ECLI:NL:GHSHE:2008:BC4153

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003074-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op het woonwagenkamp in Waalwijk met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op [slachtoffer] op 16 september 2006 te Waalwijk. De verdachte werd eerder door de rechtbank Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 15 jaar. De zaak draait om de fatale schietpartij waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd neergeschoten met meerdere kogels. De verdachte heeft ontkend aanwezig te zijn geweest op de plaats delict, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs vastgesteld dat hij wel degelijk ter plaatse was en de schoten heeft gelost. Het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de getuigen niet geloofwaardig waren. De verdachte heeft het slachtoffer op gewelddadige wijze om het leven gebracht, wat het hof kwalificeerde als een kille en brute liquidatie. De verdachte werd schuldig bevonden aan moord met voorbedachten rade en kreeg een gevangenisstraf van 13 jaar opgelegd. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de moord materiële schade hadden geleden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003074-07
Uitspraak : 5 februari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 9 augustus 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-811729-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1961],
wonende te [adres en woonplaats],
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard,
waarbij:
- de verdachte terzake van moord werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- een aantal in het vonnis nader genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer;
- een aantal in het vonnis nader genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn teruggegeven aan de wettelijke erfgenamen van het slachtoffer;
- aan de verdachte is opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 11.697,43 subsidiair 88 dagen hechtenis;
- aan de verdachte is opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 1.119,10 subsidiair 22 dagen hechtenis;
- de vordering van [benadeelde partij 1] is toegewezen tot een bedrag van EUR 11.697,43;
- de vordering van [benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van EUR 1.119,10.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte terzake van het onder primair ten laste (moord) zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de in beslag genomen voorwerpen onder nummers 9 en 11 van de beslaglijst zal teruggeven aan de erfgenamen van het slachtoffer en de overige in beslag genomen voorwerpen zal onttrekken aan het verkeer;
- de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geheel zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2006 tot en met 17 september 2006 te Waalwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen, meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het bovenlichaam en/of het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 16 september 2006 tot en met 17 september 2006 te Waalwijk opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een (vuur)wapen, meerdere, althans een kogel(s) afgevuurd op/in het bovenlichaam en/of het hoofd, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vaststaande feiten
Het hof stelt het volgende vast.1
Op 17 september 2006, omstreeks 0.10 uur, kwam er bij de politie een melding binnen dat er geschoten zou zijn op het woonwagenkamp aan de [adres] te Waalwijk ter hoogte van [perceelnummer].
Bij aankomst ter plaatse trof de plaatselijke politie op een parkeervak aan de [adres], tegenover [perceelnummer], een personenauto, merk Volkswagen, type Passat, aan. Het rechter voorportier van dit voertuig stond gedeeltelijk open. Half uit de portieropening hing het levenloze lichaam van een man, die later bleek te zijn genaamd [naam slachtoffer]. Door ter plaatse aanwezig personeel van de GGD werd de dood van deze man geconstateerd.
De meldster van het voorval was [getuige 1], vriendin van het slachtoffer en bewoonster van het pand op [perceelnummer], recht tegenover de plaats delict. 2
In een ziekenhuis te Tilburg werd op 17 september 2006, te 11.00 uur de lijkschouw verricht door dr. J. Horvers, gemeentelijk lijkschouwer. Volgens deze was in dit geval sprake van een "niet natuurlijke dood" als gevolg van schotverwondingen3.
Op 18 september 2006 werd in het Nederlands Forensisch Instituut te `s-Gravenhage, door Dr. Soerdjbalie-Maikoe, arts-patholoog, een gerechtelijke sectie verricht, waaruit bleek dat het ging om het lijk van een man genaamd [naam slachtoffer], geboren [1973], met in totaal 11 schotverwondingen, alle gepaard met onderhuidse (of uitgebreide) bloeduitstorting. Voorts bleek uit de sectie op het lichaam dat het intreden van de dood wordt verklaard door bloedverlies en weefselschade ten gevolge van schotletsels4.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is (onder meer) aangevoerd dat hij ten tijde van de schietpartij niet ter plaatse aanwezig was, maar zich bevond in café 't Snoekske en eerst nadat hij buiten dat café in een groepje mensen had gehoord "dat er iets op het kamp zou zijn gebeurd" zijn vrouw heeft gewaarschuwd en zich met haar naar het woonwagenkamp heeft begeven.
A2.
Het hof overweegt dienaangaande dat tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk vooronderzoek door verschillende getuigen verklaringen zijn afgelegd. Het hof acht de volgende verklaringen te dezen van belang.
1. De verklaring van [getuige 1], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Breda d.d. 21 mei 2007, voor zover inhoudende dat:
- [bijnaam van slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) die avond (het hof begrijpt: op 16 september 2006) om ongeveer 23.15 uur naar [getuige 2] (het hof begrijpt: [naam getuige 2]) is gegaan om cocaïne te halen;
- [slachtoffer] te lang naar haar zin wegbleef en dat zij hem nog gebeld heeft;
- hij ongeveer een half uur is weggeweest;
- zij op een gegeven moment een auto hoorde aankomen;
- zij daarop naar buiten is gegaan en vanaf de veranda van haar woonwagen zag dat de auto van [slachtoffer] stond geparkeerd met de voorkant richting de dijk;
- zij de veranda afliep en vervolgens zag dat [slachtoffer] haar aankeek en lachte;
- zij meteen daarop zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) vanachter de schuur bij het dijkje aan kwam rennen en dat zij hem met zijn handen een zwaaiende beweging zag maken;
- zij zag dat [verdachte] schoot op [slachtoffer];
- zij zag dat [verdachte] al schietend over het hekje bij het dijkje naar de auto van [slachtoffer] kwam gelopen en bij die auto meerdere malen heeft geschoten;
- zij [slachtoffer] zag vallen op de passagiersstoel voordat [verdachte] bij de auto van [slachtoffer] was;
- zij op dat moment begon te gillen en zag dat [verdachte] in haar richting kwam gelopen;
- [verdachte] haar vervolgens het pistool in haar buik drukte en schreeuwde dat zij het had gedaan;
- [verdachte] haar vervolgens het pistool in haar handen probeerde te drukken;
- zij zag dat [verdachte] vervolgens naar het bijrijderportier van [de auto van slachtoffer] liep en dat portier opende, waarna zij zag dat hij aan het lichaam van [slachtoffer] trok waarna het lichaam van [slachtoffer] gedeeltelijk buiten de auto kwam te liggen, met het hoofd naar beneden in een plas bloed5.
2. De verklaring van [getuige 2], zoals afgelegd bij de politie d.d. 17 september 2006, voor zover inhoudende dat:
- [slachtoffer] die avond (het hof begrijpt: op 16 september 2006) omstreeks 23.15 uur naar hem toe is gekomen;
- hij vervolgens samen met [slachtoffer] bij iemand cocaïne heeft gehaald en dat [slachtoffer] daarna weer met zijn auto is vertrokken;
- hij vervolgens om 0.04 uur (het hof begrijpt: op 17 september 2006) door [getuige 1] is gebeld;
- zij tegen hem zei dat "ze hem hadden doodgeschoten" en dat hij dood in de auto lag;
- hij begreep dat het over [slachtoffer] ging;
- zij helemaal in paniek was en meerdere keren tegen hem riep: "Kom hiernaartoe";
- hij toen direct naar [getuige 1] is gefietst en ter plaatse de auto van [slachtoffer] zag staan, met het rechter portier open;
- hij is gaan kijken en [slachtoffer] aantrof precies zoals hij er nu nog bijlag;
- hij [slachtoffer] herkende en zag dat hij niet meer bewoog6.
3. De verklaring van [getuige 3], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Breda d.d. 7 mei 2007, voor zover inhoudende dat:
- hij op de avond van 16 september 2006 naar de woonwagen van zijn ouders ging;
- hij, voordat hij de woonwagen binnen ging, [slachtoffer] hard hoorde praten en hem hoorde zeggen: "Als ik [verdachte] zie, dan sla ik hem op zijn gezicht";
- hij vervolgens zijn oom [naam verdachte] (het hof begrijpt: [de verdachte]) heeft gebeld;
- het kan kloppen dat dit om 23.15 uur was;
- hij tegen zijn oom heeft gezegd wat hij [slachtoffer] had horen zeggen;
- een tijdje later hij vervolgens knallen hoorde, waarvan hij dacht dat het vuurwerk was;
- hij daarop naar buiten is gelopen zag dat [getuige 1] hysterisch was;
- hij op enig moment in de richting van de woonwagen van [getuige 1] is gelopen en toen [slachtoffer] in de auto zag liggen;
- vervolgens oom [naam verdachte] en [getuige 1] zag staan;
- hij hoorde dat [getuige 1] zei dat [slachtoffer] was neergeschoten;
- hij zag dat [verdachte] een pistool in zijn handen had7.
4. De verklaring van [getuige 4], zoals afgelegd bij de politie d.d. 26 september 2006, voor zover inhoudende dat:
- zij op de avond van 16 september 2006 in haar woonwagen in bed lag;
- zij op een gegeven moment harde knallen hoorde en naar buiten is gegaan;
- zij toen [getuige 1] zag en voorts zag dat de auto van [slachtoffer] voor haar woonwagen stond;
- zij vervolgens langs de auto van [slachtoffer] is gelopen en zag dat er iemand in lag;
- zij vervolgens zag dat het [slachtoffer] was;
- zij ook [verdachte] (het hof begrijpt: [de verdachte]) zag;
- zij heeft gezien dat [verdachte] een vuurwapen in zijn hand had;
- zij zag dat [verdachte] met het wapen bij de auto van [slachtoffer] stond;
- zij vervolgens zag dat [verdachte] bij [getuige 1] stond8.
A3.
Op grond van deze verklaringen stelt het hof vast, dat de stelling dat verdachte ten tijde van de schietpartij niet op de plaats van het misdrijf aanwezig was, als onhoudbaar van de hand moet worden gewezen. Bij deze vaststelling kan de lezing, die verdachte van de onderhavige gebeurtenissen heeft gegeven, geen gewicht in de schaal leggen. Dienaangaande heeft namelijk het volgende te gelden:
A4.
De verdachte heeft omtrent het gebeuren op de bewuste avond ter terechtzitting in eerste aanleg het standpunt betrokken dat:
- hij op die bewuste avond op een feest in café 't Snoekse was;
- hij daar van iemand hoorde dat er op het woonwagenkamp iets gebeurd was;
- hij daarop naar het woonwagenkamp is gereden en de auto heeft geparkeerd;
- hij op het woonwagenkamp [getuige 3] (toevoeging hof: [naam getuige 3]) en [getuige 4] (toevoeging hof: [naam getuige 4]) zag staan die aan elkaar aan het trekken waren en tegen elkaar schreeuwden;
- zij vertelden dat er geschoten was en in een bepaalde richting wezen;
- hij [getuige 1] tussen de auto's zag lopen en dat hij zag dat zij aan de voorkant van de auto iets weggooide;
- hij zag dat ze een wapen weggooide omdat de coniferen ter plaatse kaal waren aan de onderkant;
- hij het wapen onder de coniferen heeft weggepakt en aan haar heeft teruggegeven;
- hij vervolgens met zijn vrouw weer in de auto is gestapt en is teruggereden naar het feest.
Het hof stelt allereerst vast, dat verdachte voordien, te weten: bij zestien verhoren door de politie, alsmede bij de rechter-commissaris, deze lezing van de gebeurtenissen geen
enkele keer naar voren gebracht.
Integendeel heeft hij tegenover de politie kenbaar gemaakt "dat hij alles heeft verteld" en tegenover de rechter-commissaris "dat hij alles al bij de politie heeft gezegd".
Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg - toen hij met de door anderen afgelegde verklaringen op de hoogte was geraakt - heeft verdachte als hierboven weergegeven verklaard.
Een aannemelijke reden, waarom hij niet aanstonds bij zijn verhoren in het opsporingsonderzoek deze voor hem toch ontlastende feiten naar voren heeft gebracht, is ter terechtzitting aangevoerd noch gebleken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte voorts zijn in eerste aanleg betrokken standpunt deels gewijzigd door te verklaren dat:
- niet hijzelf, maar zijn vrouw de bestuurder van de auto was toen zij vanaf 't Snoekske terugreden naar het woonwagenkamp;
- hij op het kamp aangekomen, [getuige 1] zag lopen met in haar handen een plastic zak;
- hij zag dat zij die zak bij zijn broer onder de coniferen gooide;
- hij die zak vervolgens oppakte en toen zag dat er een wapen inzat doordat die zak doorzichtig was;
- hij die zak aan haar heeft teruggegeven of naar haar toe heeft gegooid.
Dat de verdachte na het schietincident een plastic zak met daarin een vuurwapen in zijn handen zou hebben gehad, wordt echter rechtstreeks weersproken door de hierboven weergegeven getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4], die immers hebben verklaard te hebben gezien dat de verdachte een vuurwapen in zijn handen had en geen enkele melding hebben gemaakt van een plastic zak.
A5.
Onder deze omstandigheden en de bovenweergegeven getuigenverklaring van [getuige 1] in aanmerking genomen kan het hof geen geloof hechten aan de lezing van verdachte. Het verwerpt deze dan ook.
B1.
De verdediging heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de door
[getuige 1] afgelegde verklaringen onvoldoende geloofwaardig zijn en om die reden niet tot bewijs kunnen dienen, immers:
- geen van haar verklaringen, in het bijzonder haar verklaring dat het eerste schot vanaf de dijk [slachtoffer] al heeft getroffen, verdragen zich met de objectieve resultaten van het onderzoek, zoals die zich in het dossier bevinden;
- heeft zij niet steeds consistent verklaard.
De verdediging heeft bovendien aangevoerd dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen het meer aannemelijk is dat [getuige 1] degene is die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht aangezien:
- zij een motief voor de moord had, nu uit de stukken immers blijkt dat zij veelvuldig door [slachtoffer] werd mishandeld en ook bang voor hem was;
- zij voorafgaand aan de moord ruzie had met [slachtoffer];
- bij haar zogeheten "schiethanden" zijn geconstateerd;
- zij niet meteen het alarmnummer 112 heeft gebeld.
B2.
Dienaangaande stelt het hof voorop, dat [getuige 1] niet steeds met stelligheid heeft verklaard, dat het eerste schot vanaf de dijk [slachtoffer] al heeft getroffen. Weliswaar heeft zij tijdens het onder A2.1 weergegeven verhoor daaromtrent verklaard: "Volgens mij heeft hij meteen raak geschoten", maar bij haar verhoor op de dag van de schietpartij heeft zij verklaard: "Ik zag aan [slachtoffer] dat hij wegdook"9.
In de omstandigheden van het moment acht het hof aannemelijk dat [slachtoffer] na het eerste schot, of de eerste schoten, heeft getracht in zijn voertuig dekking te zoeken.
Vervolgens stelt het hof vast, dat [de verklaring van getuige 1], voor zoveel inhoudende dat de verdachte al vanaf de dijk afdalend heeft geschoten in de richting van [slachtoffer] - die zich blijkens de inhoud van het technisch onderzoek bevond in een voertuig dat met de voorzijde in de richting van waaruit verdachte volgens die verklaring naderde -, steun vindt in de bevindingen van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie regio Midden en West Brabant, naar aanleiding van het onderzoek op de plaats delict, voor zover inhoudende:
De plaats delict is een parkeerstrookje aan de oostzijde van een doodlopend gedeelte van de [adres] te Waalwijk ter hoogte van [perceelnummer]. Het betreffende gedeelte van de [adres] is een woonwagenkamp.
Tegenover [perceelnummer] staat een garagebox. Om het woonwagenkamp heen is een aarden wal/ talud aangebracht met een hoogte van circa 2 meter.
Het betreffende parkeerstrookje wordt aan de oostzijde begrensd door de aarden wal/talud en aan de noordzijde door een garagebox10.
Het portierraam van het openstaande rechter voorportier van de Volkswagen was gesloten. De overige portierramen waren allen geheel open. In het linker voorscherm van de Volkswagen Passat bevonden zich twee perforaties. In de linker A-stijl werd een perforatie aangetroffen.
Op het parkeerstrookje werden een aantal munitiedelen, kogels, patroonhulzen en manteldelen aangetroffen.
In de rand van de kofferdeksel en de achterruit van de Volkswagen Passat, ongeveer in het midden, werd een patroonhuls aangetroffen (door de politie benoemd als spoornummer 004/001), voorzien van het bodemstempel S&B 9 mm Luger.
In de goot langs de parkeerstrook, links van het voertuig, lag eveneens een patroonhuls (spoornummer 004/002) alsmede een huls op de parkeerstrook tussen de goot en het voertuig. Beide hulzen waren voorzien van het bodemstempel S&B 9 mm Luger.
Tevens lag er in de goot naast het parkeervak, circa 1 meter voorbij patroonhuls (spoornummer 004/002), een kogel (spoornummer 004/004).
Op de bestrating van het parkeervak, vlak achter het linkervoorwiel, onder het voertuig, lag eveneens een koperkleurige kogel (spoornummer 004/005) en even daarnaast, ongeveer halverwege het linker voorportier enkele koperkleurige metaaldelen (spoornummer 004/006), vermoedelijk afkomstig van de mantel van een kogel.
Op de bestrating van de parkeerstrook, tussen de Volkswagen Passat en de daarnaast geparkeerd staande Opel Astra lagen verse plantdelen die gezien de aard afkomstig zouden kunnen zijn van de beplanting van de aarden wal. Op de plaats waar de parkeerstrook overging in de aarden wal was tussen de beplanting een spoor zichtbaar.
In het spatscherm aan de linkervoorzijde van de Volkswagen Passat, even boven het linkerknipperlicht, werd een perforatie aangetroffen. Deze perforatie betrof een vermoedelijke inschotopening van een projectiel.
Een tweede perforatie bevond zich eveneens in het spatscherm, iets schuin boven en achter het linkervoorwiel. Ook dit betrof een vermoedelijke inschotopening van een projectiel.
Een derde perforatie van het voertuig bevond zich in de A-stijl, iets boven de linkerbuitenspiegel. Deze perforatie betrof wederom een inschotopening van een projectiel11.
In de Passat lag op de zitting van de linker achterstoel een patroonhuls (spoornummer 004/008). Deze patroonhuls was voorzien van het bodemstempel S&B 9 mm Luger12.
Tijdens een nader onderzoek aan de Volkswagen Passat op 19 september 2006 werd door de politie in een bakje onder de armsteun tussen de beide voorzittingen een patroonhuls aangetroffen. Deze patroonhuls was voorzien van het bodemstempel S&B 9 mm Luger (spoornummer 003/005).
Op de vloer van het voertuig rechts naast en voor de rechtervoorstoel werd een gedeformeerde kogel aangetroffen (spoornummer 003/006). Het betrof hier een manteldeel met een stuk loden kern.
In het rechterachterportier werd, ter hoogte van de deurgrendel, een perforatie aangetroffen van de binnenbeplating. Aan de buitenzijde van het portier was geen perforatie zichtbaar. Na het wegnemen van de beplating werd op de deurbodem een koper kleurige kogel aangetroffen (spoornummer 003/007).
In het rechter voorportier werden twee beschadigingen geconstateerd die mogelijk veroorzaakt zouden kunnen zijn door projectielen.
Tijdens verder onderzoek aan het linker voorscherm werd tussen de beplating nabij de linker portierstijl een loden prop aangetroffen (spoornummer 003/008)13.
Op 19 september 2006 werd tijdens een nader onderzoek op de plaats delict op een afstand van circa 5.90 meter links van de plaats waar de Volkswagen Passat had gestaan tussen de overgebleven plantresten, op de bodem van de aarden wal/talud een patroonhuls aangetroffen (spoornummer 004/026). Op een afstand van circa 6.90 meter een tweede patroonhuls (spoornummer 004/027). Beide patroonhulzen waren voorzien van het bodemstempel S&B 9 mm Luger. De patroonhulzen lagen respectievelijk circa 1.70 meter en 2.70 meter voorbij de voorzijde van de garagebox en circa 1 meter vanaf de zijkant op de aarden wal/talud14.
En ten slotte stelt het hof vast, dat haar verklaringen, voor zoveel inhoudende dat de verdachte vervolgens van korte afstand - nabij de auto waarin [slachtoffer] zich bevond - meermalen op deze heeft geschoten, steun vindt in de bevindingen van het munitie- en schotrestenonderzoek van 2 november 2006, inhoudende:
- de zeven hulzen (spoornummers 003/005, 004/001, 004/002, 004/003, 004/008, 004/026 en 004/027) zijn afkomstig van pistoolpatronen kaliber 9 mm Parabellum, die waarschijnlijk verschoten zijn met een en hetzelfde semi-automatische pistool;
- de kogel(delen) (spoornummers 003/006, 003/007, 004/004, 004/005, 004/009 en 009/003) zijn zes afzonderlijke kogels zeer waarschijnlijk van het kaliber 9mm Parabellum;
- het stuk lood (spoornummer 003/008) kan deel hebben uitgemaakt van de kern van een mantelkogel15;
zomede in de bevindingen van het aanvullend schotrestenonderzoek van 30 maart 2007, inhoudende:
De sporen op de twee afdepfolies, waarmee de verwonding, gemerkt H, in het linkeroor van [het slachtoffer] bij de sectie is bemonsterd wijzen op een vrijwel zekere inschotverwonding met een schootsafstand tussen circa 25 en 100 centimeter.
De sporen op de twee afdepfolies, waarmee de verwondingen, gemerkt E en D, in de linker onderarm van [het slachtoffer] bij de sectie zijn bemonsterd wijzen op een vrijwel zekere inschotverwonding met een schootsafstand tussen circa 50 en 150 centimeter.
De aangetroffen sporen rond de inschotbeschadigingen in het linker voorscherm en de A stijl van het linker voorportier van de personenauto merk VW, wijzen op schootsafstanden tussen circa 25 en 100 centimeter.
In het shirt van [het slachtoffer] zijn diverse beschadigingen aangetroffen.
Met betrekking tot de (in)schotbeschadigingen nummer 2 (linker achterzijde ter hoogte van het schouderblad), 4 (linker voorzijde, ter hoogte van schouder/bovenarm), 5 (linkerachterzijde, ter hoogte van bovenarm), 6 (linker achterzijde ter hoogte van bovenarm), 7 (linker achterzijde, ter hoogte van de zij)en 8 (linker achterzijde, ter hoogte van de zij) in de linkerzijde van het shirt zijn in combinatie met de resultaten van de afdepfolies waarmee het shirt van [slachtoffer] werd bemonsterd, sporen aangetroffen die wijzen op schootsafstanden tussen circa 25 en 100 centimeter.
Rond de inschotbeschadiging nummer 10 (voorzijde, ter hoogte van het borstbeen) zijn sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand tussen circa 50 en 150 centimeter16.
B3.
Dat [getuige 1] tijdens het opsporingsonderzoek niet steeds consistent heeft verklaard, kan aan de geloofwaardigheid van haar getuigenis niet afdoen. Dat zij aanvankelijk, tijdens haar eerste verhoren op 17 september 2006 omstreeks 3.57 uur en omstreeks 6.12 uur, terughoudend was om verdachte als schutter aan te wijzen, is namelijk niet onbegrijpelijk. Het hof heeft dienaangaande in aanmerking genomen dat de verdachte haar (volgens haar verklaring opgenomen in het onder voetnoot 9 genoemde proces-verbaal, weergegeven op pagina 641) direct na de schietpartij heeft toegevoegd: "als je mij verlinkt, dan vermoorden we je" alsmede gelet op de gewelddadige wijze waarop zij na de schietpartij door [getuige 3] was bejegend17. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat zij niet meteen na het incident het alarmnummer 112 heeft gebeld, zoals uit de stukken blijkt.
De verklaringen echter die zij vanaf 17 september 2006 te 13.25 uur heeft afgelegd, zijn in de kern consistent, in het bijzonder daar waar zij de verdachte als schutter aanwijst en de wijze beschrijft waarop hij vanaf "de dijk" zich al schietend richting het slachtoffer heeft bewogen en deze vervolgens van korte afstand heeft beschoten.
B4.
Voor de suggestie van de verdediging dat [getuige 1] de schutter zou zijn geweest, is aan het onderzoek ter terechtzitting geen enkele steun te ontlenen. De omstandigheid dat uit onderzoek van het NFI is gebleken dat op de handen van [getuige 1] in totaal 6 deeltjes zijn aangetroffen waarvan de elementsamenstelling "uniek" dan wel "karakteristiek" is voor schotrestdeeltjes (zie het rapport van het NFI, d.d. 27 september 2006, opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, voor zover weergegeven op p. 248 van voornoemd proces-verbaal nr. PL2050/06-012708), maakt dat niet anders. Nopens een verklaring voor de aanwezigheid van deze schotrestdeeltjes sluit het hof zich aan bij hetgeen daaromtrent door de politie is geverbaliseerd op p. 171 van het onder voetnoot 2 genoemde proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, voor zover inhoudende dat de aanwezigheid van deze sporen kunnen worden verklaard door het aanraken van het slachtoffer na het schietincident en/of het openen van het portier van de auto van het slachtoffer.
Het hof wijst in dit verband voorts op de hierboven weergegeven verklaring van [getuige 1], dat de verdachte, nadat hij het slachtoffer had neergeschoten, het vuurwapen tegen haar lichaam heeft gehouden en haar dit wapen in handen heeft proberen te "drukken", waardoor mogelijkerwijs schotrestdelen op de handen van [getuige 1] terecht zijn gekomen.
B5.
De overige stellingen die aan deze suggestie door de verdediging ten grondslag zijn gelegd kunnen aan het vorenstaande niet afdoen.
B6.
Bijgevolg wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen. Het hof acht het getuigenis van [getuige 1] betrouwbaar en geloofwaardig en bezigt het tot bewijs.
C.
Nopens de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gekomen is het volgende van belang.
Uit de door Dr. Soerdjbalie-Maikoe, arts-patholoog op 18 september 2006 in het Nederlands Forensisch Instituut te `s-Gravenhage, uitgevoerde gerechtelijke sectie, bleek, naast hetgeen hierboven reeds is vermeld, -zakelijk weergegeven- het volgende.
In het lichaam van [slachtoffer] waren de volgende schotkanalen aanwezig:
1. Beginnend bij letsel J op de borst iets links van het midden (mogelijk inschot) een schotkanaal verlopend naar links zijwaarts en voetwaarts, eindigend in letsel A in de middellijn links (mogelijk uitschot). In dit traject lagen de huid, weke delen, derde rib links voor, borstvlies, hartzakje, linkerhartkamer, middenrif (2x perforatie), milt (lx perforatie).
2. Beginnend bij letsel B op de rug links achter (vrijwel zeker inschot) een schotkanaal naar letsel K rechts in de hals (uitschot). Verloop van het kanaal: links op de rug, schuin omhoog en naar rechts in de hals. In dit traject lagen de huid, weke delen, de halsspieren en de rechterhalsader, de linkerlong met perforatie van beide kwabben (4x), de tussenribsruimte tussen de zevende en achtste rib links achter.
3. Beginnend bij letsel I aan de strekzijde van de linkerbovenarm (mogelijk inschot) een schotkanaal verlopend schuin omlaag en naar het midden eindigend in letsel C op de rug hoog links achter (mogelijk uitschot). In dit traject lagen de huid en weke delen.
4. Beginnend bij letsel F zijwaarts aan de linker schouder (waarschijnlijk inschot) een schotkanaal verlopend schuin omhoog richting het hoofd eindigend in letsel G op de linkerschouder (mogelijk uitschot) met in dit traject huid en weke delen.
5. Beginnend bij letsel E aan de buigzijde van de linkeronderarm (inschot) een schotkanaal verlopend schuin dwars door de linkeronderarm en eindigend in letsel D aan de strekzijde van de linkeronderarm. In dit traject lagen de huid, weke delen en onderarmbeenderen en delen van een kogel. De kogeldelen werden aan de politie overhandigd.
6. Beginnend bij letsel H in het linkeroor (inschot) een schotkanaal eindigend in een kogel gelokaliseerd in het schedeldak rechtsachter. Deze kogel werd aan de politie overhandigd. In dit traject lage de huid, weke delen, schedeldak met verbrijzeling en de grote en kleine hersenen.
De patholoog kwam bij de sectie tot de volgende conclusies.
Doorschot 5 kan in combinatie met doorschot 2 en doorschot 4 kan in combinatie met inschot 6.
De schotletselrichtingen zijn bepaald aan de hand van de schotkanalen bij het lichaam in ruggelingse en gestrekte houding.
Er waren tekenen van uitwendig mechanisch perforerend geweld (sub B) passend bij 3 of 5 doorschoten en 1 inschot.
De letsels zijn, gezien de uitgebreide bloeduitstortingen (sub A2) bij leven ontstaan en gingen gepaard met onder andere perforatie van de grote en kleine hersenen (sub B6), klieving van het hart (sub B1) en klieving van de rechterhalsader (sub B2), waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door bloedverlies en weefselschade.
Deze verwondingen kunnen ook afzonderlijk (dus elk op zich) dodelijk zijn, gezien het geraken van vitale structuren. De overige verwondingen hebben alle, gezien de bijdrage aan het bloedverlies, een rol gespeeld bij het intreden van de dood.
Er waren geen ziekelijke afwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn18.
D1.
Nopens de ten laste gelegde "voorbedachte raad" overweegt het hof als volgt.
D2.
Uit de hierboven onder A2.3 weergegeven getuigenverklaring, volgt dat de verdachte op 16 september 2006 te 23.15 uur is gebeld door zijn neef [getuige 3]. Die verklaring houdt, onder andere, in dat deze tegen de verdachte heeft gezegd dat hij "[slachtoffer]" had horen zeggen: "Als ik [verdachte] zie, dan sla ik hem op zijn gezicht". Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van enige aanwijzing gebleken op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van deze verklaring.
D3.
Uit de verklaringen van [getuige 1], afgelegd bij de politie op 21 september en 18 oktober 2006, blijkt dat zij, nadat haar vriend [slachtoffer] op de bewuste avond met zijn auto het woonwagenkamp had verlaten, rond 23.30 uur zag dat verdachte over de dijk kwam gerend en kennelijk gehaast zijn caravan binnenging19. Voorts blijkt uit de hiervoor onder A2.1 weergegeven verklaring van [getuige 1] dat [slachtoffer] op de bewuste avond omstreeks 23.15 uur het woonwagenkamp heeft verlaten en een ongeveer een half uur later - derhalve rond 23.45 uur - weer terugkwam.
Ten slotte blijkt uit deze verklaring dat zij, direct na de terugkeer van [slachtoffer] op het woonwagenkamp, zag dat verdachte al schietend op [slachtoffer] kwam afrennen.
D4.
Uit dit één en ander trekt het hof het gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte, nadat hij kort na 23.30 uur op het woonwagenkamp was aangekomen, eerst zijn "caravan" binnen is gegaan, zich daarna heeft begeven naar de aarden wal / het talud nabij de plaats delict en daar het slachtoffer heeft staan opwachten, teneinde, na aankomst van [slachtoffer] op het woonwagenkamp rond 23.45 uur, deze aanstonds vanaf die wal / dat talud al schietend met een vuurwapen te naderen en hem vervolgens met meerdere kogels vanaf zeer korte afstand te raken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
Aldus is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 september 2006 tot en met 17 september 2006 te Waalwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere kogels afgevuurd op/in het bovenlichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ten aanzien van verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer], door deze na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam en het hoofd te schieten.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van dat feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In verband met de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het latere slachtoffer gedurende enige tijd staan opwachten en hem toen met meerdere schoten uit een vuurwapen om het leven gebracht. Gelet op de wijze waarop het feit is begaan, in het bijzonder de korte afstand waarop de schoten op het slachtoffer zijn afgevuurd, heeft de moord op [slachtoffer] alle kenmerken van een kille en brute liquidatie.
De verdachte heeft welbewust een mensenleven beëindigd en daarmee een onomkeerbaar verlies en groot leed toegebracht aan de familie, vrienden en de partner van het slachtoffer.
Door een delict als het onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig is geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Op grond van dit één en ander kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij is voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2007, alsmede de verklaring van de raadsman inhoudende dat de verdachte in hoger beroep is vrijgesproken van het feit waarvoor hij aanvankelijk was veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Arnhem op 30 mei 2007, waaruit het hof afleidt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar tot uitgangspunt genomen.
In de omstandigheid dat:
- de verdachte op geen enkel moment tijdens de strafprocedure heeft laten blijken ook maar een begin van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen te hebben;
- de verdachte tegen beter weten in het feit is blijven ontkennen;
- de verdachte kort na de moord [getuige 1], de vriendin van het slachtoffer, heeft bedreigd met de dood door haar toe te voegen: "Als je mij verlinkt, vermoorden we je" en het vuurwapen in haar buik te drukken;
- de verdachte, zoals uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden blijkt, bovendien heeft getracht [getuige 1] de schuld aan het misdrijf in de schoenen te schuiven,
vindt het hof echter aanleiding om na te melden straf op te leggen.
Beslag
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, zijn voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Die voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de erfgenamen van het overleden slachtoffer, zijnde degenen die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
Maatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde partij 1], wonende [adres en woonplaats], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 11.697,43.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 11.697,43 te betalen ten behoeve van het slachtoffer
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat [benadeelde partij 2] ([gemachtige], [adres en woonplaats]) als gevolg van het verklaarde feit, materiële schade heeft geleden, die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.019,10.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.019,10 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vorderingen van de benadeelde partijen
1. [benadeelde partij 1], wonende [adres en woonplaats] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 11.697,43.
De voeging duurt, nu de vordering door de eerste rechter geheel is toegewezen, van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal geheel worden toegewezen.
2. [benadeelde partij 2] ([gemachtige], [adres en woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 11.019,10, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij haar in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van EUR 1.019,10. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet ontvangen nu dat immateriële schade betreft van een nabestaande, ten aanzien waarvan niet in rechte is komen vast te staan dat van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld sprake is.
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen:
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36d, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Moord.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- één busje pepperspray, kleur zwart, met opschrift "pfeffer ko fog";
- één geluidsdemper, kleur zwart;
- één pistoolholster, kleur zwart, merk MDF, met opschrift "Made in Italy";
- vier stuks munitie, kleur geel, 9 mm; - tien stuks munitie, kleur geel;
- één telescoopvizier, kleur zwart, merk Tasco;
- negentien stuks munitie, kleur geel;
- één geluidsdemper voor vuurwapen, kleur zwart, merk Parker Hale NMI;
- één stroomstootwapen, kleur zwart.
Gelast de teruggave aan de wettige erfgenamen van [slachtoffer] van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- één simcard, kleur blauw, merk Telfort (gedeeltelijk doorgeknipt);
- één simcard, merk Telfort.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij 1], wonende [adres en woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 11.697,43 (elfduizend zeshonderdzevenennegentig euro en drieënveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 193 (honderddrieënnegentig) dagen hechtenis.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ([gemachtige], [adres en woonplaats]), wonende te [adres en woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.019,10 (zesduizend negentien euro en tien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van [benadeelde partij 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 11.697,43 (elfduizend zeshonderdzevenennegentig euro en drieënveertig cent).
Wijst de vordering van [benadeelde partij 2] ten dele toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.019,10 (zesduizend negentien euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop het bewezen verklaarde feit werd begaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart [benadeelde partij 2] in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen:
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. W. van Nierop en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 5 februari 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Hierna wordt verwezen naar dossierpagina's van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van politie Regio Midden en West Brabant, Recherche District 3, dossiernummer PL2050/06-012708, d.d. 25 september 2006, opgemaakt door [verbalisant 1].
2 Zie het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, nr. PL2054/06-250134, d.d. 15 november 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten 2, 3, 4, 5 en 6], voor zover inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen, weergegeven op p. 162.
3 Zie het verslag betreffende een niet natuurlijke dood, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, d.d. 17 september 2006, opgemaakt door J. Horvers, lijkschouwer van de gemeente Tilburg, opgenomen op p. 213.
4 Zie het deskundigenrapport van het NFI, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, d.d. 24 mei 2007, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog.
5 Zie het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], d.d. 21 mei 2007, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van de strafzaken in de rechtbank Breda.
6 Zie de verklaring van [getuige 2], opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Regio Midden en West Brabant, Districts Recherche Oosterhout, nr. PL2054/06-249828, d.d. 17 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden brigadier van politie, weergegeven op p. 678-679.
7 Zie het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], d.d. 7 mei 2007, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van de strafzaken in de rechtbank Breda.
8 Zie de verklaring van [getuige 4], opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Regio Midden en West Brabant, Districts Recherche Oosterhout, nr. PL2050/06-249828, d.d. 26 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], hoofdagent van pollitie, en [verbalisant 10], brigadier van politie, weergegeven op p. 574.
9 Zie de verklaring van [getuige 1], opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, Recherche district 3, mutatienr. PL2050/06-249828, d.d. 17 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 12], beiden hoofdagent van politie, weergegeven op p. 641.
10 Zie het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, Unit Forensisch Technisch Onderzoek, nr. PL2054/06-250134, d.d. 15 november 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten 2, 3, 4, 5 en 6], voor zover inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen, weergegeven op p. 162.
11 Zie het onder voetnoot 10 genoemde proces-verbaal, voor zover weergegeven op p. 163
12 Zie het onder voetnoot 10 genoemde proces-verbaal, voor zover weergegeven op p. 164
13 Zie het onder voetnoot 10 genoemde proces-verbaal, voor zover weergegeven op p. 166
14 Zie het onder voetnoot 10 genoemde proces-verbaal, voor zover weergegeven op p. 167
15 Zie het rapport van het NFI, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, d.d. 2 november 2006, opgemaakt door H.G.M. Michels, vast gerechtelijk deskundige, voor zover opgenomen op p. 237.
16 Zie het deskundigenrapport betreffende het aanvullend schotrestenonderzoek van het NFI, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, d.d. 30 maart 2007, opgemaakt door dr. Ing. R.C. Roepnarain.
17 Zie het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] genoemd onder voetnoot 7, in combinatie met het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] genoemd onder voetnoot 5
18 Zie het deskundigenrapport van het NFI, genoemd onder voetnoot 4.
19 Zie de verklaring van [getuige 1], opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, Recherche district 3, mutatienr. PL2050/06-249828, d.d. 21 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 11], beiden hoofdagent van politie, weergegeven op p. 653, in combinatie met de verklaring van [getuige 1], opgenomen in het ambtsedig proces-verbaal van politie Regio Midden en West Brabant, District Oosterhout / team Woudrichem-Aalburg, nr. PL2041/06-249828, d.d. 18 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 13], agent van politie en [verbalisant 9], hoofdagent van politie, weergegeven op p. 655 en 657.