Uit de veroordeling wegens hennepteelt en bedrieglijke bankbreuk en uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie in het dossier blijkt dat veroordeelde er niet voor terugdeinst om op strafbare wijze inkomsten te verwerven.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat de vermogensaanwas bij veroordeelde in de periode van 1 januari 1995 tot en met 20 april 2001 wederrechtelijk verkregen voordeel is dat voortvloeit uit strafbare feiten.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op het in het SFO-rapport berekende voordeel van fl 501.751,02 minus fl. 25.000,- = fl. 476.751,02, afte ronden op EUR 216.340,-.
2 Een proces-verbaal van politie regio Brabant-Noord, Dienst Centrale Recherche, Afdeling Financiële Recherche, zaaknummer PL2140/01150131, d.d. 9 juli 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , hoofdinspecteur.
3 Zie SFO-rapport, pagina's 7-9.
4 Zie SFO-rapport, pagina's 8-9.
5 Zie SFO-rapport, pagina's 9-10.
Op te leggen betalingsverplichting
Zoals hierboven vastgesteld, heeft een schending
vande redelijke termijn ex artikel 6 EVRM plaatsgevonden die door het hof is vastgesteld op één jaar en negen maanden. Gelet op de duur
vande schending
vanredelijke termijn en het feit dat het om een aanzienlijk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel gaat, acht het hof een korting
vanongeveer drie procent (EUR 6.490,20) redelijk. Na aftrek
vandeze korting resteert een voordeelsbedrag
vanafgerond EUR 210.000,-.
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling
vanlaatstgenoemd bedrag aan de Staat ter ontneming
vanhet wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e
vanhet Wetboek
vanStrafrecht.