ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
achtste kamer, van 29 april 2008,
gewezen in de zaak van:
[X.],
voorheen wonende te [woonplaats], thans te [woonplaats] (België),
appellant bij exploot van dagvaarding van 24 juli 2006,
procureur: mr. E.G.M. van Ewijk,
STEELWELD B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. M.J.G.A. van Gelder,
op het hoger beroep van het door de recht¬bank Breda, sec¬tor kanton, locatie Breda, gewezen von¬nis van 3 mei 2006 tussen appellant - [X.] - als geopposeerde en geïntimeerde - Steelweld - als opposante.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 348754/CV/05- 2484)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het op 16 maart 2005 uitgesproken ver¬stekvonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] negentien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het von¬nis waarvan beroep en, kort gezegd:
primair te verklaren voor recht dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en Steelweld te veroordelen tot betaling aan [X.] van hetgeen [X.] in eerste aanleg heeft gevorderd en bij verstek is toegewezen, zijnde een bedrag van € 77.688,24 bruto uit hoofde van kennelijke on-redelijkheid, vermeerderd met de buitengerechtelijke kos¬ten ad € 1.835,99 inclusief BTW;
subsidiair: op grond van het Sociaal Plan, althans analoog aan het Sociaal Plan, Steelweld te veroordelen om aan [X.] 4 bruto maandsalarissen te betalen als zijnde gelijkwaar¬dig aan de aanspraak uit het Sociaal Plan;
primair en subsidiair: ieder gevorderd bedrag te vermeer¬deren met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede Steelweld te veroordelen tot hetgeen in oppositie door [X.] aan Steelweld is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling alsmede Steelweld te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Steelweld de grieven bestre¬den.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [X.], geboren op 10 december 1960, is op 6 januari 1986 in dienst van Steelweld getreden in de functie van Project Designer PLC. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.425,40 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag.
4.1.2. Bij brief van 4 februari 2004 heeft Steelweld aan [X.] medegedeeld dat zijn functie van Project Designer is komen te vervallen als gevolg van een reorganisatie op bedrijfseconomische gronden.
Voorts heeft Steelweld bericht dat als uitvloeisel van de reorganisatie een nieuwe functie wordt ingesteld, te weten die van Project Engineer Controls, dat de voor die nieuwe functie benodigde vaardigheden en competenties wezenlijk anders zijn dan die voor de huidige functie van [X.], en dat na overleg met de ondernemingsraad en de vakvereni¬gingen is besloten [X.] (en zes collega’s van hem) een assessment aan te bieden bij “HR-adviseur” GITP in Breda om vast te stellen in welke mate [X.] over de benodigde vaardigheden en competenties beschikt voor de nieuwe func¬tie.
4.1.3. Op 11 februari 2004 heeft [X.] deelgenomen aan een individueel assessmentprogramma bij GITP. GTIP heeft aan Steelweld op basis van het desbetreffende onderzoek gemo¬tiveerd bericht dat er onvoldoende gronden zijn voor een positief advies (aan Steelweld) inzake de benoeming van [X.] tot Project Engineer Controls.
4.1.4. Op 29 maart 2004 heeft Steelweld met een drietal vakverenigingen overeenstemming bereikt over de inhoud van een Sociaal Plan inzake de reorganisatie van Steelweld. Verder zijn Steelweld en de vakverenigingen overeengekomen dat zij de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) gezamenlijk zullen verzoeken de in beginsel aan een aan¬vraag voor een collectief ontslag verbonden wachttijd van één maand niet toe te passen. De ondernemingsraad heeft positief advies uitgebracht over het voorgenomen collec¬tieve ontslag.
4.1.5. In het Sociaal Plan is onder meer bepaald:
“Artikel 4. Uitgangspunten
De maatregelen zijn er op gericht om de medewerkers van Steel¬weld B.V. te bemiddelen van werk naar werk; deelname aan outplacementbegeleiding is in beginsel verplicht vanaf het moment dat het ontslag wordt aangezegd (één dag nadat de ontslagaanvraag aan het CWI ter hand is gesteld) tot het eind van de opzegtermijn:
. medewerkers worden zoveel mogelijk bemiddeld in de eigen regio;
. medewerkers kunnen tijdelijk binnen de VDL Groep (van welke groep Steelweld onderdeel uitmaakt, toevoeging hof) te werk gesteld worden;
. medewerkers die een definitieve werkkring aanvaard heb¬ben worden uitgezonderd van het bovenstaande;
. medewerkers worden als eerste gekandideerd voor de in¬ter¬ne vacatures van de VDL Groep, mits zij nog geen nieuwe functie hebben aanvaard.
(…).
In nauwe afstemming met de VDL ondernemingen zullen plaatsings¬mogelijkheden worden onderzocht. Zie ook de interne vacaturebank (…). Medewerkers van Steelweld B.V. zal zoveel mogelijk ondersteuning worden gegeven bij het zoeken naar een andere baan en gedurende de volgende perioden gerekend vanaf het moment waarop de ontslagvergunning of beschikking is afgegeven:
. Drie maanden voor medewerkers jonger dan 40 jaar;
. Vier maanden voor medewerkers vanaf 40, maar jonger dan 50 jaar;
(…).”
4.1.6. Daarnaast kent het Sociaal Plan een suppletierege¬ling, gebaseerd op de som van de leeftijd en de helft van het aantal dienstjaren, onder meer inhoudende (cf artikel 27 in verbinding met artikel 30) een aanvulling (tot 90% van het oude netto salaris) op een netto wettelijke uitkering gedurende maximaal 20 maanden, gemaximeerd tot een bedrag van 20% van het oude nettosalaris.
4.1.7. Op 23 april 2004 heeft Steelweld aan de CWI toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomsten met 75 werk¬nemers, onder wie [X.], op te zeggen.
Nadat [X.] verweer had gevoerd, heeft de CWI de gevraagde toestemming op 28 juni 2004 verleend.
4.1.8. Op 29 april 2004 heeft [X.] een intakegesprek ten behoeve van het outplacementtraject gehad.
4.1.9. Bij brief van 30 juni 2004 heeft Steelweld de ar¬beids¬overeenkomst met [X.] opgezegd met ingang van
1 okto¬ber 2004.
4.2. [X.] heeft Steelweld voor de kantonrechter te Breda gedagvaard en gevorderd Steelweld te veroordelen tot, kort gezegd, betaling van € 77.688,24 bruto, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente, zulks op de grond dat de opzegging door Steelweld van de met hem gesloten arbeidsovereenkomst kennelijk on¬redelijk is. Bij verstekvonnis van 16 maart 2005 is die vordering toegewezen.
Vervolgens heeft Steelweld een verzetdagvaarding laten uitbrengen, waarin is gevorderd Steelweld van voormelde veroordeling te ontheffen.
Bij vonnis van 3 mei 2006 heeft de kantonrechter de vordering van [X.] (alsnog) afgewezen en [X.] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De grieven van [X.] richten zich tegen laatstgenoemd vonnis.
4.3.1. [X.] heeft allereerst gegriefd tegen de vermelding van een aantal feiten in het vonnis waarvan beroep. Volgens hem zijn die feiten niet juist of kunnen deze niet als vaststaand worden aangenomen.
4.3.2. Het hof gaat uit van de juistheid van de, onvoldoende weersproken, stelling van [X.] (zie grief 6) dat hij zijn opleiding tot leraar wiskunde in januari 2006, dus niet (zoals op blz. 3 van het bestreden vonnis ver¬meld) in januari 2005 heeft voltooid.
De overige door [X.] bedoelde feiten zullen voor zover nodig, bij de behandeling van de grieven 4, 5 en 7 tot en met 16 aan de orde komen.
4.4.1. De tweede grief van [X.] houdt in dat in het vonnis waarvan beroep ten onrechte is vermeld dat partijen hebben afgezien van een proces-verbaal.
4.4.2. In genoemd vonnis is onder “1. Het verloop van het geding” vermeld dat met instemming van partijen is volstaan met de aantekeningen van de griffier van de op
29 september 2005 gehouden comparitie. Mede gezien de reactie van Steelweld, opgenomen in de memorie van antwoord (blz. 9), begrijpt het hof dat geen proces-verbaal zoals bedoeld in artikel 88 Rv. is opgemaakt. Dit feit kan echter op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het von¬nis waarvan beroep.
4.5.1. De derde grief van [X.] begrijpt het hof aldus dat [X.] stelt dat de kantonrechter geen gebruik had mogen maken van de ter comparitie afgelegde verklaring van [X.] en evenmin van anderen, nu van die comparitie geen proces-verbaal is opgemaakt.
4.5.2. Die stelling vindt geen steun in de wet of in het recht en faalt reeds daarom.
4.6.1. De grieven 4, 5 en 7 tot en met 16 hebben betrek¬king op de door [X.] gestelde kennelijk onredelijkheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Steelweld, zulks op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 aanhef en sub b (het zogenoemde gevolgencriterium). [X.] heeft in dit verband primair aangevoerd, kort gezegd, dat hij, gezien zijn situatie, recht heeft op een vergoeding conform de kantonrechtersformule op basis van correctie¬factor 1.
4.6.2. In het geval de arbeidsovereenkomst conform de wet¬telijke regels is beëindigd en in het kader van die beëindiging (door middel van outplacement) bemiddeld wordt van werk naar werk en/of een vergoeding wordt toegekend zoals overeengekomen in een Sociaal Plan dat is op¬gesteld in overleg met de vakbonden om de gevolgen van een ontslag in verband met een reorganisatie te regelen, is slechts sprake van een kennelijk onredelijk ontslag indien er bijzondere feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn die in een bepaald geval een afwijking van het Sociaal Plan rechtvaardigen. Het moet dan gaan om een geval waarin de getroffen voorzieningen voor de betrokken werknemer kennelijk onredelijk uitpakken.
4.6.3. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het onder 4.1.4. bedoelde Sociaal Plan te dezen van toepassing is.
Blijkens dat Sociaal Plan staat de bemiddeling van werk naar werk voorop en is de werknemer, van wie de functie vervalt, in beginsel verplicht deel te nemen aan outplacementbegeleiding.
4.6.4. Als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat de functie van [X.] als gevolg van een reorganisatie bij Steelweld per 1 oktober 2004 is komen te vervallen. [X.] heeft weliswaar (met betrekking tot grief 10) gesteld dat de nieuwe functie van Project Engineer Controls (vrij¬wel) gelijk is aan de functie van Project Designer PLC die [X.] vervulde, maar die stelling wordt verworpen op grond van het volgende.
Allereerst is van belang dat vóór de reorganisatie van Steel¬weld zeven functies van Project Designer PLC beston¬den. Als gevolg van de reorganisatie zijn deze functies komen te vervallen en zijn twee functies, te weten die van Project Engineer Controls ingesteld. In beginsel kwamen de zeven Project Designers PLC, onder wie [X.], in aanmerking voor de functie van Project Engineer Controls.
In overleg met de ondernemingsraad en enkele vakverenigin¬gen heeft de functiewaarderingsdeskundige [Y] op verzoek van Steelweld de functie Project Designer en die van Project Engineer Controls vergeleken. Deze deskundige heeft geoordeeld dat de nieuwe functie een andere is dan die van Project Designer omdat in de oude situatie de zwaar¬tepunten van de activiteiten veelal lagen in de waar¬deringsgebieden “kennen en kunnen” en “probleem behande¬len”, terwijl in de nieuwe situatie kenmerken uit het waar¬¬deringsgebied “communiceren” in sterke mate het niveau bepalen. [X.] heeft het (resultaat van het) onderzoek en het oordeel van genoemde functiewaarderingsdeskundige on¬vol¬doende weersproken. Dat het overgrote deel van de beide functies bestond uit “het uitvoeren van projecten”, zoals [X.] heeft aangevoerd, is zo algemeen dat daaraan geen con¬clusie kan worden verbonden.
Gezien het vorenstaande is er geen plaats voor de door [X.] (bij grief 13) aangeboden bewijslevering.
In dit verband verdient nog opmerking dat [X.], nadat hij had deelgenomen aan een assessmentprogramma (zoals onder 4.1.3. vermeld), niet in aanmerking kwam voor de functie van Project Engineer Controls; Steelweld heeft de keuze laten vallen op twee van zijn collega’s. Er zijn onvol¬doende feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat Steelweld in dit opzicht onzorgvuldig jegens [X.] heeft gehandeld.
4.6.5. Op 29 april 2004 – kort na de aan de CWI gevraagde ontslagvergunning en ca. twee maanden vóór de (bij brief van 30 juni 2004 gedane) opzegging van Steelweld - heeft [X.] met J. [Z.] (hierna: [Z.]), die als outplacementbegeleider werkzaam was voor de VDL Groep, een intakegesprek gehad ten behoeve van het, ingevolge het Sociaal Plan, door [X.] te volgen outplacementtraject.
Uit de rapportage van [Z.] (productie 9 bij verzetdagvaarding) die in zoverre niet is bestreden, maakt het hof het volgende op.
Op 19 juli 2004 heeft [Z.] een mail aan [X.] gezonden, omdat [X.] ondanks een verzoek van [Z.] nog steeds geen afspraak had gemaakt om de outplacementbegeleiding inhoudelijk te bespreken.
Eerst op 8 september 2004 heeft [X.], na telefonisch contact met [Z.], zijn curriculum vitae aan [Z.] gezonden. Kort voor het einde van de arbeidsovereenkomst (1 oktober 2004) heeft op 21 september 2004 een gesprek plaatsgehad tussen [X.] en [Z.]. Tijdens dat gesprek is gezamenlijk gezocht naar geschikte adressen van bedrijven voor [X.] om te solliciteren, onder andere in België, alwaar de vriendin van [X.] woonachtig was.
Tijdens het outplacementtraject is [X.] begonnen aan een opleiding voor leraar Wiskunde. Doordat hij voor die opleiding in België lessen gedurende enige dagen per week, waaronder de zaterdag, moest volgen, heeft hij zijn kansen op gelijksoortig werk als hij bij Steelweld verrichtte – waarbij incidenteel in de weekenden moet worden gewerkt - verkleind. Voorts was hij als gevolg van zijn verhuizing naar België in ieder geval sinds juli 2005 niet meer beschikbaar voor de Nederlandse arbeidsmarkt.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [X.] de mogelijkheden in het kader van het outplacementtraject onvoldoende heeft benut en in dit verband onvoldoende inspanningen heeft gepleegd, zulks in tegenstelling tot Steelweld, in de persoon van [Z.], die ook na het einde van de arbeidsovereenkomst zich heeft ingespannen (door, kort gezegd, het leggen van contacten en het toesturen van vacatures) om [X.] naar ander werk te bemiddelen. Dat dit traject geen resultaat heeft gehad, is dan ook niet aan Steelweld te wijten.
Het moge zo zijn dat [X.] zich als gevolg van de reorganisatie gedwongen zag een andere levenskeuze te maken
- waarmee hij kennelijk doelt op de door hem gevolgde lerarenopleiding en zijn verhuizing naar België - maar niet valt in te zien dat die levenskeuze (zoals [X.] met betrekking tot grief 14 heeft gesteld) in beginsel voor rekening van Steelweld komt. Integendeel, naar het oordeel van het hof komen de gevolgen van de beslissing van [X.] om een lerarenopleiding te gaan volgen en (na verloop van tijd) naar België te verhuizen, voor rekening van [X.] zelf.
4.6.6. Voor het overige zijn onvoldoende bijzondere feiten en/of omstandigheden gesteld danwel gebleken op grond waarvan afwijking van het Sociaal Plan gerechtvaardigd is. De vrij eenzijdige werkervaring van [X.], namelijk als PLC-programmeur gedurende 18 jaren, en zijn leeftijd (43 jaar ten tijde van de ontslagdatum) zijn in dit verband van onvoldoende betekenis. Het feit dat in het Sociaal Plan geen rekening is gehouden met de hoogte van het sala¬ris, maakt de opzegging niet (zonder meer) kennelijk onredelijk. Niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een onaanvaardbaar grote inkomensteruggang van [X.] na het einde van het dienstverband tussen partijen. Opmerking verdient dat [X.] geen gegevens over zijn inkomsten, met name uit een door hem tot juli 2005 ontvangen WW-uitkering heeft overgelegd. In dit verband wordt tevens verwezen naar onderdeel 4.6.7. van dit arrest.
4.6.7. [X.] heeft (zoals Steelweld zelf ter comparitie in eerste aanleg, bij conclusie van repliek in oppositie alsook bij memorie van antwoord naar voren heeft gebracht) op basis van het Sociaal Plan recht op een aanvulling, zoals weergegeven onder 4.1.6.
Gekapitaliseerd komt die suppletie uit op een vergoeding ter hoogte van ca. 4 bruto maandsalarissen.
[X.] heeft een desbetreffende vordering eerst in hoger beroep, subsidiair, ingesteld.
Naar het oordeel van het hof heeft [X.] geen belang bij deze subsidiaire vordering, nu Steelweld zich zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bereid heeft getoond deze vergoeding aan [X.] te betalen. De vordering is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
4.6.8. Aan het door [X.] gedane bewijsaanbod, voorzover nog niet besproken, wordt als niet ter zake dienend voorbijgegaan.
4.6.9. De overige grieven hebben, blijkens de toelichting daarop, geen zelfstandige betekenis, zodat deze grieven geen afzonderlijke bespreking behoeven.
4.6.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen dan wel, zo zij slagen, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
[X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Steelweld tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 248,00 aan verschotten en € 894,00 aan salaris procureur;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Venner-Lijten en Walsteijn en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 29 april 2008.