Parketnummer: 20-001414-07
Uitspraak : 21 december 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 4 april 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-600110-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met aanvulling van de bewijsmiddelen met het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 11 mei 2007 en met toevoeging van de bepaling dat de tijd door verdachte vóór deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van
de opgelegde straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 4 februari 2007 te [pleegplaats], opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behoren lijst I;
2. hij op of omstreeks 4 februari 2007 te [pleegplaats], opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 28 pillen, althans meerdere (handels- en/of gebruikers)hoeveelheden van een stof (zogenoemde XTC-pillen) bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA (methyleendioxyethylamfetamine en/of 4 broom 2,5 dimethoxyfenethylamine (2CB), zijnde amfetamine en/of MDA (tenamfetamine) MDMA en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4 broom 2,5 dimethoxyfenethylamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of zijnde MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) een middel als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 4 februari 2007 te [pleegplaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,2 gram
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behoren lijst I;
2. hij op 4 februari 2007 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 28 pillen, zogenoemde XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Namens de verdachte is betoogd dat de verdachte wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en onder 2 is tenlastegelegd. Daartoe is aangevoerd hetgeen in de pleitnotitie is verwoord.
Het aldaar aangevoerde houdt in dat de raadsvrouwe en haar cliënt zich op het standpunt stellen dat de fouillering door een medewerker van discotheek [naam discotheek] te [pleegplaats] onrechtmatig was omdat deze zonder toestemming van verdachte is uitgevoerd.
Nu de bekennende verklaring, aldus de raadsvrouwe, louter het gevolg is van de onrechtmatige fouillering moet het bewijsmateriaal verkregen door de fouillering terzijde worden geschoven, nu gebruikmaking hiervan leidt tot schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde of tot veronachtzaming van de rechten van de verdediging in een strafzaak (pleitnotitie onder 11).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat bij verdachte cocaïne is aangetroffen alsmede pillen bevattende MDMA. Deze pillen zijn aangetroffen door een medewerker van discotheek [naam discotheek] te [pleegplaats] toen die medewerker de broeksband van verdachte naar voren trok.
Gesteld noch gebleken is dat overheidsdienaren op directe of indirecte wijze betrokken zijn geweest bij het optreden van de genoemde medewerker van [naam discotheek].
Nu ook niet is gesteld of gebleken dat op enigerlei wijze de betrouwbaarheid van het aangetroffen materiaal is gecompromitteerd door de wijze van verkrijging, staat de wijze van verkrijging – zo er al sprake zou zijn van onrechtmatig optreden van de meergenoemde medewerker van [naam discotheek] - er niet aan in de weg dat het aantreffen van de verdovende middelen bij verdachte wordt gebezigd tot het bewijs.
Het zelfde geldt voor verdachtes bekennende verklaringen afgelegd bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep. Ook deze zijn bruikbaar voor het bewijs waarbij het hof opmerkt dat verdachte deze verklaringen heeft afgelegd nadat hem was medegedeeld dat hij niet verplicht was te antwoorden.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is telkens voorzien bij artikel 2, aanhef, onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Gelet daarop, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Met oplegging voorts van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Op de gronden, aangevoerd ten betoge dat vrijspraak behoort te volgen, is namens de verdachte subsidiair gepleit voor strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zo er al sprake zou zijn van ongeoorloofd optreden van de medewerker van de discotheek [naam discotheek],
dan nog ziet het hof geen aanleiding over te gaan tot oplegging van een lagere straf mede gelet op de omstandigheid dat dit optreden niet heeft plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezen verklaarde telkens oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. F.L. Muskens,
in tegenwoordigheid van mw. H. Van Zandbeek, griffier,
en op 21 december 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.L. Muskens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.