Parketnummer: 20-001984-07
Uitspraak : 9 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 9 mei 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-860072-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte terzake van “Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, “Poging tot afpersing” en “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een ad informandum gevoegd feit, te weten: het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd en de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het beroepen vonnis -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 8 november 2006 tot en met 7 januari 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 20.000 euro, in elk geval van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (meermalen) dreigend via een SMS-bericht die [slachtoffer] de navolgende woorden toegevoegd:
"ik kan er niks meer aan veranderen je moet eens weten hoe ze tegen mij te keer gaan dus kijk maar ik zie wel als je komd of niet komd ik heb er na vanavond niks meer over te zeggen 20 anders hou je het zo maar ik stop nu ook met sms ok." en/of "Nu heb je tog de grootste fout van je leven gemaakt meneer [naam slachtoffer] ..." en/of "ik zal je die tijd geven dan tot maandag." en/of “Nog steeds niet binnen kijk je het ff na?" en/of "als je het hebt komd die jongen het weol halen ok." en/of "En hoe zit het" en/of "[slachtoffer] hoe laat?" en/of "jij houdt maar een ander voor de gek ik ben met je uitgepraat en mij nep jij niet en dat duits varken ook niet dus als ik vanavond geld geld hebt dan zien we wel daag." en/of "Luister ik was net van plan te komen we draaien nu om als je morgen niet komt wordt er niet meer ge sms ok hoe laat morgen?” en/of “trap ik niet meer in of ik rij nu naar [naam] en als die mij morgen geef vind ik het goet zo niet zoek je het straks maar uit wand ik doe er afstand van dus zeg het maar kan ik naar [naam] toe gaan.” en/of “hoe laat kan die jongen het komen halen [naam slachtoffer]?” en/of “en meneer [naam slachtoffer] hoe laat?“ en/of “Word het nog wat of niet?” en/of “ok we zijn getild maar niet zonder gevolgen steek ze maar in je reet.” en/of “[slachtoffer] ik moet spreken met jou straks je hoort later van mij. B.” en/of “Gaan we betalen of?” en/of “als morgen niet is geregeld word je ? en dat is een belofte [naam] wand jij nept mijn? niet denk daar maar goet aan met je tering kop.” en/of “je kan mij er niet meer over bellen heb er niks meer mee te maken ok.” en/of “als er voor vrijdag geen geld is dan heb je echt een probleem jij denkt dat je zo maar wat kan kopen en niet betalen he nou daar kom jij wel achter met die spelletjes van jullie meer zeg ik niet tot vrijdag.” en/of “nee nie [naam slachtoffer] maar [naam slachtoffer] de stakker?” en/of “jaja het is wat stakker?” en/of “Vandaag he.” en/of “kanker baart als je vandaag niks laat weten of regeld dan kan jij straks de lol op wand nu ben ik het echt zat met jou stuk stront dat je bend.” en/of “je kan nu even naar [naam] komen of we komen naar jou dus wat wil je” en/of “dan maar de kanker stakker.” en/of “ik denk dat je gasten krijgt met de kerst vriend?” en/of “kanker oog pak een sop wand vandaag ben je de man dat beloof ik je gr en tot later.”
en/of “je kan nu terug bellen bal oog of ik sloop je hekel flat?” en/of “beo je in gesprek hond” en/of “ik pak je vanavond kanker bal oog”,
en/of (meermalen) bij die [slachtoffer] aan de deur is geweest en/of die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of naar de grond heeft getrokken en/of met een vuurwapen een kogel heeft geschoten door de voordeur van het appartementencomplex waar die [slachtoffer] woonde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2006 tot en met 7 januari 2007 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft//hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (meermalen) dreigend via een SMS-bericht de navolgende woorden toegevoegd:
"ik kan er niks meer aan veranderen je moet eens weten hoe ze tegen mij te keer gaan dus kijk maar ik zie wel als je komd of niet komd ik heb er na vanavond niks meer over te zeggen 20 anders hou je het zo maar ik stop nu ook met sms ok." en/of "Nu heb je tog de grootste fout van je leven gemaakt meneer [naam slachtoffer] ..." en/of "ik zal je die tijd geven dan tot maandag." en/of “Nog steeds niet binnen kijk je het ff na?" en/of "als je het hebt komd die jongen het weol halen ok." en/of "En hoe zit het" en/of "[slachtoffer] hoe laat?"en/of "jij houdt maar een ander voor de gek ik ben met je uitgepraat en mij nep jij niet en dat duits varken ook niet dus als ik vanavond geld geld hebt dan zien we wel daag." en/of "Luister ik was net van plan te komen we draaien nu om als je morgen niet komt wordt er niet meer ge sms ok hoe laat morgen?" en/of " trap ik niet meer in of ik rij nu naar [naam] en als die mij morgen geef vind ik het goet zo niet zoek je het straks maar uit wand ik doe er afstand van dus zeg het maar kan ik naar [naam] toe gaan." en/of “hoe laat kan die jongen het komen halen [naam slachtoffer]?” en/of “en meneer [naam slachtoffer] hoe laat?“ en/of “Word het nog wat of niet?” en/of “ok we zijn getild maar niet zonder gevolgen steek ze maar in je reet.” en/of “[slachtoffer] ik moet spreken met jou straks je hoort later van mij. B.” en/of “Gaan we betalen of?” en/of “als morgen niet is geregeld word je ? en dat is een belofte [naam] wand jij nept mijn niet denk daar maar goet aan met je tering kop.” en/of “je kan mij er niet meer over bellen heb er niks meer mee te maken ok.” en/of “als er voor vrijdag geen geld is dan heb je echt een probleem jij denkt dat je zo maar wat kan kopen en niet betalen he nou daar kom jij wel achter met die spelletjes van jullie meer zeg ik niet tot vrijdag.” en/of “nee nie [naam slachtoffer] maar [naam slachtoffer] de stakker?” en/of “jaja het is wat stakker?” en/of “Vandaag he.” en/of “kanker baart als je vandaag niks laat weten of regeld dan kan jij straks de lol op wand nu ben ik het echt zat met jou stuk stront dat je bend.” en/of “je kan nu even naar [naam] komen of we komen naar jou dus wat wil je” en/of “dan maar de kanker stakker.” en/of “ik denk dat je gasten krijgt met de kerst vriend?” en/of “kanker oog pak eens op wand vandaag ben je de man dat beloof ik je gr en tot later.” en/of “je kan nu terug bellen bal oog of ik sloop je hekel flat?” en/of “beo je in gesprek hond” en/of “ik pak je vanavond kanker bal oog”,
en/of is hij, verdachte, (meermalen) op een dreigende wijze bij die [slachtoffer] aan de deur is geweest en heeft daarbij die [slachtoffer] heeft vastgepakt en naar de grond getrokken en/of dreigend met een vuurwapen een kogel heeft geschoten door de voordeur van het appartementencomplex waar die [slachtoffer] woonde.
A.
Het hof stelt het volgende vast .
Tussen verdachte en de aangever [slachtoffer] is een conflict van zakelijke aard ontstaan in de periode tussen 8 november 2006 en 7 januari 2007.
De verdachte heeft [slachtoffer] een aantal keren in zijn woning aan de [adres] te Venlo opgezocht teneinde hem aan te spreken over een bedrag aan geld dat [slachtoffer] aan hem schuldig zou zijn. De verdachte heeft [slachtoffer] een aantal SMS-berichten gezonden die verband houden met deze schuld.
Op 7 januari 2007 zijn [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van een telefonische melding van [slachtoffer] naar diens woning gegaan. Zij zagen dat het ruitje van de woning van verdachte was stukgeslagen.
Tijdens een onderzoek dat zij hebben ingesteld voor het flatgebouw waarin zich de woning van [slachtoffer] bevindt, trof [verbalisant 2] een huls van een patroon aan op het trottoir. De huls was voorzien van de hulsbodemafdrukken: 7.65 mm en GFL .
Later trof de politie een (kogel)gat aan in de voordeur van betreffend perceel. [verbalisant 3] heeft ter plaatse een onderzoek ingesteld, waarbij hij zag:
- dat het pand bestond uit meerdere appartementen, bereikbaar via een centrale voordeur;
- dat rechts van het midden van deze voordeur ter hoogte van de deurklink een gat zat;
- dat het gat van buiten naar binnen was ontstaan door een onbekend projectiel;
- dit gat een afmeting had van ongeveer 8 x 7,5 mm;
- het gat aan de binnenzijde van deze voordeur een afmeting had van 14,5 X 14 mm;
- dat recht tegenover dit gat in de muur, direct naast de aanwezige lift, een gat zat op een hoogte van ongeveer 60 cm;
- dat in het gat in de muur een fragment van een projectiel zat.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1.
Op 28 november 2006 heeft [slachtoffer] bij de politie aangifte gedaan van bedreiging, mishandeling en vernieling, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
“Ongeveer 8 weken geleden heb ik zaken gedaan met de gebroeders [naam familie] uit Venlo, te weten [verdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Van hen heb ik een aantal goederen, te weten bakovens en afzuigkappen, afgeleverd in Duitsland. Hierover zijn problemen ontstaan. De afnemer zou EUR 20.000,00 voor de ovens en afzuigkappen aan mij betalen en ik zou dit geld vervolgens aan de familie [naam familie] geven. De ovens en afzuigkappen zijn echter door de Duitse politie in beslag genomen, omdat zij afkomstig van diefstal bleken te zijn.
De familie [naam familie] nam vervolgens contact met mij op over de EUR 20.000,00. De familie wilde het geld of de goederen terug.
Daar ik het geld nooit ontvangen heb en de goederen in beslag genomen zijn, kon ik de goederen of het geld niet geven. Ik kreeg hierop meerdere sms-jes van iemand van de familie [naam familie]. In deze sms-jes stond dat ik het geld moest betalen of anders…
Op 28 november 2006, omstreeks 19.30 uur, was ik samen met mijn vrouw [getuige 1] in mijn woning, gelegen aan de [adres] te Venlo. Omstreeks dit tijdstip hoorde ik dat de bel van de centrale toegangsdeur ging. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) stond bij de centrale toegangsdeur.
Ik hoorde dat [verdachte] vroeg of ik naar beneden wilde komen. [getuige 1] is vervolgens naar het balkon gelopen en zag dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ook in de straat stonden.
[getuige 1] heeft hierop tegen [verdachte] gezegd dat hij maar alleen naar boven moest komen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij dit niet wilde. [getuige 1] heeft de toegangsdeur niet geopend. Hierop hoorde ik een knal. Ik hoorde dat de centrale toegangsdeur werd ingeschopt. Kort hierop hoorde ik dat er aan de voordeur geklopt werd. Desgevraagd zei [verdachte] dat hij achter de deur stond. Ik heb hierop de voordeur geopend en [verdachte] binnengelaten. De voordeur werd niet dichtgedaan en ik zag dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de galerij stonden samen met een voor mij onbekende Turkse man. Ik heb vervolgens met [verdachte] over de EUR 20.000,00 gesproken. Omdat ik niet kon betalen, escaleerde de zaak. Ik voelde en zag dat [verdachte] mij vervolgens aanviel. Ik zag dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ook naar binnen wilden komen.
Ik zag en voelde dat [verdachte] met zijn handen mij bij mijn t-shirt vastpakte en mij naar de grond trok. Ik hoorde dat mijn t-shirt stuk getrokken werd. Ik voelde en zag vervolgens dat [verdachte] met zijn handen naar mijn nek greep. Hiervan ondervond ik pijn.
Ik hoorde dat [betrokkene 1] zei dat hij mij iedere dag in elkaar zou slaan als ik de EUR 20.000,00 niet zou betalen”.
B.2
De echtgenote van verdachte, [getuige 1], heeft op 28 november 2006 omtrent dit gebeuren bij de politie een getuigenverklaring afgelegd, die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
“Op 28 november 2006 om 19.30 uur, bevond ik mij samen met mijn man [slachtoffer] in de woonkamer van ons appartement aan de [adres] te Venlo. Wij wonen in een appartementencomplex op de vijfde verdieping.
Op genoemde datum en tijdstip werd er aan de deur gebeld. Via de intercom hoorde ik dat [verdachte] aan de deur stond. [verdachte] vroeg of mijn man naar beneden wilde komen om te praten. [slachtoffer] en ik zijn via het balkon, dat is gelegen aan de [adres], gaan kijken wie er onder voor de deur stond. Buiten op het balkon zag ik [verdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] staan. Ik zag nog een vierde man, vermoedelijk van Turkse afkomst, voor de deur staan. Nadat [slachtoffer] en ik naar binnen waren gegaan, hoorde ik een hard gebonk, komende vanuit de zijde van de [adres] te Venlo. Het leek wel of de gezamenlijke toegangsdeur werd ingetrapt. Uiteindelijk bleek dit zo te zijn. Eén van de vier personen heeft met kracht de voordeur ingetrapt en even later werd er op onze voordeur geklopt. Eerst wilde ik niet, maar uiteindelijk heb ik toch maar de deur geopend. [verdachte] kwam als eerste in de gang staan. Achter hem stond een voor mij onbekende Turkse man. Achter deze man stonden [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Plotseling zag ik dat [verdachte] mijn man [slachtoffer] naar de keel vloog. Ik zag dat [slachtoffer] door [verdachte] met beide handen bij zijn hals werd vastgegrepen. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] op de grond viel”.
B.3
Op 7 januari 2007 heeft [slachtoffer] bij de politie opnieuw aangifte gedaan van bedreiging, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
“Op 7 januari 2007 omstreeks 17.50 uur werd beneden bij de toegangsdeur gebeld. Ik keek naar buiten en zag [verdachte] bij de toegangsdeur van het appartementencomplex, waarin ik een woning heb, staan. Ik zag dat hij een handgebaar naar boven maakte en ik hoorde een knal. Ik ga er van uit dat [verdachte] met een vuurwapen geschoten heeft.
Ik heb hierna direct de politie gebeld. Ongeveer 5 minuten later hoorde en zag ik dat [verdachte] de ruit insloeg van de voordeur van mijn woning en ik hoorde dat hij mijn voornaam riep.
Ik heb daarop de deur van mijn woonkamer gesloten en politie gebeld. [verdachte] heeft alleen mijn naam geroepen. Ik voelde mij bedreigd omdat ik zeker wist dat [verdachte] een vuurwapen bij zich had, gelet op de knal. Ik heb vanmiddag diverse sms-jes ontvangen. Deze berichten kwamen van diverse verzenders”.
B.4
[slachtoffer] heeft op 8 januari 2007 bij de politie een aanvullende verklaring afgelegd, voor zover hier van belang inhoudende -zakelijk weergegeven-:
“De problemen die er nu zijn hebben nog steeds te maken met een partij gestolen ovens en afzuigkappen. Ik krijg al dreigende SMS-jes vanaf het moment dat dit probleem speelt”.
B.5
De echtgenote van verdachte, [getuige 1], heeft op 28 november 2006 omtrent dit tweede gebeuren bij de politie een getuigenverklaring afgelegd, die -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
“Op 7 januari 2007 ben ik omstreeks 17.40 uur-17.50 uur voorbij mijn woning gereden. Daarbij zag ik [verdachte] voor onze algemene toegangsdeur staan.
Hierna hoorde ik een luide knal alsof er een schot viel. Even later heb ik hem de flat zien ingaan. Hierna ben ik zelf ook naar binnen gegaan,en heb ik [verdachte] nog naar beneden zien gaan. Ik heb gezien dat de ruit van mijn voordeur was vernield”.
B.6
Door [verbalisant 4] is een nader onderzoek ingesteld naar de herkomst van de GSM-nummers waarvan aangever [slachtoffer] SMS-berichten heeft ontvangen. Zijn bevindingen dienaangaande houden -zakelijk weergegeven- het volgende in.
“Het gsm-nummer van [slachtoffer] is [telefoonnummer 1]. Van deze gsm werd door de digitale recherche een uitdraai gemaakt. Op deze uitdraai zijn bij de betreffende sms-berichten de telefoonnummers zichtbaar waarvan de sms-berichten afkomstig zijn. Samen met [slachtoffer] heb ik deze uitdraai bekeken en door [slachtoffer] zijn de betreffende sms-berichten aangewezen.
Hieruit bleek mij dat de sms-berichten afkomstig waren van onder meer het GSM-nummers [telefoonnummer 2].
[verdachte] heeft bij zijn verhoor verklaard dat de GSM met het nummer [telefoonnummer 2] bij hem in gebruik is”.
B.7
Door [verbalisant 5] is een onderzoek ingesteld naar de gegevens die waren opgeslagen in de GSM van aangever [slachtoffer]. Daarbij werd door hem onder meer een SMS-bericht aangetroffen dat -zakelijk weergegeven- inhoudt:
Nummer: [telefoonnummer 2]
Boodschap: "ik pak je vanavond kanker bal oog"
Tijd: 7-1-2007
B.8
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 25 januari 2007 verklaard dat het GSM-nummer [telefoonnummer 2] van hem is en dat hij de enige gebruiker van dat nummer is.
C.1
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot afpersing, zoals door de eerste rechter bewezen verklaard.
C.2
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
I. de door de verdachte aan aangever [slachtoffer] gezonden SMS-berichten wat betreft de inhoud wellicht beledigend, doch niet bedreigend van aard waren, zodat niet gezegd kan worden dat er sprake is geweest van “bedreiging met geweld”, zoals in de tenlastelegging wordt gesteld;
II. de door aangever [slachtoffer] en zijn echtgenote [getuige 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs mogen dienen. Ter adstructie daarvan heeft de verdediging -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
a. de aangifte van [slachtoffer] d.d. 7 januari 2007 ongeloofwaardig is, gelet op de omstandigheid dat hij in de melding aan de politie van diezelfde datum spreekt over de omstandigheid dat de “familie [naam familie]” ter plaatse is gekomen in een Volkswagen Touareg, hetgeen niet mogelijk is, aangezien de verdachte destijds niet over een dergelijke auto, maar over een terreinwagen van het merk Volvo beschikte;
b. laatstgenoemde aangifte ongeloofwaardig is, omdat uit de bandopname van die melding niet blijkt van enige angst bij [slachtoffer];
c. laatstgenoemde aangifte ongeloofwaardig is, omdat uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte ten tijde van het beweerdelijke schietincident in een café zat;
d. de verklaringen van [getuige 1] evident onjuist zijn, omdat zij heeft verklaard dat:
- zij op 7 januari 2007 vanuit haar auto zag dat de verdachte naar de algemene toegangsdeur van het appartementencomplex liep;
- zij toen een schot heeft gehoord en vervolgens zag dat de verdachte de flat is binnengegaan;
- zij toen naar de woning is gereden en vervolgens zag dat de verdachte naar beneden liep,
terwijl uit de voormelde transcriptie blijkt dat zij ten tijde van dit gebeuren zich binnenshuis bevond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
D.1
Met betrekking tot het hiervoor onder C.2 I. gestelde:
De bewoordingen van het SMS-bericht dat op 7 januari met de telefoon van verdachte naar de telefoon van aangever [slachtoffer] is gezonden, hiervoor weergegeven onder B.7, kunnen, gelet op de context waarin die bewoordingen zijn gedaan, in het bijzonder in het licht van het tussen verdachte en de aangever slepend conflict alsmede van het incident dat zich in de woning van de aangever had voorgedaan op 28 november 2006, bezwaarlijk anders worden geduid dan bedreigend van aard.
D.2
Met betrekking tot het hiervoor onder C.2 II a. gestelde:
D.2.1
De in hoger beroep aan het dossier toegevoegde transcriptie van de telefonische melding aan de politie door aangever [slachtoffer] d.d. 7 januari 2007, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], houdt omtrent hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht -zakelijk weergegeven- het volgende in:
(p. 2-3)
MK (meldkamer): Ze zijn met een auto zei u?
[initialen slachtoffer] ([slachtoffer]): Ja met een grote auto.
MK: Wat voor een auto is dat?
[initialen slachtoffer]: Zo’n Landrover, zo’n Passat of zo’n Volkswagen, maar ik weet het niet precies want ik zie het van hierboven uit niet.
MK: Wat voor kleur heeft die auto?
[initialen slachtoffer]: zilver metallic, grijs metallic. Er zijn meer auto’s al.
(p. 4)
[initialen slachtoffer]: Ik geloof dat het zo’n Volkswagen Tourij, of wat is zo’n ding, zo’n Jeep, zo’n grote Jeep
(p. 6)
MK: met welke auto waren ze?
[initialen slachtoffer]: ik meen met een Volkswagen, een Volkswagen Toureg of zoiets… Passat… zo’n grote auto.
D.2.2
Uit voormelde bewoordingen blijkt dat aangever [slachtoffer] niet met stelligheid heeft gemeld dat de verdachte ter plaatse zou zijn gekomen in een Volkswagen Touareg, zoals door de verdediging is gesteld.
Het hof vermag voorts niet in te zien waarom de omstandigheid dat verdachte klaarblijkelijk de beschikking had over een terreinwagen van het merk Volvo er aan in de weg zou staan, dat hij op 7 januari 2007 ter plaatse is gekomen in een auto van het merk Volkswagen.
D.3
Met betrekking tot het hiervoor onder C.2 II b. gestelde:
D.3.1
Het hof heeft ter terechtzitting van 8 mei 2008 de bandopname van voormelde melding aan de politie door aangever [slachtoffer] gedeeltelijk beluisterd. Het hof heeft toen niet kunnen verstaan wat werd gezegd, doch wel kunnen constateren dat het gesprek overwegend op een rustige wijze plaatsvond.
D.3.2
Uit de hiervoor genoemde transcriptie van bedoeld gesprek blijkt dat de aangever aan de meldkamer onder meer heeft medegedeeld -zakelijk weergegeven-:
(p.2)
[initialen slachtoffer]: ja, ja schieten doen ze ook al. Hebt u het gehoord?
Ze hebben geschoten nou. Ik word hier hypernerveus van.
D.3.3
Uit dit gespreksfragment leidt het hof af dat de aangever in ieder geval niet onberoerd is gebleven door de door hem aangegeven gebeurtenissen op 7 januari 2007.
D.3.4
Voorts vermag het hof niet in te zien dat de omstandigheid dat de aangever onder de gegeven omstandigheden kennelijk in staat is geweest om op een beheerste manier de politie te woord te staan, zou afdoen aan diens geloofwaardigheid.
D.4
Met betrekking tot het hiervoor onder C.2 II c. gestelde:
D.4.1
Door een viertal getuigen, te weten: [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], is op 30 maart 2007 bij de rechter-commissaris in de rechtbank een voor de verdachte ontlastende verklaring afgelegd, die - kort gezegd – erop neer komt dat de verdachte ten tijde van het incident op 7 januari 2007 in café [naam café] was.
D.4.2
Ten aanzien van de twee als laatste genoemde getuigen heeft te gelden dat aan hun waarnemingen niet zonder meer geloof kan worden gehecht, nu toch uit hun verklaringen bij de rechter-commissaris blijkt dat zij die dag in genoemd café waren, maar dat zij toen dronken waren. Om die reden is het twijfelachtig in hoeverre zij op dat moment tot nauwkeurige waarneming in staat waren en voorts in hoeverre zij nauwkeurige herinnering hebben aan het betreffende gebeuren, hetgeen overigens ook bevestiging vindt in voormelde getuigenverklaringen zelf.
[getuige 4] heeft immers bij datzelfde verhoor verklaard dat hij niet alles meer precies weet en dat hij ook niet weet of de verdachte al weg was toen hijzelf het café verliet, terwijl [getuige 5] heeft verklaard dat hij niet weet wanneer de verdachte het café heeft verlaten.
D.4.3
Ten aanzien van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] geldt het volgende.
De verklaring van [getuige 2] houdt onder meer in dat:
- hij op 7 januari 2007 rond 14.30 uur - 15.00 uur in voornoemd café was;
- verdachte ongeveer een uur of anderhalf uur later is binnengekomen;
- hijzelf het café om 20.30 uur - 21.00 uur heeft verlaten en dat verdachte kort vóór hem is weggegaan.
De verklaring van [getuige 3] houdt onder meer in dat:
- verdachte op die bewuste dag rond 15.30 uur - 16.00 uur in het café is gekomen;
- zijzelf tot 20.30 uur in het café is gebleven;
- verdachte ongeveer een half uurtje eerder is weggegaan.
Nog afgezien van de onderlinge verschillen in beide verklaringen omtrent de tijdstippen van aankomst en vertrek van de verdachte uit voormeld café, komen deze verklaringen in ieder geval niet overeen met hetgeen de verdachte zelf op 24 januari 2007 bij de politie over het tijdstip van zijn vertrek uit het café heeft verklaard, te weten dat hij omstreeks 19.00 uur het café heeft verlaten.
D.4.4
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aangevoerde getuigenverklaringen niet kunnen opwegen tegen de door aangever [slachtoffer] en zijn echtgenote [getuige 1] afgelegde, duidelijke en elkaar ondersteunende, verklaringen, voor zover hierboven weergegeven, aangaande het gebeuren op 7 januari 2007.
D.5
Met betrekking tot het hiervoor onder C.2 II d. gestelde:
D.5.1
Voormelde transcriptie van de telefonische melding aan de politie door aangever [slachtoffer] d.d. 7 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 4], houdt voor zover hier van belang -zakelijk weergegeven- het volgende in:
(p.5)
MK: heb je de indruk dat ze naar buiten zijn gegaan?
[initialen slachtoffer]: Ze zijn nog binnen. Wacht effe. Wacht kijken. Ben jij dat [getuige 1]? [getuige 1]?
Vrouwenstem: had je mij niet binnen kunnen… Ik ben net, ik ben net boven.
[initialen slachtoffer]: zijn ze weg?
Vrouwenstem: ….. beneden!
[initialen slachtoffer]: Ze zijn weg. Ze zijn weer weg. Mijn vrouw is net binnen gekomen.
MK: Heeft ze heb de flat uit zien gaan?
[initialen slachtoffer]: Ja ze zijn eruit.
D.5.2
De inhoud van dit gespreksfragment – gelet op de totale duur van het gesprek (ruim 5 minuten) waarvan het deel uitmaakt – laat heel wel de mogelijkheid open dat de echtgenote van aangever [slachtoffer], genaamd [getuige 1], eerst in de loop van het gesprek de gezamenlijke woning heeft betreden, zulks overeenkomstig de door haar op 28 november 2006 bij de politie afgelegde getuigenverklaring, hiervoor weergegeven onder B.5.
D.5.3
Op grond daarvan kan het hof de verdediging in haar standpunt ook in zoverre niet volgen.
E.
Ook overigens is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet tot het oordeel kunnen komen dat aan de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] geen geloof kan worden gehecht. In het bijzonder is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat tussen die verklaringen onderling weliswaar de door de verdediging naar voren gebrachte verschillen mogen voorkomen, maar dat zij in de kern met elkaar overeenkomen en bovendien steun vinden in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het oog op het hiervoor onder B.7 genoemde SMS-bericht, waarin de verdachte op dreigende wijze zijn komst naar (de woning van) [slachtoffer] heeft aangekondigd, alsmede op hiervoor in de kolom “Vaststaande feiten” gerelateerde bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
F.
Op grond van dit één en ander is het hof van oordeel dat de door [slachtoffer] en [getuige 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en zal het die verklaringen, voor zover hierboven weergegeven, bezigen tot het bewijs.
G.
Het verweer van de raadsman wordt bijgevolg in al zijn onderdelen verworpen.
Op grond van de hiervoor onder A. vermelde vaststaande feiten, alsmede de onder B. weergegeven redengevende feiten en omstandigheden en de aan één en ander ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 28 november 2006 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 20.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer], met dat oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededaders, bij die [slachtoffer] aan de deur is geweest en die [slachtoffer] heeft vastgepakt en naar de grond heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op 7 januari 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 20.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer], met dat oogmerk dreigend via een SMS-bericht die [slachtoffer] de navolgende woorden heeft toegevoegd:
“ik pak je vanavond kanker bal oog”,
en bij die [slachtoffer] aan de deur is geweest en met een vuurwapen een kogel heeft geschoten door de voordeur van het appartementencomplex waar die [slachtoffer] woonde, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is wat betreft het eerste onderdeel als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, junctis de artikelen 317, eerste lid, en 312, tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht en wat betreft het tweede onderdeel bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Ten aanzien van verdachte heeft het hof - evenals de eerste rechter - bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - twee pogingen tot afpersing van [slachtoffer] met als doel deze te dwingen tot de afgifte van een bedrag van EUR 20.000,00.
De eerste rechter heeft de verdachte terzake van die feiten veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden onvoorwaardelijk.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het hier gaat om gewelddadige feiten, waarbij het slachtoffer in en nabij zijn eigen woning door de verdachte en zijn mededaders is aangevallen en door de verdachte bedreigd, waardoor de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer ernstig is geschonden
- de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer;
- de omstandigheid dat dergelijke feiten leiden tot maatschappelijke verontrusting;
- de omstandigheid dat verdachte zich van het vorenstaande geen enkele rekenschap heeft gegeven en gehandeld slechts heeft gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2008, waaruit blijkt dat hij tenminste zesmaal eerder is veroordeeld terzake van een geweldsdelict;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan blijkt dat in het algemeen voor een voltooide afpersing, te vergelijken met het onderhavige geval, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren wordt opgelegd.
Nu het in de onderhavige zaak gaat om een poging zou aan de hand van artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht vermindering van voormeld uitgangspunt met een derde in de rede liggen. Anderzijds rechtvaardigt voormelde recidive van verdachte echter een verhoging van de straf ter grootte van die reductie.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat noch naar boven noch naar beneden van het hiervoor genoemde uitgangspunt terzake van afpersing moet worden afgeweken.
Uit dit één en ander volgt dat niet kan worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof ten slotte nog rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
- het voorhanden hebben een wapen als bedoeld in categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, gepleegd op 24 januari 2007.
Het hof zal, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, bovendien een straf bepalen ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezen verklaarde en gekwalificeerde feiten, bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 04/860072-07 ten laste gelegd, op een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. F. van Es,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 9 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.