ECLI:NL:GHSHE:2007:BD6443
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Raadkamer
- F. van Beuge
- E.C.M. Wagemakers
- T.A. de Roos
- Rechtspraak.nl
Klacht over niet vervolgen van dood door schuld in detentie
In deze zaak gaat het om een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de nabestaanden van een overledene die op 7 februari 2006 dood werd aangetroffen in zijn cel in de PI Overmaze te Maastricht. De officier van justitie, B.G. Janssen, had op 11 mei 2006 besloten om geen strafvervolging in te stellen wegens dood door schuld, omdat er onvoldoende bewijs was dat de dood van de overledene een rechtstreeks gevolg was van het gebruik van heroïne. De nabestaanden, aangeduid als klagers, hebben hiertegen een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof, waarin zij verzochten om de vervolging te bevelen.
Het hof heeft de zaak op 4 september 2007 behandeld in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal het hof adviseerde om het beklag af te wijzen. Het hof oordeelde dat het overlijden van de overledene zeer betreurenswaardig was, maar dat er geen succesvolle strafvervolging te verwachten viel. Er was geen bewijs dat de overledene was misleid over het soort drug dat hij had gebruikt. De aangetroffen middelen in de cel van de overledene en de verklaringen van medegedetineerden gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake was van schuld van derden.
Uiteindelijk heeft het hof op 2 oktober 2007 het beklag van de nabestaanden afgewezen, met de overweging dat de omstandigheden rondom het overlijden niet voldoende waren om tot vervolging over te gaan. De beslissing van het hof benadrukt de complexiteit van het bewijs in zaken van dood door schuld, vooral in de context van detentie en het gebruik van verdovende middelen.