ECLI:NL:GHSHE:2008:BG0982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001703-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval in Waspik door vader en zoon met geweld en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, een vader, werd beschuldigd van betrokkenheid bij een gewapende overval op de woning van [slachtoffer] in Waspik op 2 september 2006, waarbij diverse goederen, waaronder geld en sieraden, werden gestolen. De verdachte werd eerder vrijgesproken van de diefstal met geweld, maar het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd de verdachte geconfronteerd met getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder schoenafdrukken die mogelijk aan hem konden worden toegeschreven. De aangeefster herkende de verdachte en zijn zoon, [medeverdachte], als de overvallers. Het hof oordeelde dat de herkenning door de aangeefster betrouwbaar was, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de overval. Het hof achtte de verdachte schuldig aan diefstal met geweld en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van EUR 5.708,23 aan de benadeelde partij te betalen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde voor zijn rol in de gewapende overval.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001703-07
Uitspraak : 21 oktober 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 20 april 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-801062-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte werd vrijgesproken van de hem onder 1. ten laste gelegde diefstal met geweld;
- verdachte ter zake van het hem onder 2. ten laste gelegde “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard;
- de in het vonnis nader genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer;
- de bewaring ten behoeve van de rechthebbende werd gelast van een paar schoenen.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de vrijspraak ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 5.708,23 subsidiair 58 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten bedrage van EUR 5.708,23 geheel zal toewijzen;
- de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten van het in beslag genomen paar schoenen;
- de overige in beslag genomen voorwerpen zal onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat:
- primair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard;
- subsidiair de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof anders dan de eerste rechter tot een bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 september 2006 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (sieraden)doos en/of (een aantal) sieraden, en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en/of een portemonnee en/of 270 euro, althans geld, en/of een bankpas en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) de woning en/of de slaapkamer van die [slachtoffer] heeft/hebben betreden in de nachtelijke uren en/of met een pantykous, althans vermomming over het hoofd en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een vuurwapen, althans een hard voorwerp op en/of tegen haar gezicht en/of (voor)hoofd heeft/hebben geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat stelselmatig tekort is gedaan aan de verplichting van het openbaar ministerie om ook ontlastend onderzoek te verrichten. Er was sprake van een tunnelvisie bij het openbaar ministerie, waardoor onvoldoende onderzoek is gedaan, in het bijzonder naar de door de verdediging genoemde alternatieve dadergroep.
Het hof overweegt als volgt.
De richting van het opsporingsonderzoek is een logisch vervolg op de aangifte van [slachtoffer]. Zij wijst daarin immers verdachte en zijn zoon, [medeverdachte], aan als twee van de drie mannen die haar in haar woning hebben overvallen. Dat het opsporingsonderzoek in zoverre van tunnelvisie zou getuigen valt niet goed in te zien. Daarvan is te minder sprake geweest nu toch het opsporingsonderzoek zich wel degelijk ook heeft gericht op de door de verdediging aangedragen “alternatieve dadergroep”. [betrokkene 1], die daarvan zou hebben deel uitgemaakt, is immers, hoewel niet genoemd in de aangifte van [slachtoffer], ook door het openbaar ministerie vervolgd ter zake van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.
[slachtoffer] heeft bij de politie aangifte gedaan dat zij op 2 september 2006 in haar woning in Waspik is overvallen, waarbij de volgende goederen zijn weggenomen:
- een portemonnee met daarin: een bedrag van 270 euro, een Pools bankbiljet, twee bankpassen van de ABN/AMRO en de Rabobank, een makro-pas, een rijbewijs, een ziekenfondskaart, een kaartje van de KNHS, los geld en een skipas;
- een donkerrood kistje met laden en een klepje waarin sieraden zitten, onder andere een rechthoekig horloge met een bandje van metalen ringen en oorbellen met wolfjes;
- een mobiele telefoon van het merk Sony Ericsson, type W810i.
Op diezelfde dag, om 08.10 uur, is de zoon van verdachte in opdracht van de officier van justitie te Breda door het Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland aangehouden in een auto, een blauwe Lancia met het [kenteken]. In deze auto is vervolgens een plastic tas aangetroffen met daarin sieraden en een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon is van het merk Sony Ericson, type W810i, kleur zwart en voorzien van het [imei-nummer]. Het merk, de kleur en het imei-nummer komen overheen met de mobiele telefoon die is weggenomen in de woning van aangeefster te Waspik, in de gemeente Waalwijk.
De aangeefster, geconfronteerd met de in de plastic tas aangetroffen goederen, heeft deze herkend als haar eigendom.
Eveneens op diezelfde dag om 9.10 uur, werd verdachte in opdracht van de officier van justitie te Breda door het Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland aangehouden. In een auto van verdachte, een rode Fiat Doblo voorzien van het [kenteken], werd achter de bestuurdersstoel een paar schoenen van het merk Nike aangetroffen. Op de vloer van de slaapkamer van [slachtoffer] aangetroffen schoenafdrukken zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de rechterschoen van het in de auto aangetroffen paar schoenen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De aangifte door [slachtoffer] houdt onder meer het volgende in:
‘Vannacht 2 september 2006 rond 01.00 uur lag ik in bed tv te kijken. Ik hoorde dat er tegen een deur werd gebonkt. Op dat moment stonden er plotseling twee gasten en even later nog één bij mij in de slaapkamer. In ieder geval twee van hen hadden een vuurwapen in de hand. De drie gasten hadden een nylonkous over hun hoofd waarin gaten geknipt waren.
Een van de mannen riep: “geld, waar is het geld”.Degene die riep: “Waar is het geld”, herkende ik onmiddellijk aan zijn stem. Dit was de stem van [medeverdachte]. Ik herkende [medeverdachte] ook direct aan zijn ogen. Door de gaten in die nylonkous herkende ik zijn lichtkleurige ogen.
[medeverdachte] riep dat hij geld moest hebben. Ik zei dat ik dat niet had. [medeverdachte] sloeg mij toen met het vuurwapen met de kolf op mijn voorhoofd. Het deed flink pijn. Ik hoorde [medeverdachte] vervolgens zeggen: “[naam] zegt dat hier geld is”.
Ik zei daarna dat dit niet zo was. Ik kreeg toen wederom van [medeverdachte] een harde klap op mijn gezicht tussen mijn ogen, met de kolf van zijn pistool.
In totaal heb ik drie keer een harde klap met de kolf van het vuurwapen op mijn hoofd gehad.
Na de laatste klap heb ik net gedaan alsof ik bewusteloos was. Ik hoorde dat [medeverdachte] toen zei: “gooi ze dan van het bed dan kan ik onder het bed kijken”. Ik hoorde toen de andere man zeggen: “nee dat gaat niet, het is een waterbed” en “ze bewaart het altijd tussen de kleren”. Ik herkende toen deze stem ook gelijk als die van [naam verdachte], de vader van [medeverdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Ik hoorde ook iemand zeggen dat ze het kistje mee moesten nemen. Ook hoorde ik toen ik zogenaamd bewusteloos was [verdachte] zeggen: “hou ze in de gaten”.
Op een gegeven moment zijn de overvallers de slaapkamer uitgegaan.’
B.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte één van de daders van de ten laste gelegde overval was. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
- de herkenning van verdachte door aangeefster dubieus is;
- de zoon van verdachte, [medeverdachte], heeft verklaard dat verdachte niet betrokken was bij het onder 1. ten laste gelegde;
- verdachte een sluitend alibi heeft.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C. Met betrekking tot de herkenning van verdachte door aangeefster
C.1
Verdachte heeft ter ’s-hofs terechtzitting van 12 juni 2008 onder andere verklaard:
‘Ik ken aangeefster. Zij had een boerderij en ik kwam daar dag en nacht. Ik heb zelfs een tijd bij haar gewoond. Ik meen dat ik daar een half jaar of driekwart jaar heb gewoond. Ongeveer drie maanden voor de overval ben ik daar weggegaan. Ik kwam er daarvóór bijna dagelijks, maar in ieder geval wekelijks over de vloer.’
C.2.
Hieruit leidt het hof af, dat aangeefster de verdachte goed moet hebben gekend ten tijde van de overval.
C.3
Zoals uit de hierboven onder A weergegeven aangifte blijkt, heeft aangeefster [slachtoffer] als twee van de drie overvallers herkend: de verdachte en zijn zoon [medeverdachte]. Dit in aanmerking nemende vindt de herkenning door aangeefster van de verdachte steun in de omstandigheid, dat [medeverdachte] – gelijk door het hof hierboven vastgesteld – in bezit was van een deel van de buit van de overval toen hij kort na die overval door de politie is aangehouden.
C.4
Voorts vindt die herkenning steun in het volgende.
Uit de inhoud van de in de voetnoten 7 en 8 genoemde processen-verbaal blijkt dat kort na de overval in een auto van verdachte een paar schoenen is aangetroffen, waarvan zeer waarschijnlijk is dat de rechterschoen schoenafdrukken heeft veroorzaakt die zijn aangetroffen op de vloer van de slaapkamer van aangeefster.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2008 verklaard dat de schoenen niet van hem waren en dat een ander deze schoenen in zijn auto moet hebben gelegd. Deze enkele, niet verder geadstrueerde, bewering is bij het onderzoek ter terechtzitting echter geenszins aannemelijk geworden.
C.5
Het hof acht de gegispte herkenning van verdachte door aangeefster op grond van het evenoverwogene betrouwbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die steun bieden voor de door de verdediging betrokken stelling dat die herkenning “dubieus” is.
D. Met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte]
D.1
Ter ’s-hofs terechtzitting van 9 oktober 2008 als getuige gehoord heeft [medeverdachte] – onder andere – verklaard dat:
- zijn vader bij de overval niet betrokken is geweest;
- hij, getuige, op 2 september 2008 omstreeks 00.30 uur thuiskwam;
- [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hem vroegen mee te rijden omdat ze een crossmotor gingen ophalen;
- hij [betrokkene 2] en [betrokkene 1] heeft afgezet en vervolgens in de auto op een parkeerplaats in Waspik is blijven wachten;
- [betrokkene 2] bij terugkomst in de auto een rood kistje bij zich had;
- [betrokkene 1] ook instapte en zei “volgens mij heb ik heel hard geslagen, volgens mij was ze bewusteloos”;
- hij zo geschrokken was dat hij bij thuiskomst meteen naar bed is gegaan;
- hij het niet eerder durfde te vertellen.
D.2
Het hof overweegt nopens deze getuigenverklaring het volgende.
[medeverdachte] is over de onderwerpelijke aangelegenheid veelvuldig verhoord, te weten door de politie in het opsporingsonderzoek en – naar het hof uit eigen wetenschap bekend is – in zijn eigen strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat hij bij die gelegenheden steeds ondubbelzinnig heeft verklaard dat hij met de overval niets van doen heeft gehad en dat hij ten tijde daarvan thuis is geweest. De op 9 oktober 2008 naar voren gebrachte lezing van de gebeurtenissen heeft hij voordien nimmer gegeven. Dat had wel zeer voor de hand gelegen omdat hij toch daardoor feiten en omstandigheden naar voren zou hebben gebracht, die voor hemzelf ontegenzeglijk ontlastend luidden. Als verdachte in zijn eigen strafzaak is de getuige bij arrest van dit hof voor het medeplegen van de overval veroordeeld.
Als getuige daarnaar gevraagd heeft [medeverdachte] voor zijn ommezwaai in proceshouding geen enkel steekhoudend argument kunnen geven. Ook overigens is een zodanig argument ter terechtzitting in hoger beroep niet naar voren gekomen.
D.3
In het licht van het bovenoverwogene en mede in aanmerking genomen dat zij botst met de aangifte waar die inhoudt dat drie overvallers zijn binnengedrongen, kan het hof aan de getuigenverklaring van [medeverdachte] geen geloof hechten.
E. Met betrekking tot het alibi
E.1
[getuige] heeft als getuige met betrekking tot de onderwerpelijke overval op 11 april 2007 bij de rechter-commissaris en op 4 augustus 2008 bij de raadsheer-commissaris verklaringen afgelegd.
E.2
De verklaring van de getuige, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris, houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – dat :
- hij de avond waarop de overval heeft plaatsgevonden samen met verdachte op bezoek is geweest bij de ex van verdachte;
- verdachte de hele tijd bij hem is geweest;
- hij verdachte op 1 september 2006 tussen 19.00 uur en 21.00 uur heeft ontmoet op het industrieterrein bij een autohandelaar;
- zij vervolgens samen zijn vertrokken naar de ex van verdachte;
- hij daar heel de avond heeft gezeten;
- hij tussen 2.00 uur en 2.30 uur is vertrokken bij de ex van verdachte;
- verdachte tegelijkertijd met hem is vertrokken;
- hij samen met verdachte naar de woning van [betrokkene 3] is gereden;
- hij niet meer weet hoe laat ze zijn vertrokken om naar [betrokkene 3] te gaan;
- verdachte en hij, omdat [betrokkene 3] niet thuis was, na 10 tot 15 minuten weer terug naar de woning van de ex van verdachte kwamen.
E.3
De verklaring van de getuige, afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris, houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – dat:
- hij de bewuste avond samen met verdachte is geweest;
- zij samen naar het huis van de ex van verdachte zijn gereden, maar hij niet meer weet hoe laat dat was;
- zij vanaf die woning naar het huis van [betrokkene 3] zijn gereden;
- [betrokkene 3] niet thuis was;
- zij weer zijn gekeerd naar de woning van de ex van verdachte;
- hij zich de tijdstippen niet meer kan herinneren;
- hij bij de rechter-commissaris naar waarheid heeft verklaard;
- hij niet meer weet of hij samen met verdachte of alleen is weggegaan bij de ex van verdachte;
- hij nog wel weet dat hij alleen met zijn auto naar huis is gegaan.
E.4
Het hof acht in het bijzonder de onder E.3 weergegeven getuigenverklaring zodanig weinig stellig en specifiek dat zij – ook indien beschouwd in samenhang met de onder E.2 weergegeven verklaring – niet kan opwegen tegen de belastende aanwijzingen tegen de verdachte als weergegeven onder C.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor als vaststaande feiten en onder A. en C. vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 02 september 2006 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sieradendoos en een aantal sieraden, en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en een portemonnee en 270 euro, en een bankpas en een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij verdachte en/of zijn mededaders de woning en de slaapkamer van die [slachtoffer] heeft/hebben betreden in de nachtelijke uren en met een pantykous over het hoofd en die [slachtoffer] meermalen met kracht met een hard voorwerp tegen haar gezicht en voorhoofd heeft/hebben geslagen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ten laste van verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen uit de woning van [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld jegens die [slachtoffer].
De eerste rechter heeft de verdachte van dat feit vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van dat feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en negen maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het hier gaat om een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde wordt geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt;
- de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten - naast de eventuele lichamelijk gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid;
- de mate waarin het bewezen verklaarde bovendien heeft geleid tot financiële en/of materiële schade voor het slachtoffer;
- het feit dat verdachte op geen enkel moment blijk ervan heeft gegeven de laakbaarheid van het handelen in te zien;
- de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot lichamelijk letsel en pijn bij het slachtoffer;
- de omstandigheid dat verdachte zijn zoon niet heeft weerhouden van betrokkenheid bij het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2008, waaruit blijkt dat hij ter zake van een soortgelijk feit eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar tot uitgangspunt genomen.
In het bovenoverwogene vindt het hof voldoende aanleiding om de evengenoemde gevangenisstraf te verhogen tot de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 9 maanden. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken dat de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2008 is gewijzigd.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, die het hof heeft begroot op een bedrag van EUR 5.708,23.
Verdachte en zijn mededader(s) zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 5.708,23 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 5.708,23. De vordering is door de eerste rechter niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot het bedrag van haar aanvankelijke vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van EUR 5.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 708,23. De vordering dient ook in zoverre te worden toegewezen.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven zwarte bivakmuts is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven paar schoenen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt; daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verstaat dat de eerste rechter met betrekking tot het feit dat niet aan het oordeel van het hof onderworpen is:
- de verdachte ter zake van “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd” heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- de onttrekking aan het verkeer heeft bevolen van een enkelloops geweer, Winchester, met demper, een enkelloops geweer, Amadeo Rossi, en een Beretta kolfplaat.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren en 9 (negen) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.708,23 (vijfduizend zevenhonderdacht euro en drieëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 (achtenvijftig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 5.708,23 (vijfduizend zevenhonderdacht euro en drieëntwintig cent).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van een zwarte bivakmuts.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een paar schoenen, Nike Air max, maat 45.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 21 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.