ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2087

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0080
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • P.A.M. Hendriks
  • A.J.W.M. Jurgens
  • F.J.M. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. inzake niet vervolgen wegens valsheid in geschrift en wegmaken van bewijsstukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2008 uitspraak gedaan over een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, wonende te Roosendaal, had aangifte gedaan van valsheid in geschrift en het wegmaken van bewijsstukken door de officieren van justitie te Breda. De hoofdofficier van justitie had op 29 november 2007 aan klager bericht dat de zaak niet zou worden vervolgd, omdat er geen sprake was van opzet. Klager heeft hierop op 27 februari 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 28 februari 2008 ter griffie is ingekomen. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen. Tijdens de behandeling op 24 juni 2008 werd klager niet opgeroepen, maar op 19 augustus 2008 vond er een behandeling plaats in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. De advocaat heeft pleitnotities overgelegd die relevant waren voor de verdediging van klager in een eerdere strafzaak. Het hof heeft vastgesteld dat het beklag gegrond is op artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de klacht gericht is tegen de niet-vervolging van de officieren van justitie. Klager stelde dat de officieren opzettelijk een ontlastende verklaring buiten het strafdossier hebben gehouden. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van opzet, maar van nalatigheid. Het hof concludeerde dat het bewijsstuk, waarvan alle partijen op de hoogte waren, niet als weggemaakt kon worden beschouwd. Uiteindelijk heeft het hof het beklag afgewezen, waarbij het de conclusie trok dat strafvervolging niet meer opportuun was gezien de afloop van het strafproces tegen klager, die in eerste aanleg was vrijgesproken. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, waarbij mr. A.J.W.M. Jurgens niet in staat was om mede te ondertekenen.

Uitspraak

K08/0080
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 16 september 2008 inzake het beklag ex artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te Roosendaal,
hierna te noemen: klager,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam,
over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van:
[beklaagde 1] en [beklaagde 2], beiden officier van justitie te Breda,
hierna te noemen: beklaagden, en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens valsheid in geschrift c.q. wegmaken van bewijsstukken.
De feitelijke gang van zaken.
Door klager is aangifte gedaan van valsheid in geschrift c.q. wegmaken van bewijsstukken, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Op 29 november 2007 is door de hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat van opzet geen sprake is.
Hierop is namens klager bij schrijven van 27 februari 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 9 april 2008 het hof geraden het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen.
Op 24 juni 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld, waarbij klager –gelet op het advies van de advocaat-generaal - niet is opgeroepen.
Bij tussenbeschikking van het hof van 22 juli 2008 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden, teneinde klager in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Op 19 augustus 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat.
De advocaat van klager heeft tijdens de behandeling de pleitnotities van mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, welke pleitnotities dienden ter verdediging van klager in diens strafzaak d.d. 25 november 2004, aan het hof overgelegd.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Het hof verstaat - met instemming van alle procespartijen - dat het beklag is gegrond op artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering, nu de klacht gericht is tegen de niet vervolging van twee officieren van justitie.
De beoordeling.
De advocaat van klager heeft tijdens de behandeling in raadkamer medegedeeld dat het beklag wordt beperkt tot het verzoek de beklaagden te vervolgen terzake van wegmaken van bewijsstukken.
Klager stelt dat beklaagden opzettelijk een proces-verbaal van verhoor van een getuige buiten het strafdossier hebben gehouden. Het betreft de verklaring van de heer [betrokkene 1], afgelegd op 3 november 2003 tegenover de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Ter terechtzitting in eerste aanleg in de strafzaak tegen klager is door diens advocaat, mr. Korvinus, naar voren gebracht dat de betreffende ontlastende verklaring bij de stukken ontbrak.
Op enig moment heeft klager aangifte gedaan van het wegmaken van bewijsstukken.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de hoofdofficier van justitie, mr. H.M.P. Hillenaar, de officieren bevraagd over het ontbreken van het proces-verbaal bij de processtukken. De officieren waren zich kennelijk niet bewust van het ontbreken van het betreffende proces-verbaal, zodat tot op dat moment niet gesproken kan worden van het bewust wegmaken van een bewijsstuk.
Klager is voor het feit waarvoor de verklaring ontlastend was, vrijgesproken door de rechtbank.
De officier van justitie heeft hoger beroep aangetekend tegen het vonnis. De officier van justitie heeft echter kennelijk nagelaten het bewuste proces-verbaal bij de stukken te voegen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de vervolging tegen klager is doorgezet tot aan de inhoudelijke behandeling in hoger beroep.
Vast staat dat het betreffende proces-verbaal bestaat en dat het een ontlastende verklaring bevat voor klager in diens strafzaak. Het proces-verbaal had derhalve tot de processtukken moeten behoren, althans in ieder geval bij de processtukken moeten worden gevoegd nu door de officier van justitie is gerappelleerd. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van nalatigheid. Nalatigheid is echter nog geen opzet. Van wegmaken is geen sprake indien een bewijsstuk, waarvan alle partijen van het bestaan op de hoogte zijn, wordt achtergehouden.
Het hof is daarenboven van oordeel dat strafvervolging niet meer opportuun zou zijn, gelet op de afloop van het strafproces tegen klager: in eerste aanleg vrijspraak en intrekking van het appel ten aanzien van het betreffende feit in hoger beroep.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mr. A.J.W.M. Jurgens en mr. F.J.M. Walstock, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mw. M.E. Busser-Roelofse, als griffier.
op 16 september 2008.
Mr. A.J.W.M. Jurgens is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.