ECLI:NL:GHSHE:2008:BF3180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004689-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen tijdens verkeersincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1982 en thans verblijvende in een Huis van Bewaring, werd beschuldigd van dubbele poging tot moord. De feiten vonden plaats op 11 juni 2007, toen de verdachte met een zilvergrijze cabriolet een grijze auto inhaalde waarin twee slachtoffers zaten. Na het inhalen positioneerde de verdachte zijn auto schuin voor de auto van de slachtoffers en opende hij het vuur met een vuurwapen. De slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], herkenden de verdachte en verklaarden dat hij hen met opzet beschoot. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de omstandigheden waaronder de schoten werden gelost. De verklaringen van de slachtoffers werden als consistent en betrouwbaar beschouwd, en het hof verwierp de verdediging van de raadsman dat er geen sprake was van poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij het hof de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging nam. Tevens werd een schadevergoeding van EUR 2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2]. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte strafbaar verklaarde voor poging tot moord.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004689-07
Uitspraak : 26 september 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2007, parketnummer 01-839232-07 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 01-820598-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een gedeelte van EUR 1.000,- toegewezen. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij, strekkende tot betaling van EUR 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, is derhalve in hoger beroep aan de orde.
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie te ’s-Hertogenbosch d.d. 17 april 2007 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de Politierechter 's-Hertogenbosch van 27 juli 2006 onder parketnummer 01-820598-06.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 11 juni 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal heeft geschoten op, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 11 juni 2007 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op, althans in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het volgende naar voren:
1. [verdachte], geboren op [geboortedatum], (verdachte) wordt [verdachte] genoemd.
2. Verdachte heeft op 11 juni 2007 een zilvergrijze [auto], cabrio met het kenteken [kenteken] tot zijn beschikking.
3. In de middag van 11 juni 2007 omstreeks 15.10-15.15 uur rijdt [slachtoffer 1] als bestuurder van een grijze [auto 2] met het kenteken [kenteken] door [plaats]. [slachtoffer 2] is zijn passagier en zit op de bijrijdersstoel.
4. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zien uit tegengestelde richting een zilvergrijze [auto] cabrio, aan komen rijden. Het dak van de cabrio is open. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] herkennen de bestuurder van de [auto] als zijnde verdachte. [slachtoffer 2] heeft oogcontact met verdachte. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en verdachte kennen elkaar reeds voor 11 juni 2007. De [auto] met verdachte als bestuurder passeert de [auto 2] waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zitten.
5. Korte tijd later zien [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat de [auto] achter hen aan rijdt. Op de [straat], nabij de splitsing met de [straat 2], haalt verdachte hen in en positioneert de [auto] (schuin) voor de [auto 2], waarna de [auto 2] tot stilstand komt. Tijdens het inhalen heeft [slachtoffer 1] oogcontact met verdachte.
6. [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte een zwart t-shirt draagt
7. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zien dat verdachte zich met gestrekte (rechter)arm met in zijn (rechter)hand een vuurwapen (volgens [slachtoffer 2] een zwart pistool), met zijn lichaam rechtsom draait waarbij het wapen gericht wordt op/in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
8. [slachtoffer 1] ziet dat verdachte het eerste schot lost; hij ziet daarbij een vonk aan de voorzijde van het wapen.
9. [slachtoffer 2] hoort een inslag in de [auto 2].
10. [slachtoffer 2] duikt vervolgens als eerste naar beneden, gevolgd door [slachtoffer 1]. Beiden horen dat er in korte tijd meerdere schoten worden afgevuurd.
11. Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weer overeind zijn gekomen, zien zij verdachte in voornoemde [auto] wegrijden.
12. [getuige] hoort op 11 juni 2007 omstreeks 15.15-15.20 uur, rijdend over de [straat 2] te [plaats] en gekomen voor de splitsing van de [straat]/[straat 3] en de [straat 2], meerdere knallen, minimaal 3, kort achter elkaar, in cadans, zonder opvallend verschillende tussenpozen. Na in de richting van waar hij het geluid heeft gehoord te hebben gekeken en tijdens het rijden, ziet hij op circa 10 meter van genoemde splitsing op de [straat] een zilvergrijze [auto] cabrio staan, een duur en luxe model waarbij de achterkant iets omhoog loopt. De [auto] die hij ziet is naar zijn zeggen van eenzelfde type als de [auto] welke hem later op een foto door de politie wordt getoond. Het is een foto van de [auto] die onder verdachte in beslag is genomen. Achter de [auto] staat een andere grijze auto, een middenklasser. Hij ziet de bestuurder van de [auto] naar rechts gedraaid in zijn stoel zitten. Hij ziet hem schuin van voren. Hij ziet meteen de bestuurder terugdraaien om recht te gaan zitten. Hij ziet dat de bestuurder van de [auto] zijn rechterarm gestrekt heeft, met in de rechterhand een zwart pistool. Hij ziet dat de bestuurder zijn gestrekte rechterarm met zijn lichaam mee terug draait. [getuige] ziet dat de bestuurder een zwart t-shirt draagt en kort donker haar heeft. Hij heeft de bestuurder verder niet goed gezien omdat zijn aandacht vooral gericht is op het pistool. [getuige] rijdt vervolgens de [straat 3] in.
13. Verdachte had naar zijn zeggen op 11 juni 2007 donker haar dat aan de zijkant kort was en aan de achterzijde tot aan de schouders kwam.
14. Na het schietincident heeft [slachtoffer 1] vrijwel direct zijn broer ([broer]) gebeld en hem medegedeeld dat verdachte hem heeft beschoten.
15. Aan de buitenzijde van voornoemde [auto 2] zijn vier beschadigingen aangetroffen, te weten 1) een beschadiging in de voorbumper onder de linkerkoplamp (inslag), 2) een beschadiging in het scherm van het linkerspatbord (inslag), 3) een gat in de voorruit ter hoogte van de bestuurder, 4) een beschadiging ongeveer in het midden van de voorruit.
16. In de hoofdsteun van de bijrijderstoel in de [auto 2] wordt een gedeformeerde kogelpunt aangetroffen.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel als volgt:
Het hof neemt als vaststaand aan dat verdachte in de middag van 11 juni 2007 te [plaats] de bestuurder is geweest van de zilvergrijze [auto] cabrio en van daaruit meermalen met een vuurwapen heeft geschoten.
Dat verdachte het opzet had om met deze schoten de inzittenden van de [auto 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van het leven te beroven, blijkt naar ’s hofs oordeel uit het feit dat verdachte zijn wapen heeft gericht op/in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die zich voor in de [auto 2] bevonden en kort na elkaar in cadans de schoten heeft gelost, terwijl bij het afvuren van het eerste schot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] nog overeind zaten, zulks in combinatie met de plaatsen waar de kogels de [auto 2] hebben geraakt, waarbij een kogel door de voorruit is gegaan en in de hoofdsteun van de bijrijdersstoel is terecht gekomen op welke stoel [slachtoffer 2] net tevoren nog heeft gezeten.
De hiermee strijdige lezing van de raadsman, te weten dat pas nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn weggedoken meer gericht is geschoten en met een te licht kaliber is geschoten zodat geen sprake kan zijn van poging tot doodslag of poging tot moord, wordt mitsdien verworpen.
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld leidt het hof af uit het feit dat verdachte na [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zijn tegengekomen, vervolgens zijn auto heeft gekeerd, achter hen aan is gereden, hen klem heeft gereden, zich met een pistool in de hand, met gestrekte arm, in de richting van de voorkant van de [auto 2] heeft gedraaid en vervolgens de kogels heeft afgevuurd op/in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Uit deze gang van zaken volgt dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld, maar dat hij tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dit levert kalm beraad en rustig overleg op, zoals is bewezen verklaard.
Anders dan door de raadsman is betoogd, acht het hof de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot bewijs gebezigde verklaringen betreffende onder meer de herkenning van verdachte als de bestuurder van de [auto] en als degene die op hen heeft geschoten, voldoende consistent en betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daarbij heeft het hof mede gelet op de wijze waarop [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter terechtzitting van het hof hun verklaringen hebben afgelegd, waarbij zij ook na een uitgebreide en indringende ondervraging in de kern, voor zover hier van belang, zijn gebleven bij hun tegenover de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Genoemde verklaringen ondersteunen en versterken elkaar en vinden op onderdelen ook bevestiging in de overige bewijsmiddelen.
Meer in het bijzonder op het punt van de herkenning van verdachte overweegt het hof nog het volgende.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden bij de politie verklaard dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn niet alleen ten overstaan van de rechter-commissaris, maar ook ter zitting van het hof op dit onderdeel stellig en zonder enig voorbehoud bij deze verklaring gebleven. [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij verdachte van kind af aan kent van zien en van omgaan. [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij verdachte kent omdat verdachtes broer een relatie heeft gehad met het nichtje van [slachtoffer 2], en dat [slachtoffer 2] en verdachte elkaar af en toe zagen. Over de identiteit van de schutter hebben zij geen enkele twijfel.
Dat [slachtoffer 1], toen hij door een verbalisant werd aangesproken naar aanleiding van een schietincident later op die dag de naam [naam] noemde als degene die geschoten heeft, leidt niet tot de gevolgtrekking dat nadien [slachtoffer 1] ten onrechte verdachtes naam heeft genoemd als zijnde de schutter. [slachtoffer 1] heeft, toen hij de naam [naam] noemde, aan verbalisant het bij die persoon behorende gsm-nummer getoond dat in zijn gsm was opgeslagen onder de naam ‘[voornaam]’. Uit onderzoek is gebleken dat dit het gsm-nummer van verdachte was.
Het hof merkt voorts op dat, anders dan door de raadsman is betoogd, de door [getuige] afgelegde verklaring over de haardracht van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde (kort haar), gelet op de hiervoor onder 12 genoemde omstandigheden waaronder de desbetreffende waarneming is gedaan (waarneming van de bestuurder van de [auto] schuin van voren tijdens het rijden door [getuige]/terugdraaiende beweging van bestuurder van de [auto]), niet onverenigbaar is met de verklaring van verdachte over zijn haardracht zoals hij stelt gehad te hebben op 11 juni 2007 (kort aan de zijkant, van achteren langer).
Hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd doet aan al het vorenstaande niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag, op de openbare weg, de door [slachtoffer 1] bestuurde auto ingehaald en klem gereden. Vervolgens heeft verdachte gericht geschoten op/in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarbij is een kogel in de hoofdsteun van de stoel van de bijrijder, waar [slachtoffer 2] was gezeten, gekomen. Het is aan het tijdig wegduiken door [slachtoffer 2] te danken dat deze daardoor niet geraakt werd.
Het bewezen verklaarde handelen getuigt niet alleen van een buitengewone brutaliteit maar ook van een welbewust handelen met een volstrekte minachting voor het recht op leven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], Het is een bijzonder ernstige inbreuk op de rechtsorde en tast in hoge mate het gevoel van rust en veiligheid in de samenleving aan.
Naar het oordeel van het hof is een dergelijk openlijk gewelddadig handelen dermate onaanvaardbaar dat niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur en niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof komt daarbij tot een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd nu daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weliswaar doodsangst moeten hebben uitgestaan, maar geen lichamelijk letsel hebben bekomen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.000,-.
De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Tevens komt de wettelijke rente over dit bedrag, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening, voor toewijzing in aanmerking. Het hof merkt nog op dat het gebeurde voor de benadeelde partij bijzonder aangrijpend moet zijn geweest.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen, nu die tenuitvoerlegging naar het oordeel van het hof niet opportuun is, gelet op na te noemen straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
poging tot moord, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch van 17 april 2007, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 27 juli 2006 onder parketnummer 01-820598-06 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 2], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.H.J.M. Mertens - Steeghs,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 26 september 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.