ECLI:NL:GHSHE:2008:BC5456

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200800018-103.009.815_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarig kind met Cystic Fibrosis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarig kind, hierna te noemen [dochter], die lijdt aan Cystic Fibrosis. De moeder van [dochter] was in beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Maastricht, die had bepaald dat de uithuisplaatsing van [dochter] noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de thuissituatie van [dochter] ongunstig is voor haar ontwikkeling, gebaseerd op verschillende rapporten, waaronder een verpleegkundig verslag en een eindverslag van Systeemondersteuning Franciscusoord. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de juiste zorg en opvoeding te bieden die [dochter] nodig heeft, mede door haar pedagogische incompetentie en het gebrek aan inzicht in haar ouderlijke verantwoordelijkheden.

Het hof heeft begrip voor de emotionele impact van de uithuisplaatsing op zowel [dochter] als haar moeder, maar benadrukt dat de veiligheid en gezondheid van [dochter] voorop staan. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de zorg voor [dochter] adequaat te vervullen, ondanks haar kennis over de ziekte. De ondersteuning van hulpverleners heeft niet geleid tot verbetering van de thuissituatie, en de moeder heeft niet tijdig de nodige aanpassingen doorgevoerd. Het hof heeft ook overwogen dat de andere kinderen in het gezin niet dezelfde zorgbehoefte hebben als [dochter], wat de situatie verder compliceert.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van [dochter] als noodzakelijk werd beoordeeld in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het hof heeft de belangen van [dochter] en de adviezen van betrokken zorginstanties zwaar laten wegen in hun beslissing.

Uitspraak

MB
28 februari 2008
Sector civiel recht
Rekestnummer R200800018-103.009.815_01
Zaaknummer eerste aanleg 124395/OT RK 07-1665
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
t e g e n
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en kantoorhoudende te Kerkrade,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Maastricht van 29 november 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 9 januari 2008, heeft de moeder verzocht voornoemde beschikking te vernietigen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 januari 2008, heeft de stichting verzocht - zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2008.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J. van de Laar;
- mevrouw Wijnen en mevrouw Janssens, beiden namens de stichting;
- de heer [Y.], de vader.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij faxbericht van 1 februari 2008 laten weten geen partij te zijn in deze zaak en geen gehoor te zullen geven aan de oproep ter zitting te verschijnen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2007;
- de brieven (met bijlage) van de stichting d.dis 23 januari en 30 januari 2008 en het faxbericht met bijlage van 6 februari 2008.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de ouders is te [geboorteplaats] op [geboortejaar] de thans nog minderjarige [dochter] geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast. [dochter] heeft, tot de plaatsing in Franciscusoord op 6 december 2007, haar hoofdverblijf bij de moeder gehad.
4.2. De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 mei 2007 de ondertoezichtstelling van [dochter] met ingang van 10 juni 2007 verlengd voor de duur van één jaar.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter bepaald dat de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg van kracht blijft gedurende de termijn als voorzien in de beslissing van 16 november 2007, indien en voorzover een daartoe strekkend indicatiebesluit voorziet in een uithuisplaatsing in de categorie als bij deze beschikking bedoeld en heeft het verzoek van de stichting voor de resterende termijn – tot 10 juni 2008, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling – toegewezen.
De moeder kan zich niet verenigen met voornoemde beschikking en komt hiertegen in hoger beroep.
4.4. De moeder stelt - kortgezegd - in haar beroepschrift dat er geen sprake is van acuut gevaar. De moeder ziet zichzelf als een normale moeder, opvoedster en verzorgster die zeer goed in staat is om behalve haar andere twee minderjarige kinderen ook [dochter] te verzorgen en op te voeden.
De moeder is verder van mening dat zij [dochter] de nodige medische aandacht geeft. Zij zorgt er tevens voor dat [dochter] tijdig medicijnen krijgt toegediend. De moeder voert daarbij aan dat derden deze situatie bevestigen waarvan zij getuigenbewijs aanbiedt.
Het heeft de moeder verbaasd dat er vanuit de stichting uiteindelijk een negatief advies is gekomen naar aanleiding van de begeleidingscursus van de stichting die de moeder onverplicht heeft gevolgd. Er waren voorheen immers positieve reacties.
Verder is het ook de wens van [dochter] om weer bij haar moeder thuis geplaatst te worden; zij mist moeder erg. Tot slot stelt de moeder dat er teveel naar de vader van [dochter] is geluisterd. De vader heeft slechts op afstand contact met [dochter] gehad. De moeder heeft de indruk dat de vader de belangen van [dochter] uit het oog verloren heeft en hij een negatief advies heeft gegeven om de moeder te duperen.
4.5. De stichting heeft in haar verweerschrift onder meer het volgende aangevoerd.
De stichting werkt vanuit de belangen van het kind en ziet het kind als morele opdrachtgever. Een kind dient naar de mening van de stichting zoveel mogelijk in de thuissituatie op te groeien, tenzij er omstandigheden zijn waardoor de ontwikkeling van het kind in gevaar komt.
Bij [dochter] stelt de stichting vast dat zij bij de moeder ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de juiste keuzes voor [dochter] te maken. Zeker in het geval van [dochter], waarbij duidelijk is dat zij niet lang te leven heeft en men haar een thuissituatie zou gunnen, heeft de stichting zeer lang en zeer zorgvuldig overwogen of een uithuisplaatsing voor [dochter] de enige juiste oplossing is. De stichting blijft van mening dat de thuissituatie van de moeder dermate ongunstig is dat de ontwikkeling van [dochter] veiliggesteld moet worden door middel van een uithuisplaatsing. De stichting heeft in haar afweging de mening van het academisch ziekenhuis, de kinderarts, Franciscusoord en de Thuiszorg nauw betrokken.
4.6. Aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt.
4.6.1. Het hof is met de stichting van oordeel dat de thuissituatie ongunstig is voor de ontwikkeling van [dochter].
Dit oordeel is onder meer gebaseerd op het verpleegkundig verslag van 15 september 2007 en op het eindverslag van Systeemondersteuning Franciscusoord van 28 augustus 2007. Hieruit komt onder meer naar voren dat er geen pedagogisch gezag van de moeder jegens [dochter] is waargenomen. Het ontbreekt de moeder aan inzicht in haar ouderlijke verantwoordelijkheid en het is haar niet gelukt om het pedagogisch gezag over te nemen. Deze pedagogische incompetentie is bedreigend voor [dochter], mede gelet op de bijzondere opvoedingsvraagstelling van [dochter] vanwege haar ziekte, Cystic Fibrosis.
Gebleken is dat het systematisch werken van Meander Thuiszorg met het gezin en de Systeemondersteuning Franciscusoord geen meerwaarde hebben opgeleverd in de groei van inzicht binnen de context van het gezin. Deze ondersteuning is dan ook gestopt.
Verder schiet de moeder tekort met betrekking tot de daadwerkelijke verzorging van [dochter]. De voeding via de Mickey Button wordt door de moeder niet juist verzorgd, het vernevelen van medicijnen gaat niet goed, er is geen therapiediscipline bij de moeder en de leefregels voor Cystic Fibrosis (CF) Patiënten worden niet of nauwelijks uitgevoerd. Er is sprake van onmiddellijk en ernstig gevaar voor [dochter].
4.6.2. Het hof begrijpt enerzijds dat [dochter] en haar moeder elkaar missen nu [dochter] niet meer thuis woont en zij elkaar slechts vier keer per week in Franciscusoord zien. Het is een moeilijke situatie voor het hele gezin, mede door de ziekte van [dochter]. Het hof heeft begrip voor de stellingen van de moeder dat een kind in beginsel bij de moeder moet zijn en dat zij het beste met [dochter] voor heeft. Anderzijds lijkt de moeder haar aandeel in de problemen rond de verzorging van [dochter] niet te zien. Inzichten in kind-verantwoordelijkheid en ouderlijke verantwoordelijkheid en wie welke dient te dragen, ontbreken. De moeder betrekt [dochter] naar het oordeel van het hof te veel bij de situatie rond haar ziekte en haar verblijf in Franciscusoord. De moeder dient, naar het oordeel van het hof, de situatie voor [dochter] zo gemakkelijk en draaglijk als mogelijk te maken.
Ook is niet naar voren gekomen dat de moeder inzicht heeft in de omstandigheden thuis. Eerst nadat zij door hulpverleners is gewezen op de nadelen voor [dochter] als gevolg van roken in huis en het houden van honden heeft de moeder de thuissituatie grotendeels aangepast. Helaas is, ondanks de door de moeder overgelegde verklaringen van familie en kennissen inzake de thuissituatie, onvoldoende gebleken dat de moeder de hygiëne in huis volledig op [dochter]’s ziekte afstemt.
Hoewel duidelijk is dat de moeder veel kennis heeft over de ziekte van [dochter] en welke zorg [dochter] dagelijks nodig heeft, is onvoldoende gebleken dat de moeder hiernaar handelt. Hierbij speelt tevens een rol dat de intensieve ondersteuning door Meander Thuiszorg en die vanuit Franciscusoord van de moeder om de thuissituatie voor [dochter] te verbeteren gedurende anderhalf jaar niet is geslaagd en inmiddels is beëindigd.
Dat de twee andere kinderen in het gezin naar de mening van de moeder goed door haar worden verzorgd en opgevoed doet naar het oordeel van het hof niet ter zake. Deze kinderen hebben immers niet een levensbedreigende ziekte en behoeven dan ook niet de bijzondere zorg en aandacht die [dochter] nodig heeft.
De stelling van de moeder dat er teveel naar de vader geluisterd is gaat naar het oordeel van het hof niet op. Duidelijk is gebleken dat de stichting in haar afweging van de onderhavige moeilijke en ingrijpende beslissing de meningen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht, de kinderarts, Franciscusoord en de Thuiszorg nauw heeft betrokken.
Ter zitting is gebleken dat sinds [dochter] vanaf 6 december 2007 in Franciscusoord verblijft, het goed gaat met haar gezondheid. Zij is sindsdien niet meer opgenomen geweest in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Haar motoriek wordt beter, er is sprake van gewichtstoename en haar spiermassa is duidelijk steviger geworden. Tevens is van belang dat er thans meer omgang is tussen [dochter] en haar vader.
4.6.3. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof evenals de kinderrechter in de rechtbank Maastricht van oordeel dat de uithuisplaatsing van [dochter] nog altijd noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De bestreden beschikking van de kinderrechter dient te worden bekrachtigd.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Maastricht van 29 november 2007.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Zinnen, Bijleveld-van der Slikke en Raab en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 februari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.