ECLI:NL:GHSHE:2008:BG2071

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0131
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 c.q. 13 Sv inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 21 oktober 2008 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klager, wonende te Ospel, een klacht indiende ex artikel 12 en/of 13 van het Wetboek van Strafvordering. De klacht was gericht tegen de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch om niet over te gaan tot vervolging wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving. Klager had op 4 december 2007 aangifte gedaan van deze vrijheidsberoving, beweerdelijk gepleegd door diverse beklaagden, waaronder rechterlijke ambtenaren. De officier van justitie had op 8 februari 2008 aan klager medegedeeld dat de zaak niet zou worden vervolgd, omdat de kwestie onder het oordeel van een rechter viel.

Hierop heeft klager op 24 maart 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 26 maart 2008 ter griffie was ingekomen. De advocaat-generaal adviseerde het hof om klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren of het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen. Klager had eerder al een veroordeling gekregen van de rechtbank te 's-Hertogenbosch voor onder andere belaging en wederrechtelijke vrijheidsberoving, en was in hoger beroep gegaan tegen deze veroordeling.

Het hof oordeelde dat de vrijheidsberoving van klager, die het gevolg was van rechterlijke uitspraken en beslissingen, niet wederrechtelijk van aard kon zijn. Daarom kon een vervolging wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving niet leiden tot een veroordeling van de beklaagden. Het hof wees het beklag van klager af als kennelijk ongegrond, en dit werd op 21 oktober 2008 vastgesteld door de voorzitter en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

K08/0131
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2008 inzake het beklag ex artikel 12 en/of 13 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te Ospel,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
diverse officieren van justitie, advocaten-generaal, rechters, advocaten en een psychiater,
hierna te noemen: beklaagden,
wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De feitelijke gang van zaken.
Op 4 december 2007 heeft klager aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden.
Op 8 februari 2008 is door de fungerend hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat een en ander is onderworpen aan het oordeel van een rechter.
Hierop heeft klager bij schrijven van 24 maart 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 26 maart 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 6 juni 2008 het hof geraden klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren c.q. het beklag als kennelijk ongegrond af te wijzen.
De beoordeling.
Klager is vervolgd ter zake van onder meer belaging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. Hij is op 29 juli 2004 door de rechtbank te ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot 360 dagen gevangenisstraf, waarvan 244 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 8 maart 2006 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch klager veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Klager stelt – naar het hof begrijpt – dat hij op onterechte gronden in voorarrest heeft gezeten en gedurende die tijd wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is geweest. Hij stelt alle personen die bij zijn strafzaak betrokken zijn geweest daarvoor verantwoordelijk.
Voor zover dit beklag zich richt tegen rechterlijke ambtenaren, dient het te worden begrepen als een beklag ex artikel 13 van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van het hof kan de vrijheidsberoving van klager, nu deze het gevolg is geweest van rechterlijke uitspraken c.q. beslissingen, niet wederrechtelijk van aard zijn. Reeds om die reden kan een vervolging wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving niet tot een veroordeling van beklaagden leiden, op grond waarvan het beklag als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande kan overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering worden afgezien van het horen van klager in raadkamer.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag als kennelijk ongegrond zijnde af.
Aldus gegeven door
mr. C.H.W.M. Sterk, als voorzitter,
mr. G.A.M. Stevens en mr. A.R.O. Mooy, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 21 oktober 2008.