In het dossier bevindt zich een oproeping, zijnde een voorbedrukt formulier dat ingevuld dient te worden. Als gedraging vermeldt de oproeping: “op de weg voor publiek harddrugs gebruiken, toedienen, voorbereiden of voorwerpen voorhanden hebben”. Bij deze gedraging zijn geen redenen van wetenschap vermeld.
Dit document is door de ambtenaar ondertekend en gedagtekend, waarbij het hokje ambtsbelofte is aangevinkt. Na de ondertekening vermeldt het document onder het kopje surveillancerapport, een niet leesbare naam en voorletter van de rapporteur. Daarbij is niet vermeld of rapporteur opsporingsambtenaar is.
Als verklaring van de verdachte is, onder de handtekening van rapporteur, vermeld: “dicht bolletje cocaïne voorhanden”.
Op de achterzijde van het surveillancerapport staat naast het kopje Opmerking ambtenaar:
“Ve had een wit bolletje in haar handen. Ze verklaarde zelf dat het cocaïne was. Verdachte zat in portiek samen met andere drugsgebruikers”. Ook hier zijn geen redenen van wetenschap vermeld.
Deze tekst is niet van een handtekening voorzien, noch bevat de voorzijde van de oproeping een verwijzing naar de tekst op de achterzijde op grond waarvan geacht kan worden dat de tekst op de achterzijde valt onder de handtekening van de rapporteur.
Dit stuk kan dan ook niet worden aangemerkt als een proces-verbaal als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van de regiopolitie, waarin wordt gemeld dat [naam verbalisant] opsporingsambtenaar is. Blijkens de mededeling onder dat proces-verbaal, dat het een elektronische invoer conform het bijgaande concept proces-verbaal (eerdergenoemd oproeping / surveillancerapport) betreft, is dit proces-verbaal, hoewel het dit wel suggereert, niet persoonlijk door [naam verbalisant] opgemaakt. Evenmin is het door hem ondertekend. Bovendien bevat dit document wel redenen van wetenschap, terwijl die in de oproeping/het surveillancerapport niet zijn vermeld. Derhalve kan niet worden gezegd dat het voldoet aan de vereisten van artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en kan dit stuk evenmin worden aangemerkt als een proces-verbaal als bedoeld in genoemd artikel 344, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van het hof zijn de oproeping en het naar aanleiding daarvan door middel van elektronische invoer tot stand gekomen, als zodanig door de politieorganisatie gekwalificeerd, proces-verbaal, ook niet tezamen, als één proces-verbaal, als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafvordering, waaraan de bewijskracht toekomt dat verdachte het tenlastegelegde feit begaan heeft, aan te merken.
Het hof is van oordeel dat de oproeping en het proces-verbaal de bewijswaarde hebben van een ander geschrift in de zin van art. 344 lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering met dien verstande dat ze niet als twee afzonderlijke geschriften tot het bewijs kunnen worden gebezigd nu het elektronische proces-verbaal op geen enkele wijze de waarneming van de ambtenaar die de oproeping heeft opgemaakt ondersteunt en het uitsluitend een afgeleide is van de oproeping.
Aldus kan het tenlastegelegde feit alleen bewezen worden indien er naast de oproeping en het elektronische proces-verbaal bewijs van het tenlastegelegde voorhanden is. Dergelijk ander bewijs is er niet.