ECLI:NL:GHSHE:2008:BG0979

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001704-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval door vader en zoon in Waspik met geweld tegen slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van een gewapende overval op 2 september 2006 in Waspik, waarbij hij samen met anderen de woning van het slachtoffer binnendrong. Tijdens de overval werd het slachtoffer met een vuurwapen geslagen en werd er geld en waardevolle spullen, waaronder sieraden en een mobiele telefoon, gestolen. De verdachte werd door het slachtoffer herkend aan zijn stem en uiterlijk. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van EUR 5.708,23 aan het slachtoffer. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de dader was en dat de herkenning door het slachtoffer onjuist was. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan diefstal met geweld en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van drie jaar, met een voorwaardelijk deel van zes maanden. Daarnaast werd de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht werd om het slachtoffer te compenseren voor de geleden schade. Het hof weegt de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar mee in de beslissing.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001704-07
Uitspraak : 17 januari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 20 april 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-801061-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde diefstal met geweld.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 5.708,23 subsidiair 58 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel zal toewijzen tot een bedrag van EUR 5.708,23.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat:
- de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken;
- de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 september 2006 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (sieraden)doos en/of (een aantal) sieraden, en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en/of een portemonnee en/of 270 euro, althans geld, en/of een bankpas en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) de woning en/of de slaapkamer van die [slachtoffer] heeft/hebben betreden in de nachtelijke uren en/of met een pantykous, althans vermomming over het hoofd en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een vuurwapen, althans een hard voorwerp op en/of tegen haar gezicht en/of (voor)hoofd heeft/hebben geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.
Op 2 september 2006 rond 01.00 uur lag [slachtoffer] in bed in haar woning te Waspik, toen zij hoorde dat tegen een deur van de woning werd gebonkt. Nadat zij was opgestaan, stonden er plotseling twee mannen in de slaapkamer. Even later kwam nog een derde persoon binnen. Zij hadden ieder een pantykous over hun hoofd waarin gaten geknipt waren. Eén van de mannen riep vervolgens: “Geld, waar is het geld”. [slachtoffer] heeft verklaard degene die dit riep onmiddellijk herkend te hebben aan zijn stem. Dit was de stem van [verdachte]. [roepnaam van verdachte] is de roepnaam van [verdachte]. Nadat zij te kennen had gegeven geen geld te hebben, werd zij door één van de mannen, die zij voor 100% had herkend als [verdachte], tegen haar voorhoofd geslagen met een hard voorwerp, door haar herkend als een vuurwapen. Vervolgens kreeg zij van dezelfde man met dit voorwerp nog een harde klap op haar gezicht, tussen haar ogen. Daarop kreeg zij nog een derde klap op het hoofd met dit harde voorwerp. Aangeefster heeft zich hierna bewusteloos gehouden. Zij hoorde vervolgens dat de mannen tegen elkaar zeiden: “Gooi ze (haar) van het bed, dan kan ik onder het bed kijken” en: “Ze bewaart het altijd tussen haar kleren” en dat ze “het kistje” mee moesten nemen. Op enig moment daarna hebben de mannen de woning verlaten.
[slachtoffer] heeft na de overval vastgesteld dat de volgende goederen weggenomen zijn:
- een portemonnee met daarin: een bedrag van 270 euro, een Pools bankbiljet, twee bankpassen van de ABN/AMRO en de Rabobank, een makro-pas, een rijbewijs, een ziekenfondskaart, een kaartje van de KNHS, los geld en een skipas;
- een donkerrood kistje met laden en een klepje waarin sieraden zitten, onder andere een rechthoekig horloge met een bandje van metalen ringen en oorbellen met wolfjes;
- een mobiele telefoon van het merk Sony Ericsson, type W810i.
Op diezelfde dag, om 08.10 uur, is verdachte in opdracht van de officier van justitie te Breda door het Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland aangehouden in zijn auto, een blauwe Lancia met het [kenteken]. In deze auto is vervolgens een plastic tas aangetroffen met daarin sieraden en een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon is van het merk Sony Ericson, type W810i, kleur zwart en voorzien van het [imei-nummer]. Het merk, de kleur en het imei-nummer komen overheen met de mobiele telefoon die is weggenomen in de woning van aangeefster te Waspik, in de gemeente Waalwijk.
De aangeefster, geconfronteerd met de in de plastic tas aangetroffen goederen, heeft deze herkend als haar eigendom.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte één van de daders van de ten laste gelegde overval was. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- meer aannemelijk is dat de overval is gepleegd door [betrokkene 1], de oom van verdachte, aangezien die een “achterhoeks” accent zou hebben, zoals door de aangeefster is herkend, en door [betrokkene 2], van wie een paar schoenen is aangetroffen, waarvan het profiel van de zolen past bij de op de plaats delict aangetroffen schoenafdruk;
- de herkenning van de verdachte door de aangeefster niet juist is, doch wel verklaarbaar, als in ogenschouw wordt genomen het feit dat de verdachte en [betrokkene 1] familieleden van elkaar zijn en het derhalve niet vreemd is dat deze bepaalde overeenstemmende kenmerken, zoals de kleur van de ogen, hebben.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De aangifte door [slachtoffer] houdt onder meer het volgende in:
“Degene die riep: “Waar is het geld”, herkende ik onmiddellijk aan zijn stem. Dit was de stem van [verdachte]. Ik herkende [verdachte] ook direct aan zijn ogen. Door de gaten in die nylonkous herkende ik zijn lichtkleurige ogen.
[verdachte] riep dat hij geld moest hebben. Ik zei dat ik dat niet had. [verdachte] sloeg mij toen met het vuurwapen met de kolf op mijn voorhoofd. Het deed flink pijn. Ik hoorde [verdachte] vervolgens zeggen: “[naam] zegt dat hier geld is”.
Ik zei daarna dat dit niet zo was. Ik kreeg toen wederom van [verdachte] een harde klap op mijn gezicht tussen mijn ogen, met de kolf van zijn pistool.
In totaal heb ik drie keer een harde klap met de kolf van het vuurwapen op mijn hoofd gehad.”
Uit de in de voetnoten 3, 4 en 5 genoemde processen-verbaal volgt dat de verdachte kort na de overval door de politie is aangehouden terwijl hij in bezit was van een deel van de buit van die overval.
De verklaring van verdachte voor het aanwezig hebben van deze buit, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, houdt in -zakelijk weergegeven- dat hij ‘s ochtends voordat hij werd aangehouden door zijn moeder is gevraagd deze spullen bij zich te houden voor zijn oom [betrokkene 1] en deze spullen vervolgens heeft meegenomen.
Hieromtrent heeft de moeder van verdachte bij de politie evenwel tweemaal, ook nadat haar de verklaring van haar zoon uitdrukkelijk was voorgehouden, verklaard dat zij haar zoon [naam verdachte] “niets heeft meegegeven” op de ochtend van 2 september 2006 .
Uit de bij de politie afgelegde verklaring van bedoelde oom van verdachte, blijkens de stukken genaamd [naam betrokkene 1], blijkt geenszins dat deze de onder verdachte aangetroffen plastic tas met sieraden op enig moment in bezit heeft gehad, dan wel dat hij deze aan de moeder van verdachte zou hebben gegeven .
De verdediging heeft terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de evenweergegeven verklaring van verdachtes moeder dat zij de tas met spullen niet aan haar zoon heeft gegeven onbetrouwbaar is, nu zij zulks uitsluitend heeft verklaard omdat zij onder druk is gezet door [betrokkene 1].
De juistheid van deze enkele bewering is uit het onderzoek ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden.
Op grond van het vorenstaande acht het hof voormelde verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die zou moeten leiden tot het oordeel dat de herkenning van verdachte door de aangeefster, die de verdachte zonder enig voorbehoud heeft herkend als degene die tijdens de overval geweld op haar heeft uigeoefend, onbetrouwbaar zou zijn.
Op grond van één en ander acht het hof wettig en overtuigend dat de verdachte, die - zoals uit het hierboven overwogene volgt - geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat hij kort na de overval in bezit van een deel van het gestolene is aangehouden, zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal met geweld, in vereniging gepleegd.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de eventuele betrokkenheid bij de overval van andere personen, kan daaraan niet afdoen.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 02 september 2006 te Waspik, gemeente Waalwijk, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sieradendoos en een aantal sieraden, en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en een portemonnee en 270 euro, en een bankpas en een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij verdachte en/of zijn mededaders de woning en de slaapkamer van die [slachtoffer] heeft/hebben betreden in de nachtelijke uren en met een pantykous over het hoofd en die [slachtoffer] meermalen met kracht met een hard voorwerp tegen haar gezicht en voorhoofd heeft/hebben geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 312, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ten aanzien van verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen uit de woning van [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld jegens die [slachtoffer].
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van dat feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het hier gaat om een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde wordt geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt;
- de omstandigheid dat slachtoffers als gevolg van dergelijke feiten -naast de eventuele lichamelijk gevolgen- nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid;
- de mate waarin het bewezen verklaarde bovendien heeft geleid tot financiële en/of materiële schade voor het slachtoffer;
- de omstandigheid dat de verdachte bij de uitvoering van het feit een voorname rol heeft gespeeld en ook degene was die het bewezen verklaarde geweld jegens het slachtoffer heeft gebruikt;
- het feit dat verdachte op geen enkel moment blijk ervan heeft gegeven de laakbaarheid van het handelen in te zien;
- de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot lichamelijk letsel en pijn bij het slachtoffer.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 november 2007, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar tot uitgangspunt genomen.
Op grond van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer tijdens de overval grovelijk heeft mishandeld, ziet het hof reden de overwogen gevangenisstraf te verhogen tot aan de gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. Anderzijds ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder diens jeugdige leeftijd en de omstandigheid dat hij geen strafblad heeft, aanleiding om daarvan een gedeelte, groot 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen.
Met deze gedeeltelijke voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, die het hof heeft begroot op een bedrag van EUR 5.708,23.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 5.708,23 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ([gemachtigde] [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 5.708,23. De vordering is door de eerste rechter niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 5.708,23.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag van EUR 5.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 708,23. De vordering dient ook in zoverre te worden toegewezen.
En ten aanzien van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregel en vordering:
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een of meer mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan zal zijn bevrijd.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.708,23 (vijfduizend zevenhonderdacht euro en drieëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 (achtenvijftig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 5.708,23 (vijfduizend zevenhonderdacht euro en drieëntwintig cent).
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bepaalt dat indien en voor zover het slachtoffer door een of meer mededaders van verdachte schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voor zover een of meer mededaders van verdachte de benadeelde partij schadeloos hebben gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 17 januari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.