ECLI:NL:GHSHE:2008:BD9100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K08/0022
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv inzake niet-vervolging door de officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had aangifte gedaan van medeplichtigheid aan en/of uitlokking van oplichting door diverse ambtenaren van de gemeente Cuijk. Klager stelde dat deze ambtenaren hem niet hadden geïnformeerd over de locatie van zijn identiteitskaart, die als onderpand was afgegeven aan zijn verhuurder. Klager meende dat dit nalaten hen schuldig maakte aan strafbare feiten. Het hof oordeelde echter dat het dossier geen aanknopingspunten bevatte voor de veronderstelling dat de beklaagden zich aan enig strafbaar feit schuldig hadden gemaakt. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor opzet van de beklaagden op de door klager gepleegde feiten. Aangezien het evident was dat vervolging van de beklaagden niet tot veroordeling zou leiden, werd het beklag als kennelijk ongegrond afgewezen. Het hof verklaarde klager ontvankelijk in zijn beklag, maar wees het beklag af. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

K08/0022
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klager),
wonende te Cuijk,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
diverse ambtenaren van de gemeente Cuijk,
hierna te noemen: beklaagden,
wegens medeplichtigheid aan en/of uitlokking van oplichting, althans enig strafbaar feit.
De feitelijke gang van zaken.
Op 8 november 2006 heeft klager aangifte gedaan van medeplichtigheid aan en/of uitlokking van oplichting, althans enig strafbaar feit, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden.
Klager is niet gebleken dat ter zake van zijn aangifte vervolging heeft plaatsgevonden.
Hierop heeft klager bij schrijven van 21 januari 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 22 januari 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 25 maart 2008 het hof geraden klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het beklag als kennelijk ongegrond afwijzen.
De beoordeling.
Klager is vervolgd en – bij onherroepelijk vonnis – veroordeeld wegens oplichting. Deze oplichting heeft betrekking op het – onder de mededeling dat zijn identiteitskaart vermist was – door klager aanvragen van een identiteitskaart, terwijl hij op de hoogte was van de plaats waar zijn oude identiteitskaart zich bevond. Klager had zijn identiteitskaart namelijk als onderpand afgegeven aan de heer (betrokkene 1), de verhuurder van zijn bungalow.
Uit het dossier blijkt dat er op 28 februari 2003 telefonisch contact is geweest tussen de heer (betrokkene 1) en een ambtenaar van de gemeente Cuijk, getuige (betrokkene 2), waarin door eerstgenoemde werd medegedeeld dat hij over de identiteitskaart van klager beschikte. Klager heeft op 7 maart 2003 een nieuwe identiteitskaart aangevraagd bij de gemeente Cuijk. Op 25 maart 2003 is door de heer (betrokkene 3) namens de gemeente Cuijk aangifte gedaan van overtreding van artikel 227 van het Wetboek van Strafrecht. In zijn aangifte geeft de heer (betrokkene 3) aan dat al eerder aan de gemeente is medegedeeld dat klagers identiteitskaart zich als onderpand bij de heer (betrokkene 1) bevond.
Klager stelt in zijn aangifte en in zijn klaagschrift nu, dat (diverse ambtenaren van) de gemeente Cuijk hem – op het moment dat hij een nieuwe identiteitskaart aanvroeg – had(den) moeten mededelen dat zijn identiteitskaart terecht was en dat zij, door zulks na te laten, zich schuldig hebben gemaakt aan medeplichtigheid aan en/of uitlokking van oplichting, althans enig strafbaar feit.
Het hof is van oordeel dat klager, nu in zijn aangifte op zich is aangevoerd dat sprake is van strafbare feiten en nu ten aanzien van zijn aangifte feitelijk sprake is van niet-vervolging, kan worden ontvangen in zijn beklag.
Het hof verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat beklaagden zich aan enig strafbaar feit schuldig hebben gemaakt. Uit het gegeven dat door en namens beklaagden aangifte is gedaan van door klager gepleegde strafbare feiten, valt naar het oordeel van het hof in redelijkheid niet af te leiden dat beklaagden (mede) opzet hebben gehad op het door klager plegen van die feiten. Ook verder onderzoek zal naar het oordeel van het hof in het vorenstaande geen verandering kunnen brengen. Aangezien op grond van het vorenstaande op voorhand evident is dat vervolging van beklaagden niet tot veroordeling zal leiden, dient naar het oordeel van het hof het beklag als kennelijk ongegrond zijnde te worden afgewezen.
Gelet op het vorenstaande kan overeenkomstig het bepaalde bij artikel 12c van het Wetboek van Strafvordering worden afgezien van het horen van klager in raadkamer.
De beslissing.
Het hof verklaart klager ontvankelijk in zijn beklag
Het hof wijst het beklag als kennelijk ongegrond zijnde af.
Aldus gegeven door
mr. A.R.O. Mooy, als voorzitter,
mr. F.J.M. Walstock en mr. C. de Bruijne, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 10 juni 2008.
Mr. De Bruijne is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.