ECLI:NL:GHSHE:2008:BD9105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K07/0501
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • G.A.M. Stevens
  • P.A.M. Hendriks
  • F.J.M. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. inzake verkeersincident met letsel en het verlaten van de plaats van het ongeval

Op 17 juni 2008 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, na een verkeersongeval, een klacht indiende op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster had letsel opgelopen door een aanrijding met een voertuig dat bestuurd werd door beklaagde, die de plaats van het ongeval had verlaten. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 7 september en 17 december 2006 zijn verklaringen van klaagster opgenomen, waarin zij melding maakt van letsel na de aanrijding. De officier van justitie had besloten niet tot vervolging over te gaan, omdat er onvoldoende bewijs was om een succesvolle strafvervolging te kunnen instellen. Klaagster heeft hierop een klaagschrift ingediend bij het hof, dat op 27 november 2007 is ontvangen.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 25 maart 2008, heeft het hof besloten beklaagde op te roepen. Bij de zitting op 20 mei 2008 was beklaagde niet aanwezig. Klaagster heeft verklaard dat zij na de aanrijding last had van hoofdpijn en andere klachten, en dat zij een whiplash had opgelopen. Beklaagde ontkende zich bewust te zijn van de aanrijding en stelde dat hij onmiddellijk zou zijn gestopt als hij had geweten dat hij iemand had geraakt. Getuigen hebben verklaard dat zij de aanrijding hebben gezien en dat beklaagde niet stopte.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, maar dat er wel aanwijzingen zijn dat beklaagde zich gevaarzettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot letsel bij klaagster. Het hof heeft daarom het beklag gegrond verklaard en de vervolging van beklaagde bevolen ter zake van overtreding van artikel 6 en/of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

K07/0501
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 17 juni 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klaagster),
wonende te Valkenswaard,
hierna te noemen: klaagster,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde),
wonende te Didam,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens overtreding van artikel 5, 6 en/of 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
De feitelijke gang van zaken.
Op 7 september 2006 en 17 december 2006 is klaagster gehoord ter zake van een verkeersongeval met letsel en het verlaten van de plaats van het ongeval, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Op 26 oktober 2007 is door de inspecteur van politie Brabant Zuid-Oost aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er tegen de als verdachte aangemerkte persoon voorlopig onvoldoende, dan wel in het geheel geen bewijs is of kan worden vergaard dat noodzakelijk is voor het instellen van een succesvolle strafvervolging.
Hierop heeft klaagster bij schrijven van 23 november 2007 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 27 november 2007, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 29 januari 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 25 maart 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klaagster.
Bij tussenbeschikking van 22 april 2008 heeft het hof besloten beklaagde op te roepen.
Op 20 mei 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Beklaagde is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klaagster stond op de fietsstrook, die parallel loopt aan de Eindhovensweg te Valkenswaard, voor het verkeerslicht te wachten. Klaagster zag dat er een donkere personenauto met daarachter een oud model caravan, naast haar kwam staan. Toen de personenauto optrok, voelde klaagster een tik tegen haar achterhoofd en aan de linkerzijde van haar lichaam. Klaagster stelt ten gevolge hiervan hevige pijn te hebben ondervonden en letsel te hebben bekomen, in de vorm van een hersenschudding en een gekneusde linker elleboog.
Klaagster stelt niet gezien te hebben of de bestuurder is gestopt en weet niet of de bestuurder iets heeft gemerkt van de aanrijding.
Klaagster heeft tijdens het verhoor op 17 december 2006 verklaard dat zij na de aanrijding een flinke buil op haar achterhoofd had, dat ze last had van hoofdpijn en klachten had aan haar schouder en linker elleboog. Tijdens de vakantie, begin oktober 2006, stelt klaagster pijn te hebben in haar nek. De fysiotherapeut heeft bij klaagster symptomen van een whiplash geconstateerd.
Beklaagde heeft verklaard dat hij zich er niet van bewust is dat hij iemand zou hebben geraakt. Beklaagde stelt dat, indien hij zou hebben gemerkt of zou hebben geweten dat hij iemand had aangereden, hij onmiddellijk zou zijn gestopt. Beklaagde merkt voorts op dat hij het vreemd vindt dat klaagster tegen haar hoofd is geraakt, omdat er geen uitstekende delen aan de caravan zitten.
Getuige (betrokkene 1) heeft verklaard dat hij zag dat er aan de andere kant van de kruising een personenauto met een caravan en een aantal fietsers stonden. (betrokkene 1) zag dat klaagster door de caravan werd geraakt en zag dat de bestuurder van de personenauto niet stopte. Hierop heeft (betrokkene 1) het kenteken genoteerd.
Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Met name acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig dat beklaagde het ongeval heeft bemerkt. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
Het hof acht evenwel voldoende aanwijzingen in het dossier aanwezig dat beklaagde zich gevaarzettend heeft gedragen en dat als gevolg daarvan klaagster letsel heeft opgelopen. Het hof acht dan ook, gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagde te bevelen, ter zake van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, althans overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van artikel 6, althans artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Aldus gegeven door
mr. G.A.M. Stevens, als voorzitter,
mr. P.A.M. Hendriks en mr. F.J.M. Walstock, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 17 juni 2008.
Mr. Stevens is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.