit het strafdossier blijkt dat aangever [benadeelde partij 1], naast zijn in de voetnoot onder 5 genoemde relaas van bevindingen, op 29 december 2007 aangifte heeft gedaan van bedreiging met een vuurwapen. Zijn bij die gelegenheid afgelegde verklaring houdt onder meer het volgende in:
“(…) Ik scheen met de maglite vervolgens in de woonkamer en ik keek of ik daar personen zag. (…) Toen ik naar rechts scheen meende ik een schim van een persoon te zien. Ik heb toen een stap in de woonkamer gezet en heb toen de hoek waar ik die schim meende te hebben gezien beter belicht met de maglite. Op dat moment zag ik dat er een negroïde persoon, een man, deels achter de muur vandaan kwam. (…) Onmiddellijk zag ik dat de man met zijn rechterhand een zwaaibeweging maakte. Ik zag dat die man in die hand een wapen beet hield. Ik zag dat het een zwart wapen was. Ik heb zelf in militaire dienst gezeten en ik kreeg de indruk dat het wapen een Glock betrof. Dit is een vuistvuurwapen met een grove enigszins vierkante voorzijde van het wapen. Ik zag dat de man het wapen door de zwaaibeweging in mijn richting richtte. Ik had, mede gezien de houding van de man waarbij hij het wapen met een gestrekte arm op mij richtte, de indruk dat hij op mij zou gaan vuren. (…)”
x.
Op 19 maart 2008, als getuige gehoord door de rechter-commissaris, heeft hij in aanvulling daarop het volgende verklaard:
“Ik meende rechts in de hoek iets te zien, ik dacht een schim en heb een stap in de woonkamer gezet. Ik zag vervolgens een persoon tevoorschijn komen. Ik zag direct dat hij een vuurwapen op mij richtte. (…).
De maglite gaf voldoende licht en ik fixeerde mij op de schim. Ik zag deze een beweging maken waarbij ik eerst de zijkant van het vuurwapen zag en later keek ik in de loop die in mijn richting wees. (…) Volgens mij was het zwart van kleur en wat de grootte betreft dacht ik meteen aan een Glock. Op vraag van [raadsman] of ik foto’s gezien heb van het vuurwapen moet ik zeggen dat ik het wapen zelf ook heb gezien. Wij noemen dat een baby-Uzi. Het zou goed mogelijk zijn dat het dit wapen is geweest, maar ik heb het in die kamer in een fractie van een seconde gezien waarna ik meteen weg ben gesprongen. Ik weet zeker dat ik me niet zo vergist heb, dat het een gsm is geweest die ik in die ruimte heb gezien. Het zien van de slede van het wapen en de voorzijde was voor mij overtuigend genoeg (…)”
xi.
Het hof kan niet met voldoende zekerheid vaststellen wie van de in de woning aangehouden verdachten met het aldaar aangetroffen vuurwapen een zwaaibeweging heeft gemaakt als door [benadeelde partij 1] is verklaard.
Dat, zoals de raadsman ter adstructie daarvan nog naar voren heeft gebracht, het verdachte [medeverdachte 2] is geweest, die bij de aanhouding het dichtst bij de plastic tas met daarin het vuurwapen is aangetroffen, dwingt, mede gelet op de verstreken tijd tussen het moment van voornoemde zwaaibeweging met een wapen en het moment van de aanhouding, niet tot het oordeel dat hij degene is geweest die het vuurwapen in handen heeft gehad. Voor die conclusie valt aan het strafdossier ook overigens geen steun te ontlenen.
xii.
Het onder xi. overwogene betekent evenwel niet, dat geen geloof zou kunnen worden gehecht aan de onder ix. en x. weergegeven verklaringen van verbalisant [benadeelde partij 1]. Het hof acht deze gedetailleerde verklaringen betrouwbaar en overtuigend. Daarentegen acht het hof de verklaring van verdachte, ter gelegenheid van het verhoor door de politie op 29 december 2007, inhoudende dat het vuurwapen in een zwarte tas is meegenomen in de bewuste woning en tot de aanhouding van verdachte niet uit die tas is geweest , onaannemelijk. Hierbij neemt het hof onder meer in aanmerking, dat verdachte toen heeft verklaard niet te weten waarom hij dat wapen heeft meegenomen alsmede dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 5 november 2008 een geheel andere verklaring heeft afgelegd, te weten dat het vuurwapen niet van hem was en niet naar die woning was meegenomen doch in die woning door hem was aangetroffen.
xiii.
Op grond van al het bovenstaande is het hof tot de overtuiging gekomen en acht het bijgevolg bewezen dat verdachte zich op 29 december 2007 te ’s-Hertogenbosch heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak gevolgd van bedreiging met geweld, één en ander zoals hierna bewezenverklaard.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), zomede de hiervoor vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (aan [adres]) weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, de voordeur van die woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging hierin bestond, dat hij, verdachte, of een mededader een vuurwapen op het lichaam van die [benadeelde partij 1] heeft gericht;
2.
hij op 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie II, te weten een machinepistool merk INGRAM, type M-11, en munitie van categorie III, te weten bij dat machinepistool behorende 9 mm patronen en een kogelpatroon kaliber 9x18 mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 29 december 2007 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 en 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2° en 3° van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en – voorzover betrekking hebbende op het machinepistool van het merk Ingram – strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a, van die wet
en – voorzover betrekking hebbende op de 9mm patronen en de kogelpatroon kaliber
9x18mm – bij artikel 55, eerste lid, van die wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ten aanzien van verdachte heeft het hof bewezen verklaard, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging tot diefstal in vereniging door middel van braak en met bedreiging met geweld, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en het aanwezig hebben van een hoeveelheid hard drugs.
De eerste rechter heeft verdachte terzake van die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft tot dezelfde strafoplegging gerequireerd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat verdachte in ieder geval niet tot een vrijheidsstraf zal worden veroordeeld die van langere duur is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat woninginbraken zoals onder 1 bewezen verklaard, een ernstige inbreuk maken op de privacy van de bewoners en bij hen, alsmede bij directe omwonenden, in hoge mate gevoelens van onveiligheid bevorderen;
- de omstandigheid dat de ontdekking op heterdaad van deze poging tot woninginbraak heeft geleid tot de bedreiging van een politieambtenaar met een automatisch vuurwapen, hetgeen van geen enkel respect voor het ambtelijk gezag getuigt;
- de omstandigheid dat slachtoffers van dergelijke feiten – naast de eventuele lichamelijke gevolgen – vaak nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid;
- de omstandigheid dat door dergelijke gewelddadige feiten de rechtsorde ernstig wordt geschokt en dat dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengen;
- de omstandigheid dat het in het onder 2. bewezen verklaarde gaat om het bezit van een automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie, wapens geschikt dan wel bestemd tot het doden van personen; het bezit van een dergelijk – illegaal – wapen veroorzaakt een enorm risico voor de algemene veiligheid van personen en vormt vanwege die gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat ernstig dient te worden bestraft;
- de omstandigheid dat hard drugs als onder 3 bewezen verklaard, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren.
In verband met de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 september 2008 eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte door zijn houding tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen niet in te zien;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen – grosso modo – vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Daaruit blijkt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden terzake van een dergelijk feitencomplex een geenszins ongebruikelijke sanctie vormt. Het hof zal deze straf dan ook als uitgangspunt hanteren, aangezien met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt niet kan worden volstaan.
Het hof is evenwel van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat verdachte in het verleden terzake van diefstal met geweld en het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod onherroepelijk is veroordeeld, voornoemd uitgangspunt met een derde moet worden verhoogd naar analogie van de veel voorkomende wettelijke verhoging van strafmaxima bij strafverzwarende omstandigheden.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden alleszins passend en geboden. Daarvan zal het hof 6 maanden voorwaardelijk opleggen om enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Verbeurdverklaring
De in het dictum na te melden onder verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden, die het hof naar billijkheid begroot op EUR 750,--.
Verdachte en zijn mededader(s) zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 750,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vorderingen van de benadeelde partijen
1.
[benadeelde partij 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten belope van EUR 1.250,-- terzake van immateriële schade. Deze vordering is door de eerste rechter tot het bedrag van EUR 750,-- toegewezen en voor het overige afgewezen.
De voeging duurt, voorzover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn mededaders toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op EUR 750,--.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voorzover de/een mededader(s) van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft/hebben gesteld, de verdachte in zoverre daarvan zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover de/een mededader(s) van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft/hebben gesteld, de verdachte in zoverre daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
2.
[benadeelde partij 2] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten belope van EUR 2.311,95 terzake van materiële en immateriële schade. De eerste rechter heeft de benadeelde partij in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Teruggave
De hierna in het dictum nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoontoestellen moeten worden teruggegeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1.
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken;
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1.00 STK Koevoet, Kl: zwart, bps: 07-281197;
- 2.00 STK Schroevendraaier, Kl: zilver;
- 1.00 STK Mes, Kl: zilver, steakmes;
- 1.00 STK Zak(je), Kl: zwart, vuilniszakken in plastic tas.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij 1], wonende te [adres en woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bepaalt dat indien en voorzover het slachtoffer door verdachtes mededader schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voorzover verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1.00 STK Telefoontoestel, Kl: rood, Samsung met zwart display;
- 1.00 STK Telefoontoestel, Kl: wit, Samsung GSM.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. H.P. Vonhögen,
in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier,
en op 19 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.P. Vonhögen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.