ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2072

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K07/0514
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. over niet vervolgen van strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had aangiften gedaan van diverse strafbare feiten die beweerdelijk door beklaagden tegen hem waren gepleegd. De officier van justitie had echter besloten niet tot vervolging over te gaan, omdat er geen strafbare feiten waren vastgesteld. Klager heeft hierop een klaagschrift ingediend bij het hof, waarin hij verzocht om de vervolging te bevelen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Klager had aangiften gedaan op 16 augustus, 1 september en 14 september 2006, maar de officier van justitie had op 20 september, 21 september en 8 december 2006 aan klager laten weten dat er geen vervolging zou plaatsvinden. De advocaat-generaal adviseerde het hof om klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Het hof oordeelde dat klager niet-ontvankelijk moest worden verklaard voor zover hij had geklaagd over feiten waarbij hij geen rechtstreeks belanghebbende was. Voor de overige klachten werd het beklag als kennelijk ongegrond afgewezen. Het hof concludeerde dat klager niet had aangetoond dat de aangiften van de beklaagden vals waren en dat hij niet had onderbouwd waarom de rapporten van psychiaters en reclasseringsmedewerkers als valsheid in geschrift moesten worden aangemerkt. De beslissing van het hof was dat klager in zijn beklag niet-ontvankelijk werd verklaard en het beklag werd afgewezen.

Uitspraak

K07/0514
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te Ospel,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
[beklaagde 1],
[beklaagde 2],
[beklaagde 3],
allen wonende te Eindhoven,
[beklaagde 4],
gevestigd te Sterksel,
[beklaagde 5],
wonende te Sint Oedenrode,
[beklaagde 6],
wonende te Someren,
een drietal psychiaters
en
een tweetal reclasseringsmedewerkers,
hierna te noemen: beklaagden,
wegens diverse strafbare feiten.
De feitelijke gang van zaken.
Op 16 augustus 2006, 1 september 2006 en 14 september 2006 heeft klager aangiften gedaan van diverse strafbare feiten, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden.
Op 20 september 2006, 21 september 2006 en 8 december 2006 is door de officier van justitie aan klager bericht dat er geen vervolging zal plaatsvinden omdat niet is gebleken van enig strafbaar feit.
Hierop heeft klager bij schrijven van 3 december 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 4 december 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 15 augustus 2008 het hof geraden klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren c.q. het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen.
De beoordeling.
Klager is naar aanleiding van tegen hem gedane aangiften door onder meer beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 6] vervolgd ter zake van onder meer belaging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. Hij is op 29 juli 2004 door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot 360 dagen gevangenisstraf, waarvan 244 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 8 maart 2006 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch klager veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De door klager ingestelde cassatie heeft vervolgens weliswaar geleid tot een terugverwijzing, doch slechts ten aanzien van de strafoplegging. Op grond van de gewezen rechterlijke uitspraken is thans onherroepelijk bewezen verklaard dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van beklaagde [beklaagde 1] en aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van beklaagde [beklaagde 6].
Klager heeft vervolgens tegen alle bij deze strafzaak betrokken personen aangiften gedaan wegens uiteenlopende feiten. Er zijn drie aangiften gedaan:
Klagers aangifte van 16 augustus 2006 richt zich tegen de beklaagden [beklaagde 1], [beklaagde 3], [beklaagde 4], [beklaagde 5] en [beklaagde 6]. Ten aanzien van [beklaagde 1], [beklaagde 3], [beklaagde 5] en [beklaagde 6] komt zijn verwijt er in hoofdzaak op neer dat door deze personen tegen hem een valse aangifte is gedaan. Klager onderbouwt dit door te stellen dat de aangiften van de genoemde personen op diverse punten onwaarheden en tegenstrijdigheden bevatten.
Ten aanzien van [beklaagde 4] (en daar werkzame personen, waaronder beklaagde [beklaagde 6]), waar klager kennelijk enige tijd onder behandeling is geweest, komt klager met een lange lijst aanklachten, waaronder een categorie beweerdelijk gepleegde strafbare feiten waarbij klager geen rechtstreeks belanghebbende is (zoals dierenmishandeling, het vervoeren van pluimvee tijdens vogelpest, de verkoop van sigaretten, alcohol en drugs aan minderjarigen en heling). Klager doet tevens aangifte van seksuele intimidatie door beklaagde [beklaagde 6] (bestaande uit vastpakken op een wijze waarvan klager niet gediend was, al omschrijft klager niet op welke wijze beklaagde hem dan vastpakte). Ook doet klager aangifte van schending van het ambtsgeheim door beklaagden [beklaagde 6] en [beklaagde 5] (bestaande uit het met bij de [beklaagde 4] werkzame personen bespreken van de problemen van klager).
Klagers aangifte van 14 september 2006 is gericht tegen [beklaagde 2], tevens echtgenote van [beklaagde 3]. Klager verzuimt evenwel te omschrijven welke strafbare feiten deze beklaagde zou hebben gepleegd.
Klagers aangifte van 1 september 2006 is gericht tegen een drietal psychiaters en een tweetal reclasseringsmedewerkers. Klager kan zich niet vinden in door deze personen getrokken conclusies en door hen geproduceerde rapporten en betitelt dit als “valsheid in geschrift”.
Het hof overweegt als volgt:
1. Voor wat betreft de door of namens [beklaagde 4] gepleegde strafbare feiten waarbij klager geen rechtstreeks belang heeft (zoals dierenmishandeling, het vervoeren van pluimvee tijdens vogelpest, de verkoop van sigaretten, alcohol en drugs aan minderjarigen en heling), is het hof van oordeel dat klager geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is en op die grond in zoverre in zijn beklag kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. Voor zover het beklag ziet op beweerdelijk door de beklaagden [beklaagde 1] en [beklaagde 6] gedane valse aangiften, overweegt het hof dat de feiten waarvan door hen aangifte is gedaan bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak bewezen zijn verklaard. De stelling van klager dat deze aangiften vals zijn gedaan, dient derhalve te worden verworpen. Een vervolging van deze beide beklaagden kan reeds om die reden niet slagen, op grond waarvan het beklag in zoverre als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.
3. Voor zover het beklag ziet op de overige beweerdelijk door diverse beklaagden gedane valse aangiften, overweegt het hof dat naar klagers stelling deze aangiften vals zijn omdat ze op diverse punten onwaarheden en tegenstrijdigheden bevatten. Klager verzuimt evenwel in zijn aangifte c.q. klacht aannemelijk te maken dat beklaagden op cruciale punten (i.e. de strafbare feiten waarvan klager is beschuldigd) opzettelijk de onwaarheid hebben gesproken. Daarmee is dit onderdeel van de klacht van klager ondeugdelijk onderbouwd, op grond waarvan zijn klacht in zoverre als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.
4. Voor wat betreft de beweerdelijk door beklaagde [beklaagde 6] gepleegde seksuele intimidatie verzuimt klager dit onderdeel van de klacht op enigerlei wijze te onderbouwen. In zoverre kan zijn beklag als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
5. Voor wat betreft de beweerdelijk door beklaagden [beklaagde 6] en [beklaagde 5] gepleegde schending van het ambtsgeheim verzuimt klager aannemelijk te maken dat deze informatie onder het ambtsgeheim zou vallen. Voorts acht het hof het verstrekken van gevoelige informatie aan binnen dezelfde stichting werkzame personen in beginsel begrijpelijk en kan zulks op zichzelf niet zonder meer als een (strafbare) schending van het ambtsgeheim worden aangemerkt. Klager laat na deugdelijk te onderbouwen waarom dit in zijn geval anders zou zijn. In zoverre kan zijn beklag als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. Ten aanzien van [beklaagde 2] verzuimt klager aan te geven welke strafbare feiten zij zou hebben gepleegd. Klager laat derhalve na ook dit onderdeel van de klacht op enigerlei wijze te onderbouwen en in zoverre kan zijn beklag als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
7. Ten aanzien van de door de psychiaters en reclasseringsmedewerkers geschreven rapporten geeft klager aan het niet eens te zijn met de inhoud van die rapporten. Klager verzuimt evenwel op enigerlei wijze te onderbouwen waarom dit valsheid in geschrift zou opleveren. In zoverre kan zijn beklag als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof dient klager kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover hij heeft geklaagd over feiten waarbij hij geen rechtstreeks belanghebbende is. Ten aanzien van al het overige dient het beklag als kennelijk ongegrond zijnde te worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande kan overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering worden afgezien van het horen van klager in raadkamer.
De beslissing.
Het hof verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst op die grond het beklag af c.q. het hof wijst het beklag als kennelijk ongegrond zijnde af.
Aldus gegeven door
mr. C.H.W.M. Sterk, als voorzitter,
mr. G.A.M. Stevens en mr. A.R.O. Mooy, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 21 oktober 2008.