ECLI:NL:GHSHE:2007:BD6442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K03/0336
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot bewilliging in kennisgeving van niet verdere vervolging na klacht ex artikel 12 Sv.

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot bewilliging in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging, naar aanleiding van een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klacht was ingediend door klaagster, die aangifte had gedaan van diefstal c.q. verduistering door beklaagde op 14 oktober 2003. Het hof had eerder op 13 juli 2004 de vervolging van beklaagde bevolen. Echter, na een gerechtelijk vooronderzoek verzuimde de officier van justitie om binnen de wettelijk gestelde termijn van twee maanden een vervolghandeling te verrichten, wat leidde tot een verzoek om uitstel dat door de rechtbank werd verleend. Dit proces herhaalde zich, en uiteindelijk verklaarde de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vervolging.

Het hof concludeerde dat, gezien de gang van zaken, een vervolging van beklaagde zinloos zou zijn, omdat het openbaar ministerie bij een dergelijke vervolging niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Het hof vond deze situatie zeer betreurenswaardig, maar zag geen andere mogelijkheid dan het verzoek tot bewilliging te honoreren. De beslissing van het hof was om in het verzoek van de officier van justitie te Breda te bewilligen, wat betekende dat er geen verdere vervolging zou plaatsvinden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om tijdig te handelen in strafzaken, om te voorkomen dat de rechten van de betrokken partijen in het gedrang komen.

Uitspraak

K03/0336
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 18 september 2007 inzake het verzoek om te bewilligen in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan:
(beklaagde),
wonende te Tilburg,
hierna te noemen: beklaagde,
terzake van het beklag gedaan door:
(klaagster),
wonende te Tilburg,
hierna te noemen: klaagster,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. I.A.C. Cools, advocaat te Rijen,
wegens diefstal c.q. verduistering.
De feitelijke gang van zaken.
Op 14 oktober 2003 heeft klaagster aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagde.
Bij beschikking van 13 juli 2004 heeft het hof de vervolging van beklaagde bevolen terzake van diefstal c.q. verduistering.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft de officier van justitie het hof verzocht te bewilligen in het verstrekken van een kennisgeving van niet verdere vervolging aan beklaagde.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk advies van 15 mei 2007, bij het hof binnengekomen op 21 mei 2007, het hof geraden het verzoek tot bewilliging te honoreren.
Op 21 augustus 2007 is het bewilligingsverzoek in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van de advocaat van klaagster.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Na de klachtprocedure, die heeft geleid tot gegrondverklaring van de klacht van klaagster, is ten aanzien van beklaagde de vervolging voortgezet middels een gerechtelijk vooronderzoek. Na sluiting van dit gerechtelijk vooronderzoek heeft de officier van justitie evenwel verzuimd om binnen twee maanden een vervolghandeling te verrichten als bedoeld in artikel 244, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (kennisgeving van niet verdere vervolging, kennisgeving van verdere vervolging of dagvaarding). Vervolgens heeft de officier van de justitie aan de rechtbank een uitstel in de zin van artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht, hetgeen is verleend. Evenwel heeft de officier van justitie vervolgens andermaal verzuimd om binnen twee maanden een vervolghandeling te verrichten. Wederom heeft de officier van justitie om uitstel in de zin van artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering verzocht. Ditmaal echter heeft de rechtbank het openbaar ministerie in het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof stelt vast dat als gevolg van de bovenstaande gang van zaken een vervolging van beklaagde zinloos is geworden, aangezien het openbaar ministerie bij een dergelijke vervolging niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Het hof acht deze gang van zaken zeer betreurenswaardig, doch ziet geen andere mogelijkheid dan het gevraagde verzoek tot bewilliging te honoreren.
De beslissing.
Het hof bewilligt in de door de officier van justitie te Breda voorgenomen kennisgeving niet verdere vervolging.
Aldus gegeven door
mr. B.F. de Poorter, als voorzitter,
mrs. J.M. Brandenburg en J.A. van Zon, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 18 september 2007.