Parketnummer: 20-000451-08
Uitspraak : 28 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter
in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 december 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-995513-07 tegen:
[verdachte BV],
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafmotivering en de opgelegde straf, en met dien verstande dat het hof de navolgende overwegingen omtrent het bewijs en de strafbaarheid van verdachte in zijn arrest zal opnemen en de navolgende toepasselijke wetsartikelen in de plaats zal stellen van de door de eerste rechter gehanteerde wetsartikelen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Onder 1 is ten laste gelegd, kort gezegd, dat de verdachte op één vervoermiddel varkens heeft vervoerd die van meer dan drie herkomstbedrijven afkomstig waren.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de verdachte in totaal 266 varkens vervoerde op een veewagen bestaande uit een voorwagen en een aanhanger. Op de voorwagen zaten 56 varkens van [varkenshouder 1], [adres] te [woonplaats] (UBN [bedrijfsnummer]) en 86 varkens van [varkenshouder 2], [adres] te [woonplaats] (UBN [bedrijfsnummer 2]). Op de aanhangwagen zaten 96 varkens van [varkenshouder 3], [adres] te [woonplaats] (UBN [bedrijfsnummer 3]) en 28 varkens van [varkenshouder 3], [adres] te [woonplaats] (UBN [bedrijfsnummer 4]).
De (vertegenwoordiger van) verdachte heeft aangevoerd dat de varkens afkomstig waren van twee of hooguit drie bedrijven, aangezien [varkenshouder 3] als één bedrijf (met twee UBN-nummers) moet worden gezien en ook [varkenshouder 2] met [varkenshouder 1] als één bedrijf moet gelden, aangezien [varkenshouder 1] een huurstal is van [varkenshouder 2].
Het hof overweegt als volgt.
De tenlastelegging is, zoals op de dagvaarding wordt vermeld, gebaseerd op artikel 19 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. (hierna genoemd: Regeling). Volgens dit artikel is het verzamelen van varkens verboden. In artikel 20 van de Regeling worden de gevallen genoemd waarin het verbod van artikel 19 niet geldt.
De steller van de tenlastelegging is kennelijk uitgegaan van de situatie bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, jo. tweede lid, onder a, van de Regeling, te weten dat zich op één vervoermiddel varkens van ten hoogste drie verschillende bedrijven mogen bevinden.
Tevens doet zich het - in de tenlastelegging kennelijk niet bedoelde - geval voor als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder c, jo. derde lid, onder a, van de Regeling, te weten dat de varkens zijn opgeladen op één vervoermiddel dat uit een combinatie van een voertuig met één of meer aanhangers bestaat. In dit geval geldt dat op elke afzonderlijke vervoerseenheid slechts varkens aanwezig zijn die alle gelijktijdig van hetzelfde bedrijf of, indien het bedrijf bestaat uit meerdere vestigingen, van dezelfde vestiging zijn afgevoerd. Blijkens de begripsomschrijvingen in artikel 1, onder n en o, van de Regeling gelden het voertuig en de aanhanger elk als een afzonderlijke vervoerseenheid en vormden zij in combinatie het vervoermiddel.
De onderhavige Regeling omvat een bundeling van een aantal oudere regelingen, waaronder de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren 2000 (Stcrt. 2000, 121) en de voorloper van laatstgenoemde Regeling, te weten de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren (Stcrt. 1996, 61). De strekking van de onderhavige bepalingen omtrent het verzamelen van varkens is het voorkomen van mogelijke besmettingscontacten tussen varkens. Daarbij is van belang dat dieren die op verschillende locaties worden gehouden, zo min mogelijk met elkaar in contact komen. In de Regeling betreffende het bijeenbrengen van dieren wordt het verzamelen van varkens omschreven als: “op één plaats tijdelijk bijeenbrengen van varkens, afkomstig van verschillende plaatsen”. In de Toelichting wordt dit omschreven als: “het op één plaats bijeen brengen van varkens, afkomstig van verschillende bedrijven” (Stcrt. 1996, 61, blz. 18). Kennelijk vereenzelvigde de wetgever in dit kader ‘bedrijf’ en ‘plaats’.
Uit de bovengenoemde bepaling van artikel 20, derde lid, onder a, van de Regeling blijkt hetzelfde nu hierin als criterium wordt gesteld dat varkens die afkomstig zijn van verschillende bedrijven of, indien het bedrijf bestaat uit meerdere vestigingen, van verschillende vestigingen van hetzelfde bedrijf, niet bij elkaar op één vervoerseenheid aanwezig mogen zijn.
Het begrip (herkomst)bedrijf in de tenlastelegging, daar gebezigd in de zin van artikel 20, tweede lid, onder a, van de Regeling, moet in het licht van de strekking van de onderhavige bepalingen worden uitgelegd als bedrijfslocatie of bedrijfsvestiging.
Vast staat dat de verdachte op het onderhavige vervoermiddel (te weten de combinatie van vrachtwagen en aanhanger) varkens afkomstig van vier bedrijfslocaties heeft vervoerd. De in artikel 20, eerste lid, onder a jo. tweede lid, onder a, van de Regeling bedoelde uitzondering op het verbod van artikel 19 doet zich derhalve niet voor.
Het verweer moet dus worden verworpen.
Strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit is voorts door deze vertegenwoordiger van verdachte betoogd dat hij de betreffende chauffeur te voren duidelijk had geïnstrueerd dat hij slechts bij drie bedrijven varkens mocht ophalen en deze varkens vervolgens eerst moest wegbrengen alvorens de varkens bij het vierde bedrijf op te halen.
Het hof begrijpt dit verweer aldus dat de vertegenwoordiger van verdachte er alles aan heeft gedaan om overtredingen op dit gebied te voorkomen en dat dit de verdachte disculpeert.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de vertegenwoordiger – buiten voornoemde instructies – de nodige bevelen heeft gegeven, de nodige maatregelen heeft genomen of het nodige toezicht heeft gehouden om de naleving van de bepalingen van de Regeling te verzekeren. Het hof acht de enkele instructies van de vertegenwoordiger van verdachte onvoldoende om aan de verplichtingen ter zake te voldoen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte regelmatig is veroordeeld of een schikking is aangegaan ter zake van dierenvervoer.
Verder wordt in aanmerking genomen dat de verdachte heeft getracht, door het sturen van een fax met valse inhoud aan de keuringsdierenarts, een valse voorstelling van zaken te geven met betrekking tot feit 1.
Op grond daarvan acht het hof oplegging van een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 18 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 19 en 20 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten zoönosen en TSE's, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 4.000,00 (vierduizend euro).
Bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van A.J.H.M. van Baast en mr. A.P. Verhaegh, griffiers,
en op 28 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M. Reijntjes is buiten staat dit arrest mede te onderteken