AParketnummer: 20-000685-07
Uitspraak : 8 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van
9 februari 2007 in de strafzaak met parketnummer 02-811485-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres] B.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde in verband met het ontbreken van overtuigend bewijs.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 september 2005, in elk geval in het jaar 2005, te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 10.000 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] in de buurt van zijn supermarkt hebben opgewacht en/of vervolgens
- die [slachtoffer] heeft/hebben aangeroepen en/of vervolgens
- op die [slachtoffer] een pistool heeft/hebben gericht en/of
- die [slachtoffer] (half) in een gereedstaande auto heeft/hebben getrokken en/of
geduwd en/of vervolgens
- die [slachtoffer] aldaar klem heeft/hebben gehouden tussen de passagiersstoel en het
portier aan passagierszijde en/of vervolgens
- die [slachtoffer] meermalen op zijn hoofd heeft/hebben geslagen en/of vervolgens
- die [slachtoffer] een handgranaat heeft/hebben getoond en/of daarbij heeft/hebben
gezegd dat zij die [slachtoffer] geheel zouden laten verdwijnen en/of
- die [slachtoffer] (enkele dagen later) in het buurthuis meermalen met hun tot vuist
gebalde handen hebben geslagen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 september 2005 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van 10.000 euro toebehorende aan die [slachtoffer], welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] in de buurt van zijn supermarkt hebben opgewacht en vervolgens
- die [slachtoffer] hebben aangeroepen en
- op die [slachtoffer] een pistool hebben gericht en
- die [slachtoffer] klem hebben gehouden tussen de passagiersstoel en het portier aan passagierszijde en
- die [slachtoffer] meermalen op zijn hoofd hebben geslagen en vervolgens
- die [slachtoffer] in het buurthuis meermalen met hun tot vuist gebalde handen hebben geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Namens de verdachte heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van medeplegen en dat verdachte in zoverre zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaring van verdachte zoals hij die heeft afgelegd bij de politie op 8 juni 2006, zoals opgenomen op dossierpagina 48, blijkt dat toen medeverdachte [medeverdachte] verdachte vroeg mee te doen bij het afpersen van [slachtoffer], hij daarmee heeft ingestemd. De verdachte verklaart tijdens datzelfde verhoor dat [medeverdachte] een plan had opgesteld hoe zij de actie moesten uitvoeren.
Er is derhalve sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, alsmede van een zoals eveneens uit de bewijsmiddelen blijkt, gezamenlijke uitvoering.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, zoals blijkt uit de angst die het slachtoffer verklaart te hebben ondervonden en zijn daardoor schoorvoetend gedane aangifte;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de zogenaamde klokkenluider was en opening van zaken heeft gegeven en daarmee ook zichzelf heeft belast.
Met oplegging voorts van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. K. van der Meijde,
in tegenwoordigheid van mw. H. Van Zandbeek, griffier,
en op 8 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.