Parketnummer : 20-000362-07
Uitspraak : 10 juni 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2007 in de strafzaak met parketnummer 01-875363-05 tegen:
[verdachte],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat:
a) in het beroepen vonnis de rechtbank heeft verzuimd te responderen op een verweer
van de verdediging, strekkende tot nietigheid van de inleidende dagvaarding;
b) het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de/het kalenderja(a)r(en) 2002, 2003 en/of 2004 te Hapert, gemeente Bladel, terwijl aan [bedrijf] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bladel bij besluit van 18 mei 2000 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres] te [woonplaats], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 8 van bijlage I van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers heeft zij toen daar in strijd met het algemeen voorschrift inhoudende dat per jaar 330.000 vleesvarkens mochten worden geslacht
- in 2002 ongeveer 480.181 en/of
- in 2003 ongeveer 505.821 en/of
- in 2004 ongeveer 578.851,
in elk geval telkens meer dan 330.000, vleesvarkens heeft geslacht.
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks het kalenderjaar 2002 en/of in het kalenderjaar 2003 en/of in het kalenderjaar 2004 te Hapert, gemeente Bladel, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor (ondermeer) het slachten van varkens, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, ten aanzien van de slachtcapaciteit heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, althans ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad.
2.
zij op of omstreeks 19 mei 2005 te Hapert, gemeente Bladel, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het slachten van varkens, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, ten aanzien van ondermeer
- een installatie ten behoeve van de opbouw van hydrauliek,
- een vetafscheider,
- een ondergrondse tank,
- een roestvrijstalen watertank,
- de toevoeging van Yzertrychloride en/of Magnafloc aan afvalwater,
- een mestkelder met zuigpunten,
- de opslag van reinigings- en/of ontsmettingsmiddelen,
- de opslag van gasflessen,
- een gastank op het dak van de slachterij,
- de plaatsing van (een) tank(s) op het dak van de destructieruimte,
- de plaatsing van een tank tegen de wand van de verdovingsruimte en/of
- de opslag van P3-Incidin 05 nabij de wasplaats
heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, althans ten aanzien van een of meer van die verandering(en), zijnde:
- een installatie ten behoeve van de opbouw van hydrauliek,
- een vetafscheider,
- een ondergrondse tank,
- een roestvrijstalen watertank,
- de toevoeging van Yzertrychloride en/of Magnafloc aan afvalwater,
- een mestkelder met zuigpunten,
- de opslag van reinigings- en/of ontsmettingsmiddelen,
- de opslag van gasflessen,
- een gastank op het dak van de slachterij,
- de plaatsing van (een) tank(s) op het dak van de destructieruimte,
- de plaatsing van een tank tegen de wand van de verdovingsruimte en/of
- de opslag van P3-Incidin 05 nabij de wasplaats
in werking heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
De geldigheid van de inleidende dagvaarding
A. Ad tenlastelegging onder 2
A1
Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdediging, op de gronden als vermeld in de door de raadsman overgelegde schriftelijke pleitnotities, aangevoerd dat de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard.
Ter adstructie heeft de raadsman betoogd dat (pleitnota, nummer 32) de in de tenlastelegging opgenomen zinsnede “de slachtcapaciteit heeft veranderd” te summier en derhalve onvoldoende feitelijk is, zodat hier sprake is van een onbegrijpelijke tenlastelegging.
A2
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging, gelezen tegen de achtergrond van het dossier, telkens een voldoende duidelijke, aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen beantwoordende opgave van het tenlastegelegde bevat. Dit geldt te meer, daar het om een subsidiair tenlastegelegde feit gaat, dat volgt op een primair onderdeel waarin expliciet de jaarlijkse overschrijding (en) van de slachtcapaciteit in dezelfde periode op hetzelfde adres is genoemd en wel: in 2002 ongeveer 480.181, in 2003 ongeveer 505.821, in 2004 ongeveer 578.851, in elk geval telkens meer dan 330.000, vleesvarkens.
Deze passage dient naar het oordeel van het gerechtshof bij de lezing van het subsidiair tenlastegelegde te worden betrokken. Gelet hierop is verdachte niet in haar belangen geschaad, (mede) in aanmerking genomen dat zij in zoverre ter terechtzitting in hoger beroep er blijk van heeft gegeven zich te hebben kunnen verdedigen tegen het – zij het impliciet – verwijt dat zij de slachtcapaciteit in die periode(n) heeft overschreden.
A3
Meer in het bijzonder kan naar ’s hofs oordeel – bezien tegen de achtergrond van het dossier en met name gelet op de inhoud van de milieuvergunning en van de bijbehorende aanvraag - de tenlastelegging niet anders worden uitgelegd dan dat aan verdachte het verwijt wordt gemaakt dat zij zonder daartoe verleende milieuvergunning de inrichting heeft veranderd of ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad, door de slachtcapaciteit op verdachtes inrichting te verhogen en mitsdien meer dan het haar vergunde aantal varkens te slachten.
B. Ad tenlastelegging onder 1
B1
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.
B2
Aan verdachte wordt in dat onderdeel – kort gezegd - ten laste gelegd overtreding van een voorschrift verbonden aan de verleende milieuvergunning van 18 mei 2000, een en ander zoals verboden in artikel 18.18 Wet milieubeheer.
B3
Anders dan aan verdachte is ten laste gelegd, constateert het hof dat het per jaar maximaal aantal te slachten varkens niet in een voorschrift ex artikel 18.18 Wet milieubeheer bij voormelde vergunning is vastgelegd.
Kennelijk heeft de opsteller van de tenlastelegging de limiet van 330.000 slachtvarkens per jaar als een zodanig voorschrift aangemerkt. Naar het oordeel van het hof strookt dit niet met het systeem van de Wet milieubeheer. Met de jaarlijkse limiet van 330.000 slachtvarkens vermeld in de (considerans van de) voormelde vergunning, alsmede in de vergunningaanvraag die deel uit maakt van die vergunning, wordt duidelijk aangegeven waarop de vergunning betrekking heeft (artikel 8.11, eerste lid Wet milieubeheer). De limiet is in het onderhavige geval bepalend voor de reikwijdte van de vergunning en kan derhalve als zodanig niet worden aangemerkt als een voorschrift dat nodig is om de nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt door het slachten van de varkens te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken (artikel 8.11, derde lid Wet Milieubeheer). Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat de wetgever nadrukkelijk onderscheid heeft willen maken tussen (verboden) gedragingen zonder of in strijd met een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 Wet milieubeheer en (verboden) gedragingen in strijd met de vergunningsvoorschriften verbonden aan die vergunning (zie Kamerstukken II 1988/89, 21087, nr.1-2, p. 68 en 101).
Het hof is van oordeel dat derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een voorschrift verbonden aan de milieuvergunning is overtreden, zodat zij ter zake van dit feit dient te worden vrijgesproken. Dat in de tenlastelegging wordt gesproken van een “algemeen voorschrift” doet hieraan niet af.
B4
Gelet op de conclusie dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, zullen alle door de verdediging op vrijspraak gerichte verweren ter zake van dit onderdeel buiten beschouwing worden gelaten.
C. Ad tenlastelegging onder 2
C1
Het hof stelt voorop dat uit het systeem van de Wet milieubeheer volgt dat elke (mogelijk vervuilende) verandering die binnen een vergunningsplichtige inrichting plaatsvindt en die niet door die milieuvergunning wordt gedekt, niet is toegestaan zonder een wijzigingsvergunning, tenzij het een (niet vergunningsplichtige) verandering betreft die kan worden gemeld ex artikel 8.19 van de Wet milieubeheer.
In laatstgenoemd geval dient er sprake te zijn van (milieuneutrale/-gunstige) verandering die in strijd is met de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften/beperkingen, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die inrichting ingevolge de vergunning en de daarbij behorende voorschriften mag veroorzaken.
C2
Uit het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigend komen vast te staan dat ten aanzien van de onder 2, tweede gedachtestreepje, onder 2, derde gedachtestreepje, onder 2, vijfde gedachtestreepje en onder 2, achtste tot en met twaalfde gedachtestreepje ten laste gelegde onderdelen geen vergunning was afgegeven dan wel dat ten aanzien hiervan geen melding ex artikel 8.19 van de Wet milieubeheer is gedaan. Verdachte zal te dezer zake worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in het kalenderjaar 2002 en in het kalenderjaar 2003 en in het kalenderjaar 2004 te Hapert, gemeente Bladel, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor (ondermeer) het slachten van varkens, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, ten aanzien van de slachtcapaciteit heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd.
2.
zij op 19 mei 2005 te Hapert, gemeente Bladel, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het slachten van varkens, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, ten aanzien van de veranderingen, zijnde
- een installatie ten behoeve van de opbouw van hydrauliek,
- een roestvrijstalen watertank,
- een mestkelder met zuigpunten,
- de opslag van reinigings- en/of ontsmettingsmiddelen,
in werking heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
D1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
D2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
E1
Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdediging, op de gronden als vermeld in de door de raadsman overgelegde schriftelijke pleitnotities, aangevoerd dat verdachte van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman gesteld (nummers 8 tot en met 27) dat de afgegeven milieuvergunning - in onderlinge samenhang bezien met de aanvraag en de milieunormen van de vergunning - aldus moet worden geïnterpreteerd, dat om verdubbeling van de slachtcapaciteit (een verdubbeling van 330.000 varkens, derhalve 660.000 varkens) is verzocht en dat deze verdubbeling is vergund. Dat betekent dat het jaarlijks maximum aantal te slachten varkens door verdachte niet is overschreden en dat verdachte niet zonder daartoe verleende vergunning een inrichting ten aanzien van de slachtcapaciteit heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd, althans ten aanzien van die verandering in werking heeft gehad, aldus de raadsman.
E2
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat op 25 juni 1999 [bedrijf], rechtsvoorgangster van verdachte, een aanvraag heeft ingediend voor een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 Wet milieubeheer, in verband met het uitbreiden en wijzigen van een bestaande varkensslachterij en vleesgroothandel.
E3
Bij beschikking van de gemeente Bladel van 18 mei 2000 is deze vergunning verleend. Het dictum in deze beschikking op grond van de Wet milieubeheer luidt:
Besluit
Het college van burgemeester en wethouders van Bladel verleent aan [bedrijf], [adres] te [woonplaats], de gevraagde revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 Wet milieubeheer, in verband met het uitbreiden/wijzigen van een varkensslachterij aan de [adres] te [woonplaats], onder aangehechte en als zodanig gewaarmerkte voorschriften.
De aanvraag maakt deel uit van de vergunning.
E4
Het hof constateert voorts dat de aanvraag d.d. 25 juni 1999, die aldus het dictum van de voornoemde vergunning deel uitmaakt van die vergunning, ten aanzien van de slachtcapaciteit het navolgende vermeldt.
A. Welke werkzaamheden worden in de inrichting verricht en welke producten worden er vervaardigd?
De inrichting is bestemd voor het slachten en uitsnijden van varkens. De jaarlijkse slachtcapaciteit bedraagt 330.000 stuks. (…)
B. Waaruit bestaat de uitbreiding of wijziging?
De aanvraag betreft een revisievergunning met het oog op een aanpassing van de bestaande vergunningen aan de huidige toestand.
In vergelijking met de vigerende vergunning is de capaciteit van de inrichting ongeveer verdubbeld.
E5
Vervolgens wordt in de considerans van de vergunning (als redengevende overweging) vermeld:
De aanvraag heeft voornamelijk betrekking op (….) het uitbreiden van de slachtcapaciteit naar 330.000 vleesvarkens per jaar (…)
E6
Naar het oordeel van het hof zijn de afgegeven milieuvergunning én de daaraan voorafgaande aanvraag, die daarvan deel uitmaakt, slechts voor één uitleg vatbaar. De bewoordingen van de vergunning en van de aanvraag, zoals verwoord in de overwegingen E3 tot en met E5, zijn in onderlinge samenhang bezien dusdanig helder, dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat het de vergunningverkrijger is toegestaan om de slachtcapaciteit van de inrichting uit te breiden naar 330.000 vleesvarkens per jaar. De verweren van de raadsman zijn derhalve gebaseerd op een onjuiste lezing van de vergunning en de vergunningsaanvraag. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de vergunning betrekking heeft op een slachtcapaciteit van meer dat 330.000 per jaar (660.000 per jaar) wordt het verweer verworpen.
E7
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof vast dat verdachte in de kalenderjaren 2002, 2003 en 2004 aanzienlijk meer varkens heeft geslacht dan de op grond van de milieuvergunning toegestane slachtcapaciteit van 330.000 vleesvarkens per jaar.
E8
Op grond van het hiervoor overwogene faalt hetgeen de raadsman omtrent de interpretatie van de vergunning en de aanvraag naar voren heeft gebracht. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond kan naar het oordeel van het hof de stelling van de raadsman (nummer 19), inhoudende dat de vermelding in de considerans van de vergunning dat sprake is van 330.000 te slachten varkens, berust op een vergissing, als onjuist terzijde worden geschoven.
Hetgeen de raadsman voorts omtrent de milieunormen ten aanzien van (ondermeer) geur- en geluidsnormen naar voren heeft gebracht (nummers 20 tot en met 25), doet aan het voorgaande niet af. Immers, door het hof is niet bewezen verklaard dat verdachte deze milieunormen heeft overschreden, doch dat verdachte opzettelijk zonder daartoe verleende vergunning de inrichting ten aanzien van de slachtcapaciteit heeft veranderd of de werking daarvan heeft veranderd.
Het hof verwerpt het verweer.
F1
De raadsman heeft voorts, op de gronden als vermeld in schriftelijke pleitnotities, betoogd dat (nummers 35 t/m 48) de accountantsverklaring en de fax afkomstig van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de accountantsverklaring en de fax van verdachte verplicht en afhankelijk van de wil van verdachte tot stand zijn gekomen. Volgens de raadsman is er sprake van schending van het zwijgrecht van verdachte en schending van het nemo tenetur-beginsel. Dat [verdachte]ten tijde van de vordering nog geen verdachte was, doet daarbij niet ter zake, aangezien dit in de voorfase verkregen bewijsmateriaal niet mag worden gebruikt, aldus de raadman.
F2
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
F3
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juni 2005 van de Regio politie Brabant Zuid-Oost, PL2212/05-005010 (dossierpagina 24 e.v.) zijn er bij de gemeente Bladel klachten binnengekomen omtrent stankoverlast en verkeershinder veroorzaakt door het bedrijf [verdachte] te Hapert.
Teneinde deze klachten te kunnen beoordelen heeft de gemeente Bladel aan [verdachte] gevraagd om een overzicht van het aantal geslachte varkens per jaar te overleggen. Aan het verzoek van de gemeente is door verdachte voldaan.
Er is een accountantsverklaring d.d. 30 september 2004, opgemaakt door [accountant] welke door verdachte met een begeleidende brief d.d. 30 september 2004 aan de gemeente Bladel is verstrekt (dossierpagina’s 51 t/m 53).
Op grond van (ondermeer) deze informatie is het vermoeden ontstaan dat [verdachte] zich schuldig maakte aan overtreding van de bepalingen gesteld in de Wet milieubeheer-vergunning. Hierop is op 19 mei 2005 het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte opgestart. Op die datum heeft ook een milieucontrole plaatsgevonden op het bedrijf van verdachte.
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 november 2006 van de Regio politie Brabant Zuid-Oost, PL2212/05-005010, blijkt voorts dat verbalisant [verbalisant] op diezelfde 19e mei 2005 de heer [bestuurder verdachte]heeft gevorderd gegevens te verstrekken met betrekking tot de aantallen geslachte varkens in de jaren, 2003, 2004 en 2005 (tot aan de dag van controle). Deze gegevens zijn door [verdachte] in een faxbericht verstrekt en door de Regionale milieurecherche op 3 juni 2005 te 17.51 uur ontvangen (dossierpagina 93).
F4
Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze feiten en omstandigheden dat de genoemde accountantsverklaring aan de bevoegde instanties is verstrekt tijdens de controlefase, nog voordat er sprake was van een verdenking of van een "criminal charge" in de zin van art. 6 EVRM jegens verdachte. Dat de gemeente verdachte de verplichting heeft opgelegd om op grond van een strafrechtelijk gesanctioneerd vergunningsvoorschrift de gegevens vermeld in de accountantsverklaring te verstrekken, zoals door de raadsman onder verwijzing naar artikel 5:20 Awb (nummer 36) is gesteld, is niet gebleken. Uit de eerdergenoemde begeleidende brief d.d. 30 september 2004 aan de gemeente Bladel waarin wordt gesproken van een verzoek van de gemeente maakt het hof op dat de accountantsverklaring niet onder dwang is verkregen. Het gebruik van deze gegevens als bewijsmateriaal in de strafzaak van de verdachte is derhalve niet in strijd met het in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende recht van de verdachte om niet aan zijn eigen veroordeling te behoeven meewerken. In zoverre faalt dit verweer.
F5
Reeds nu er op het moment van verstrekken van de accountantsverklaring nog geen sprake was van een verdenking of van een "criminal charge" in de zin van art. 6 EVRM, hoefde verdachte naar het oordeel van het hof bovendien niet op diens zwijgrecht te worden gewezen. In zoverre faalt dit verweer eveneens.
F6
Op grond van het voorgaande acht het hof het niet aannemelijk geworden dat met betrekking tot de verstrekte accountantsverklaring sprake is van schending van verdachtes zwijgrecht dan wel schending van het nemo tenetur-beginsel. Het hof zal derhalve de accountantsverklaring tot het bewijs bezigen.
De slachtgegevens die door de Voedsel en Warenautoriteit zijn verstrekt, worden door het hof eveneens tot het bewijs gebezigd. Ten aanzien van het gebruik van laatstgenoemde gegevens voor het bewijs is door de verdediging ook geen verweer gevoerd.
F7
Het hof zal de gegevens uit het door verdachte verstrekte faxbericht niet tot het bewijs bezigen. Mitsdien kunnen de verweren, die de verdediging ten aanzien van bewijsuitsluiting van dit faxbericht heeft aangevoerd, buiten bespreking blijven.
F8
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de accountantsverklaring en de door de Voedsel en Warenautoriteit verstrekte gegevens, blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat verdachte in de kalenderjaren 2002, 2003 en in 2004 de slachtcapaciteit van 330.000 te slachten varkens heeft overschreden. Dat de genoemde accountantsverklaring slechts betrekking op een gedeelte van het kalenderjaar 2004 en dat de daarin vermelde hoeveelheid geslachte varkens voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 juli 2004 onder de slachtcapaciteit valt, doet hier niet aan af.
G1
Door de raadsman is, op de gronden als vermeld in de door de overgelegde schriftelijke pleitnotities, betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ter adstructie heeft de raadsman betoogd dat (nummer 50) niet is gebleken dat de onder 2 ten laste gelegde feitelijkheden onder een vergunningsplicht vallen, althans is daarvoor geen bewijs.
G2
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Zoals door het hof reeds onder C1 is overwogen, impliceert het systeem van de Wet milieubeheer dat een (mogelijk vervuilende) verandering die binnen een vergunningsplichtige inrichting plaatsvindt en die niet door die vergunning wordt gedekt, niet is toegestaan zonder een wijzigingsvergunning, tenzij het een (niet vergunningsplichtige) milieuneutrale/-gunstige verandering betreft die kan worden gemeld ex artikel 8.19 van de Wet milieubeheer.
In laatstgenoemd geval dient er sprake te zijn van veranderingen die in strijd zijn met de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften/beperkingen, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die inrichting ingevolge de vergunning en de daarbij behorende voorschriften mag veroorzaken.
G3
Naar het oordeel van het hof staat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de inrichting van verdachte in het onderhavige geval vergunningsplichtig was en dat verdachte voor de inrichting ook beschikte over een milieuvergunning. Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feitelijkheden niet beschikte over een milieuvergunning. Naar ’s hofs oordeel is evenmin aannemelijk geworden dat verdachte voor deze veranderingen, voor zover deze milieuneutraal/
-gunstig zijn, een melding ex artikel 8.19 Wet milieubeheer heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden bewezen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
H1
Op de gronden als vermeld in de schriftelijke pleitnotities (nummers 51 t/m 62) heeft de raadsman voor ieder afzonderlijk bewezen verklaard onderdeel betoogd dat deze verandering ofwel wel degelijk is gemeld ex artikel 8.19 Wet milieubeheer, ofwel dat het milieueffect van de wijzigingen van de inrichting nihil is en soms zelfs wijzigingen ten gunste van het milieu betreft.
H2
Het hof verwerpt dit verweer op dezelfde gronden als onder G overwogen.
Strafbaarheid
I1
De raadsman van verdachte heeft op de gronden als vermeld in de overgelegde pleitnotities betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien
(nummer 33) het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, indien het bewezen wordt geacht, geen strafbaar feit oplevert, omdat het veranderen van de slachtcapaciteit niet in strijd is met de vergunning.
De tenlastelegging laat de mogelijkheid open dat de slachtcapaciteit is verminderd of verhoogd binnen de grenzen van de vergunning, aldus de raadsman.
I2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op dezelfde gronden als ’s hofs onder A2 en A3 weergegeven overwegingen faalt dit verweer. Gelet op de bewezenverklaring en op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van een strafbaar feit, te weten artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Het verweer wordt verworpen.
J1
Op de gronden als vermeld in de door de raadsman overgelegde schriftelijke pleitnotities heeft hij aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien (nummers 28 t/m 30) verdachte verontschuldigbaar onbewust is geweest ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging, zodat sprake is van afwezigheid van alle schuld op grond van verontschuldigbare dwaling.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorstelbaar is dat verdachte in de veronderstelling kon en mocht verkeren dat er veel meer varkens mochten worden geslacht dan 330.000 vleesvarkens per jaar. Verdachte kon en mocht menen niet wederrechtelijk te handelen.
J2
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van hetgeen het hof onder E heeft overwogen slaagt het verweer van de raadsman niet. Zoals gezegd zijn de bewoordingen van de (considerans bij de) vergunning en de vergunningaanvraag, zoals verwoord in de overwegingen E3, E4 en E5 in onderlinge samenhang bezien dusdanig helder dat er naar het oordeel van het Hof geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan omtrent de inhoud van de norm van de milieuvergunning. Er is geen andere uitleg mogelijk dan dat verdachte bij die vergunning werd toegestaan de slachtcapaciteit van de inrichting uit te breiden naar 330.000 vleesvarkens per jaar. Verdachte had dit ook zo moeten begrijpen. Zelfs als verdachte de interpretatie van de raadsman zou hebben gevolgd dan pleit dit haar niet vrij. Zij had, als professionele speler op de markt, zich ervan moeten vergewissen welke regels ten aanzien van het drijven van haar inrichting, inclusief het aantal te slachten varkens, golden. Ingeval van twijfel over het vergunde aantal te slachten varkens had verdachte er voor kunnen kiezen om nadrukkelijke navraag te doen bij de bevoegde instantie, de gemeente Bladel, die met het verlenen van de milieuvergunning was belast. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt of geworden dat verdachte zulks heeft gedaan.
J3
Onder deze omstandigheden komt verdachte geen beroep toe op verontschuldigbare dwaling en verwerpt het hof dit verweer.
K1
Het bewezen verklaarde is onder 1 subsidiair en onder 2 is telkens voorzien bij artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, juncto de artikelen 1a, aanhef en onder 1°, en 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
K2
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte uitsluiten. De bewezen verklaarde feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
L1
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
L2
Het hof is van oordeel dat er geen plaats is voor een schuldigverklaring zonder toepassing van straf, zoals door de raadsman bepleit. Het hof acht oplegging van een deels onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte, een varkensslacht- en uitbeenbedrijf – gelet op het aantal werknemers en de omzet – een grote onderneming is. Als professionele branchedeelnemer wist verdachte of behoorde zij te weten dat zij in strijd met milieuregelgeving handelde door in de bewezen verklaarde periode opzettelijk, zonder daartoe verleende milieuvergunning, meer dan het haar vergunde aantal varkens te slachten en de inrichting op overige onderdelen te veranderen. Door zo te handelen heeft verdachte voordeel behaald.
Gelet hierop zal het hof ook een hogere geldboete opleggen dan de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof ziet evenwel aanleiding om de geldboete gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
L3
De raadsman heeft op de gronden als vermeld in de schriftelijke pleitnotities betoogd dat (nummers 63 t/m 66) bij de eventueel op te leggen straf rekening dient te worden gehouden dat de gemeente Bladel weliswaar niet formeel, maar wel feitelijk de verboden situatie na de milieucontrole op 19 mei 2005 heeft gedoogd door een dwangsom met een lange begunstigingstermijn aan verdachte op te leggen.
L4
Het hof ziet in hetgeen de raadsman hieromtrent naar voren heeft gebracht – nog daargelaten dat die dwangsombeschikking van na de in de bewezenverklaring genoemde periode dateert - geen aanleiding om daar bij de op te leggen straf rekening mee te houden. In dit verband merkt het hof op dat een dwangsombeschikking van een andere aard en strekking is dan een gedoogbeschikking.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de betreffende overheidsinstantie na de milieucontrole op 19 mei 2005 de verboden situatie heeft gedoogd. Veeleer duidt een dwangsombeschikking op het tegenovergestelde.
Dat aan een dergelijke dwangsombeschikking voorwaarden ten gunste van de verdachte zijn verbonden, doet hier niet aan af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2, tweede, derde, vijfde gedachtestreepje en onder 2, achtste tot en met twaalfde gedachtestreepje ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 5.000,00 (vijfduizend euro), niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. F.L. Muskens,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 10 juni 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.