ECLI:NL:GHSHE:2008:BD6314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 103.010.015
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Hartog Jager
  • M. Feddes
  • K. Kleijngeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Roermond van 21 november 2007. De appellante, aangeduid als [X.], had verzocht om een voorlopig getuigenverhoor in het kader van een civiele procedure. Het hof oordeelde dat de rechtbank de afwijzing van dit verzoek terecht had gedaan. Het hof stelde vast dat de appellante verbolgen was over de gang van zaken tijdens het opsporingsonderzoek en de daaropvolgende vervolging voor een strafbaar feit, en dat zij met vragen zat die zij wilde laten beantwoorden door getuigen. Echter, het hof benadrukte dat de emotionele reacties van de appellante, zoals woede en verontwaardiging, niet voldoende grond bieden voor het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor. Er dient een rechtsgrond te worden aangevoerd die aanleiding kan geven tot een civiele procedure, en er moeten voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. Het hof concludeerde dat de appellante niet de nodige feiten en omstandigheden had aangedragen die als onrechtmatig konden worden gekwalificeerd. Het verzoek was in wezen een 'fishing expedition' naar mogelijk onrechtmatige aspecten in de opsporing en vervolging, wat niet de bedoeling is van een voorlopig getuigenverhoor. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de proceskosten van de geïntimeerden, waaronder de Staat der Nederlanden en de heer en mevrouw [Z.].

Uitspraak

dHJ
25 juni 2008
Sector civiel recht
Zaaknummer:HV 103.010.015/01
Zaaknummer eerste aanleg: 81869/HA RK 07-253
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X.],
advocaat en procureur: mr. C.L.J.A. Spiertz,
t e g e n
mevrouw [Y.],
de heer [Z.],
wonende te [woonplaats],
advocaat en procureur: mr. J.B.M. Vaessen te Cuijk,
en
de heer [A.],
burgemeester van [gemeentenaam], in zijn hoedanigheid van korpsbeheerder van de politie Limburg-Noord, District Venray,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
en
de heer [B.],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
en
de Staat der Nederlanden,
voor het College van Procureurs-Generaal,
zetelende te ’s-Gravenhage,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke te ’s-Gravenhage,
procureur: mr. J.E. Benner,
geïntimeerden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. De rechtbank Roermond heeft bij beschikking van 21 november 2007 het verzoek van [X.] tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen met haar veroordeling in de kosten.
1.2. Bij beroepschrift, dat bij het hof is binnengekomen op 18 februari 2008, is [X.] in hoger beroep gekomen van deze beschikking onder aanvoering van 6 grie-ven.
1.3. Bij verweerschrift, dat bij het hof is binnengekomen op 27 mei 2008, heeft mr. Vaessen verweer gevoerd namens zijn cliënten.
1.4. Bij verweerschrift, dat bij het hof is binnengekomen op 3 juni 2008, heeft mr. ten Broeke verweer gevoerd namens de Staat.
1.5. Bij verweerschrift, dat bij het hof is binnengekomen op 5 juni 2008, heeft mr. Thomassen verweer gevoerd namens zijn cliënten.
1.6. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 mei 2008. Daarbij waren aanwezig de genoemde advocaten en mevrouw [X.]. Mr. Vaessen heeft het verweer nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De gronden van het verzoek
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het genoemde beroepschrift.
3. De beoordeling
3.1. Het hof stelt voorop dat een voorlopig getuigenverhoor kan dienen ter voorbereiding van een procedure, en in het bijzonder ook om te kunnen beoordelen of het zinvol is de procedure voort te zetten. Een verzoek tot het houden van zo’n verhoor is in beginsel toewijsbaar, tenzij het niet voldoet aan daaraan te stellen vereisten, het in strijd is met een goede procesorde, misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen of als het verzoek op een ander zwaarwegend geoordeeld bezwaar afstuit (HR 11 februari 2005, NJ 2005/442).
3.2. De grieven 1 tot en met 5 keren zich de afwijzing van het verzoek getuigen te mogen horen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2.1. Ten aanzien van de geïntimeerden [A.], [B.] en de Staat is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank juist is, op de aangevoerde gronden die het hof tot de zijne maakt.
Het hof voegt hier het volgende aan toe.
Het hof kan begrijpen dat [X.] verbolgen is over de gang van zaken tijdens het opsporingsonderzoek en ter zake van de vervolging voor een strafbaar feit, en dat zij, nu zij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vrijgesproken, met tal van vragen zit en ter beantwoording van die vragen haar pijlen richt op een ieder die daarbij betrokken is geweest. Voor het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor bieden de woede, de verontwaardiging en het verlangen naar antwoorden evenwel niet de vereiste grond. Minimaal noodzakelijk is dat een rechtsgrond wordt aangevoerd die aanleiding kan geven tot een civiele procedure – het hof neemt aan dat geageerd zal worden uit onrechtmatige daad -, alsmede dat voor de behandeling van zodanige vordering voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die, mits bewezen of niet betwist, tot toewijzing van die vordering aanleiding zouden kunnen geven. Het had derhalve op de weg van [X.] gelegen zodanige feiten en omstandigheden te stellen die redelijkerwijs als onrechtmatig vallen te kwalificeren. Volstaan wordt evenwel met het stellen van handelingen die niet als onrechtmatig zijn aan te merken. Het verlangde getuigenverhoor dient er onmiskenbaar toe om te vissen naar mogelijk onrechtmatige aspecten in de opsporing en vervolging. Daartoe is het voorlopig getuigenverhoor niet bedoeld.
Bovendien gaat het verweer van de Staat, ontleend aan HR 14 januari 2005, NJ 2005/346 op.
3.2.2. Voor het horen van de heer en mevrouw [Z.] ligt het niet veel anders. Met enige welwillende lezing van de stukken zou uit de stellingen van [X.] kunnen worden begrepen dat zij meent dat de heer en mevrouw [Z.] ten aanzien van de aangifte en de fotoherkenning onrechtmatig hebben gehandeld. Voor zodanige onrechtmatig handelen is in het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken evenwel geen enkele aanwijzing te vinden. Er wordt ook niets concreet gesteld dat zou kunnen dienen als onderbouwing van die onrechtmatige daad. Er worden slechts vragen opgeworpen. Maar de omstandigheid dat bij [X.] vragen leven, is ontoereikend voor het bevelen van een getuigenverhoor, temeer daar het hier niet om concrete vragen gaat, maar om vragen die slechts ten doel hebben te vissen naar een mogelijk onrechtmatig aspect in de handelwijze van de heer en mevrouw [Z.]. De enkele omstandigheid dat de heer en mevrouw [Z.] in de getoonde foto’s hebben gemeend [X.] te herkennen, is ontoereikend voor een andersluidend oordeel. De omstandigheid dat [X.] door de politierechter en het hof is vrijgesproken maakt dit niet anders. Niet is kunnen blijken dat die vrijspraken zijn gegrond op het oordeel dat de heer en mevrouw [Z.] [X.] niet hadden kunnen herkennen op de foto’s. Daarbij komt dat ook politie en het OM kennelijk ook gelijkenis met [X.] hebben aangenomen. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor voldoet mitsdien niet aan de daaraan te stellen eis dat uit dat beroepschrift en de bijlagen moet blijken van een mogelijk onrechtmatige handelen dat tot onder-zoek door de rechter-commissaris aanleiding kan geven.
3.2.3. De conclusie is dan dat de grieven 1 tot en met 5 niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Grief 6 heeft betrekking op de proceskosten en deelt mitsdien het lot van de overige grieven.
3.3. [X.] zal worden verwezen in proceskosten in hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de kosten aan de zijde van de [A.] en [B.] gevallen, tot op heden begroot op € 254,- voor vast recht en op
€ 894,- voor salaris procureur en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [X.] in de kosten aan de zijde van de Staat gevallen, tot op heden begroot op nihil voor verschotten en op € 894,- voor salaris procureur;
veroordeelt [X.] in de kosten aan de zijde van de heer en mevrouw [Z.] gevallen, tot op heden begroot op € 303,- voor vast recht en op € 894,- voor salaris procureur en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Feddes en Kleijngeld en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 juni 2008 in tegen-woordigheid van de griffier.