4.5.5. Het hof stelt vast dat in de RI&E is vermeld dat onderdeel van de verzuimbegeleiding van de bedrijfsarts is de vraag te beantwoorden of het verzuim is veroorzaakt door omstandigheden op het werk.
Voor wat betreft de Dieptrekafdeling waar [X.] werkte wordt in de RI&E onder meer vermeld:
“Ondanks het feit dat tijdens de interviews geen klachten over de zwaarte van het inpakwerk naar voren kwamen, valt het op dat door de inpaksters veel repeterende handelingen worden verricht. (…) Repeterende handelingen kunnen leiden tot klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat. (…)”.
Verder wordt door 40% van de geïnterviewde werknemers gesteld dat het werk regelmatig grote lichamelijke inspanning vraagt. Het RI&E rapport bevat een lijst van de door werkneemsters op de dieptrek afdeling genoemde onderdelen van hun werk die zij als zwaar ervaren.
Depron stelt dat geen van die opmerkingen betrekking heeft op de machines waar [X.] aan werkte. [X.] heeft echter ten aanzien van één van de in die lijst genoemde werkzaamheden, het tillen van zware dozen door vrouwen bij de HaftBrücke, gesteld dat zij dat werk ook heeft verricht. Depron heeft er vervolgens op gewezen dat [X.] hier maar zeer zelden, ongeveer een keer in de drie maanden aan te werk is gesteld. Dit laatste is door [X.] niet weersproken, zodat het hof daarvan uitgaat. Gelet op deze sporadische tewerkstelling bij de Haftbrücke neemt het hof dan ook niet aan dat [X.] hierdoor overbelast kan zijn.
Wat er ook zij van de door de geïnterviewde werkneemsters als zwaar ervaren onderdelen van hun werk, niet gesteld of gebleken is dat deze zijn vermeld in het RI&E rapport als knelpunten met prioriteit 1 (aan te pakken binnen 1 jaar), 2 (binnen 3 jaar) of dat deze onderdeel zijn van de in het rapport genoemde risico’s m.b.t. de werktuigen op de Dieptrekafdeling. De knelpunten vallen aldus onder prioriteit 3 (binnen 5 jaar uitvoeren), blz. 19 RI&E rapport. Voorts is (behalve de genoemde Haftbrücke) gesteld noch gebleken dat de gesignaleerde knelpunten in enig verband staan met de gezondheidsklachten van [X.].
Uit de rapportage blijkt niet dat de pauzes die gehouden worden te gering zouden zijn. Evenmin blijkt hieruit dat de zakken die door o.a. [X.] moesten worden getild zo zwaar waren en zodanig opgestapeld moesten worden dat een tilcursus noodzakelijk zou zijn. Evenmin dat de werkzaam-heden op de dieptrekafdeling bestaand uit reiken, tillen en bukken, derhalve – voorzover deze volgens [X.] in verband staan met haar klachten - op een andere wijze zouden dienen te worden ingericht.
Voor wat betreft het advies in het RI&E rapport om binnen 3 jaar een vrijwillig Periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) in te stellen, is het hof van oordeel dat, gelet op de begeleiding die [X.] heeft gehad van Arbo-Ned tijdens het traject dat vanaf de diverse ziekmeldingen in 1998 heeft geduurd tot haar uitval in september 2000, waarbij ook haar werkzaamheden zijn aangepast, aangenomen moet worden, nu het tegendeel is gesteld noch gebleken, dat een PAGO- onderzoek, daaraan niets zou hebben toegevoegd. Voor wat betreft de daarvóór verstreken periode van het dienstverband geldt dat de wetgeving toen nog niet een dergelijke verplichting niet kende.
Het hof is dan ook van oordeel dat ook als Depron de adviezen die genoemd zijn in de RI&E zou hebben opgevolgd, zulks het ontstaan c.q. verergeren van de klachten van [X.] niet zou hebben voorkomen. Uit het RI&E rapport blijkt niet dat de werkdruk te hoog zou zijn. Dàt er sprake is van werkdruk houdt nog geen tekortkoming in.
Het werken aan een lopende band brengt nu eenmaal repetitieve bewegingen met zich en behalve het geven van vier rustpauzes, afwisseling van werk op een en dezelfde dag, en de mogelijkheid de werkzaamheden enkele keren te onderbreken, zoals door Depron gesteld en bevestigd wordt door het RI&E rapport, is niet gebleken van andere maatregelen die Depron redelijkerwijs zou hebben moeten treffen. Ook het feit dat er relatief een hoog ziekteverzuim is op de dieptrek- afdeling in vergelijking met de andere afdelingen bij Depron oordeelt het hof niet relevant, gelet op het onweersproken verweer van Depron dat het gemiddeld ziekteverzuim bij productieafdelingen hoger ligt dan in andere sectoren en er sprake is van een hoge gemiddelde leeftijd van haar werkneemsters in vaste dienst. Voorts is niet concreet gesteld of gebleken dat het ziekteverzuim wordt veroorzaakt door tekortkomingen in de zorgplicht van Depron. De conclusie in het arbeidsdeskundig rapport van december 2001 dat er geen aanpassingen kunnen worden getroffen die het werk voor [X.] wel mogelijk maken, wijst er op dat Depron ook in dat opzicht niet tekort is geschoten in haar zorgverplichting ten opzichte van [X.].