ECLI:NL:GHSHE:2008:BG1683

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000335-08
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling tot voorwaardelijke taakstraf in zaak van geweld tegen minderjarige tijdens kinderfeestje

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is de verdachte in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte was beschuldigd van het plegen van geweld tegen een minderjarige, [slachtoffer], tijdens een kinderfeestje in een bakkerij op 8 december 2006. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar het hof heeft het meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden door hem beet te pakken en met zijn hoofd in een emmer water te duwen. De verdediging voerde aan dat er toestemming was gegeven door [slachtoffer] en zijn ouders, maar het hof verwierp dit argument, omdat er geen bewijs was voor deze toestemming. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 250,00, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar het hof verklaarde deze vordering voor een deel niet-ontvankelijk, omdat het niet kon worden bewezen dat de schade door de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft de vordering voor het overige afgewezen en de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2008.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000335-08
Uitspraak : 28 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 29 januari 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-625305-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- de verdachte werd vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde;
- de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde “Een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden” werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaar;
- de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 170,72 subsidiair 3 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 150 immateriële schade en EUR 20,72 materiële schade, in totaal EUR 170,72.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat:
- de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
- de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 december 2006 te [plaats], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het in het kruis en/of de balzak pakken en/of knijpen van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling/onverhoeds pakken en/of knijpen in het kruis en/of de balzak van die [slachtoffer];
subsidiair
hij op of omstreeks 8 december 2006 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in het kruis en/of in de balzak heeft gepakt en/of geknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 08 december 2006 te [plaats], [slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer] in het kruis beetgepakt en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met zijn hoofd in een emmer water geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.
Verdachte heeft op 8 december 2006 te [plaats] tijdens een kinderfeestje in een bakkerij de negenjarige [slachtoffer] beetgepakt en vervolgens met zijn hoofd in een emmer water geduwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het meer subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden. Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer] en zijn ouders impliciet respectievelijk expliciet toestemming hebben gegeven, zodat de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Het hof overweegt als volgt.
B.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte – de leider van een verjaardagspartijtje – de ten laste gelegde gedraging heeft verricht, toen [slachtoffer] zich naar zijn oordeel lastig gedroeg en door hem vruchteloos was vermaand.
C.
Aan het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen te ontlenen voor de juistheid van de stelling dat de ouders van [slachtoffer] met de gegispte maatregel (vooraf) zouden hebben ingestemd; in ieder geval ligt, in aanmerking genomen dat het onderhavige kinderpartijtje in een bakkerij werd gevierd, zo’n aanwijzing niet besloten in de omstandigheid dat een ieder tevoren was gevraagd oude kleding aan te doen.
Voor zover de door de verdediging betrokken stelling inhoudt dat [slachtoffer] toestemming zou hebben gegeven door te zeggen dat hij wel de emmer in wilde, vindt zij haar weerlegging in de omstandigheid dat [slachtoffer] – zoals verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard – tegenspartelde.
D.
Het hierboven overwogene leidt het hof tot het oordeel dat verdachte met de bewezenverklaarde handeling een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander.
Dat de wederrechtelijkheid daaraan door toestemming van betrokkene, dan wel van zijn ouders, is komen te ontvallen is niet aannemelijk geworden, weshalve het hof het verweer verwerpt.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 08 december 2006 te [plaats], [slachtoffer], door geweld gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer] beetgepakt en die [slachtoffer] met zijn hoofd in een emmer water geduwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 284, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het door geweld [slachtoffer] wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair tien dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de slechts betrekkelijke ernst van het onderhavige geval.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 september 2008, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Gelet in het bijzonder op de ernst van het bewezen verklaarde acht het hof oplegging van een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte in dit geval een passende reactie.
Met oplegging van een voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 635,67 te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is door de eerste rechter in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Een gedeelte groot EUR 515,-- van de vordering ziet op immateriële schade, geleden als gevolg van het primair aan de verdachte verweten zedenmisdrijf. Aangezien verdachte echter van dat feit wordt vrijgesproken, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering voor het overige ziet op schade die niet is geleden door de benadeelde partij [slachtoffer] maar door één of beide ouder(s) van hem. Gelet hierop zal het hof dat deel van de vordering afwijzen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 284 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Een ander door geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van EUR 50,00 (vijftig) euro per dag.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), in haar vordering voor zoveel belopend EUR 515,00 (EUR vijfhonderdvijftien euro) niet-ontvankelijk.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. T.E. van der Spoel,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 28 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.E. van der Spoel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.