ECLI:NL:GHSHE:2008:BD4084

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004692-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J.H.J. de Vries - Leemans
  • H. Eijsenga
  • F. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in Eindhoven met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig in Eindhoven, was betrokken bij een fatale schietpartij op 25 maart 2007. De verdachte had een langdurige onenigheid met het slachtoffer, die verergerde door alcohol- en drugsgebruik. Op de avond van het incident ging de verdachte naar de woning van zijn halfbroer, waar ook het slachtoffer aanwezig was. Na een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer, ging de verdachte naar het toilet, waar hij een pistool met munitie pakte. Hij keerde terug naar de woonkamer en bedreigde het slachtoffer met het wapen. Ondanks de waarschuwing van de verdachte om niet dichterbij te komen, schoot hij het slachtoffer in de hals, wat leidde tot diens overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat zijn verklaring over een ongelukkige samenloop van omstandigheden niet geloofwaardig was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor doodslag, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004692-07
Uitspraak : 12 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 december 2007 in de strafzaak met parketnummer 01/825182-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te 5641 BL Eindhoven, [adres],
thans verblijvende in PI Vught - Nieuw Vosseveld 1 HVB te Vught.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde, te weten “moord”, bewezen zal verklaren en verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar zal opleggen, met aftrek van voorarrest, en voorts dat het hof de vordering van de benadeelde partij in haar geheel zal toewijzen, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2007 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een pistool, althans een vuurwapen, gericht en/of gericht gehouden op die [het slachtoffer] en/of (vervolgens) met dat/een pistool, althans dat/een vuurwapen, een kogel in het lichaam van die [het slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Uit het onderzoek ter zitting is het navolgende komen vast te staan.
- Tussen verdachte en [het slachtoffer] bestond al geruime tijd onenigheid. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij door [het slachtoffer], met name als deze alcoholhoudende drank gedronken en/of verdovende middelen gebruikt had, werd uitgescholden en bedreigd en dat hij ook wel door hem werd geslagen. Verdachte voelde zich gekleineerd en was bang voor [het slachtoffer].
- Verdachte heeft enkele maanden voor het aan hem tenlastegelegde feit een pistool met munitie aangeschaft. Verdachte heeft verklaard dat dit overigens niet was uit angst voor [het slachtoffer]. Dit pistool met de bijbehorende patroonhouder met munitie werd verborgen achter een luchtrooster in een toiletruimte op de eerste verdieping van de woning, gelegen aan de [adres] te Eindhoven waar verdachtes zoon regelmatig verbleef.
- Verdachte is op de avond van 24 maart 2007 op verzoek van zijn halfbroer [naam halfbroer verdachte] naar die woning gegaan, omdat één van de honden waar [naam halfbroer verdachte] op paste, ziek was en verdachte werd verzocht naar de hond te komen kijken. Toen verdachte, tezamen met [naam halfbroer verdachte] en diens vriendin [naam vriendin halfbroer verdachte], in de genoemde woning aanwezig was, zijn het latere slachtoffer [het slachtoffer] en een vriend van hem genaamd [naam vriend verdachte] eveneens in de woning gearriveerd.
- In de woning zijn verdachte, [het slachtoffer] en [naam vriend verdachte] aan de eettafel in de woonkamer gaan zitten, waarna op enig moment een woordenwisseling tussen verdachte en [het slachtoffer] is ontstaan. Verdachte had de indruk dat [het slachtoffer] gedronken en gesnoven had.
- Volgens de verklaring van [naam halfbroer verdachte] is verdachte tijdens die woordenwisseling van tafel opgestaan en naar het toilet gegaan en enige tijd weggebleven.
- Verdachte heeft hierover verklaard dat hij naar de toiletruimte op de eerste verdieping is gegaan en daar het wapen met de bijbehorende patroonhouder met munitie heeft gepakt om [het slachtoffer] daarmee te bedreigen. Volgens verdachte was het de bedoeling [het slachtoffer] met het wapen bang te maken en hem de woning uit te krijgen.
- Door [naam halfbroer verdachte] is verklaard dat verdachte, toen hij terugkwam, weer aan tafel is gaan zitten, dat de ruzie tussen verdachte en [het slachtoffer] gewoon doorging en dat de sfeer verslechterde. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de eveneens in de woning aanwezige [naam vriendin halfbroer verdachte] dat verdachte op enig moment naar de gang is gegaan en toen hij terugkwam weer aan de eettafel ging zitten.
- Volgens [naam halfbroer verdachte] heeft [het slachtoffer] iets gezegd dat bij verdachte kennelijk hard aankwam en is verdachte opgestaan en naar de keuken gelopen.
- Door [naam halfbroer verdachte] is verder verklaard dat verdachte op een gegeven moment zei van: ‘Ik schiet je neer’ en dat hij, toen hij dit zei, een beweging maakte naar zijn rug en iets zwarts uit zijn broeksband aan de achterkant van zijn broek pakte, vermoedelijk een wapen. Vervolgens hoorde hij [het slachtoffer] zeggen dat hij voor een kogel niet opzij ging en dat verdachte vervolgens zei: ‘Kom niet dichterbij’. Volgens [naam halfbroer verdachte] stond [het slachtoffer] op korte afstand van verdachte. Vervolgens hoorde hij een knal. Verdachte heeft verklaard dat hij, kort voordat het wapen afging, het wapen heeft doorgeladen.
Uit de omstandigheid dat verdachte, toen hij terug was gekomen van het toilet, weer aan tafel ging zitten en door geen van de in de woning aanwezige personen iets wordt verklaard over het zichtbaar aanwezig zijn van een wapen en een losse patroonhouder bij verdachte, dit bezien in relatie tot de verklaring van [naam halfbroer verdachte] dat verdachte vanachter zijn broeksband een voorwerp, kennelijk het wapen pakte, leidt het hof af dat verdachte de patroonhouder al in het wapen had geplaatst voordat hij weer de kamer binnenkwam en weer aan tafel ging zitten. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij met het wapen in zijn ene hand en de patroonhouder in zijn andere hand de kamer is binnen gekomen en dat hij pas daarna, in reactie op het gedrag van [het slachtoffer], de patroonhouder in het wapen heeft gedaan.
Naar het oordeel van het hof leidt hetgeen hiervoor is overwogen niet tot de gevolgtrekking dat verdachte [het slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven heeft beroofd. Verdachte heeft immers, alvorens te schieten, die [het slachtoffer] gewaarschuwd niet dichterbij te komen. Uit deze waarschuwing leidt het hof af dat verdachte tot op dat moment niet het voornemen had met het wapen op [het slachtoffer] te schieten, doch dat het zijn bedoeling was [het slachtoffer] met het wapen te bedreigen. De daaraan voorafgaande uitlating van verdachte, naar het hof begrijpt in de trant van: ‘Ik schiet je neer’, ziet het hof, gezien tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, eveneens als onderdeel van de bedreiging.
Wel is het hof van oordeel dat verdachte opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Door verdachte is weliswaar aangevoerd dat een en ander het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, te weten dat hij, achteruit lopend in de richting van de keuken, mogelijk per ongeluk tegen het aanrechtblad heeft gestoten of is gestruikeld dan wel uit zijn slipper is geschoten, en dat het pistool toen per ongeluk is afgegaan, doch het hof hecht hieraan geen geloof. Volgens de verklaring van [naam halfbroer verdachte] is verdachte van de tafel opgestaan en naar de keuken gelopen en bij het aanrecht gaan staan. Ook volgens [naam vriendin halfbroer verdachte] is verdachte, terwijl zij de afwas deed, naast haar komen staan. Hiermee verdraagt zich niet dat verdachte, zoals hij zelf verklaart, met het wapen in zijn hand achteruit is gelopen. Verdachte heeft, nadat hij [het slachtoffer] had gewaarschuwd niet dichterbij te komen, zijn wapen doorgeladen en vanaf een korte afstand en kennelijk gericht op die [het slachtoffer] geschoten, daarbij die [het slachtoffer] in diens hals treffend.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd en dat geen sprake was van de door verdachte geschetste ongelukkige samenloop van omstandigheden ten gevolge waarvan het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2007 te Eindhoven opzettelijk [het slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, met dat opzet, een pistool gericht op die [het slachtoffer] en vervolgens met dat pistool een kogel in het lichaam van die [het slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren, die - zo begrijpt het hof - in onderlinge samenhang dienen te leiden tot vrijspraak van verdachte van het ten laste gelegde, worden weersproken door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gevolg van het bewezen verklaarde voor de nabestaanden;
- de omstandigheid dat verdachte zich heeft bediend van een vuurwapen;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van de zich in het dossier bevindende rapporten van D.H.A. van Baar, psychiater, d.d. 4 juli 2007 en drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog, d.d. 23 juli 2007, van welke rapporten de conclusie betreffende verdachte ondermeer luidt, dat verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate is toe te rekenen.
Het hof verenigt zich met deze conclusie en maakt deze tot de zijne.
Voorts heeft het hof in strafmatigende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde een uit de hand gelopen familiedrama betreft.
Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof minder bewezen verklaard dan waarvan de advocaat-generaal in de vordering is uitgegaan.
Het hof acht de hierna op te leggen straf zowel wat strafsoort als strafmaat betreft het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.018,60, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 11.018,60 (elfduizend achttien euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te Eindhoven, aan de Staat een bedrag te betalen van € 11.018,60 (elfduizend achttien euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. M.J.H.J. de Vries - Leemans, voorzitter, mr. H. Eijsenga en
mr. F. van Es,
in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,
en op 12 juni 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.