typ. CB
rolnr. C0601078/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 27 november 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 28 augustus 2006,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NVF VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. M.C.W. van der Zanden,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 7 juni 2006 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde sub 1 en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) als gedaagde sub 2 enerzijds en geïntimeerde - de bank - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnummer 98280/HA ZA 05-15)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 7 juni 2006 en naar de daaraan vooraf gaande vonnissen van 19 oktober 2005 en 22 februari 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van één productie, vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 7 juni 2006 en tot afwijzing van de vordering van de bank, met veroordeling van de bank in de kosten van beide instanties.
2.2. De bank heeft bij memorie van antwoord twee producties overgelegd, de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank van 7 juni 2006, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep. Enkele door mr. Bakhuis aan zijn pleitnota gehechte producties zijn door het hof op het bezwaar van de wederpartij geweigerd, omdat deze niet tijdig voor het pleidooi waren toegestuurd.
2.3. De bank heeft vervolgens op 12 maart 2007 een zestal originele stukken ter griffie gedeponeerd.
2.4. Daarop hebben partijen hun zaak ter zitting van het hof van 20 september 2007 mondeling doen bepleiten, waarbij voor [appellant] het woord is gevoerd door mr. M. Bakhuis en voor de bank door mr. J.E.H.R. Vluggen, beiden aan de hand van een pleitnota die deel uitmaakt van het dossier. Enkele door mr. Bakhuis aan zijn pleitnota gehechte producties zijn door het hof op het bezwaar van de wederpartij geweigerd, omdat deze niet tijdig voor het pleidooi waren toegestuurd.
2.5. Partijen hebben tot slot de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. De grieven van [appellant] strekken ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bank is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [appellant] de overeenkomst van geldlening d.d. 14 oktober 2003 met de bank is aangegaan en dus dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van EUR 43.345.55, te vermeerderen met kredietvergoeding.
3.2. Voor de tekst van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. De bank heeft een onderhandse akte van geldlening met nummer [nummer] op naam van [appellant] en [persoon 1] opgemaakt d.d. 14 oktober 2003 waarbij de bank aan [appellant] en [persoon 1] (beiden in de akte aangeduid als "Kredietnemer") een continu krediet tot een bedrag van EUR 42.000,- heeft verleend. Toentertijd was [appellant] gehuwd met [persoon 1]. In de akte van geldlening is onder meer het volgende vermeld (akte van depot van 12 maart 2007, 1e stuk):
[...]
Over de opgenomen gelden brengt NVF Voorschotbank aan Kredietnemer een variabele rente in rekening die thans per maand bedraagt 0.561%, hetgeen gelijk is aan een effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis van 6.9 %. Kredietnemer zal de opgenomen gelden, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding aan NVF Voorschotbank terugbetalen in gelijke maandelijkse termijnen van.........................EUR 420.00
[...]
Kredietnemer geeft volmacht aan NVF Voorschotbank om het maandelijks verschuldigd bedrag te incasseren van (Post-)bankrekeningnummer [nummer]
[...]
4.1.2. Op de akte van geldlening zijn, behalve een handtekening namens de bank, twee handtekeningen geplaatst met de aanduiding: "pasp/rijb. nr. d.d. 14-10 te 03 Heerlen".
4.1.3. Op een "Afrekeningsnota" die behoorde bij de kredietovereenkomst met contractnummer [nummer] is het volgende vermeld:
Kredietnemer, [appellant], geeft hierbij opdracht aan NVF Voorschotbank het bij overeenkomst onder contractnummer [nummer] verstrekte krediet met een kredietlimiet
van .... EUR 42000.00 [...] op de volgende wijze uit te betalen:
NED voorschot B m.b.t. 341839 op [...] EUR 35152.00
Cardif zeker 1e [...] op [....] EUR 2730.00
zodat er een opname-mogelijkheid blijft van EUR 4118.00
Waarvan direct wordt opgenomen EUR 4118.00
4.1.4. Op deze afrekeningsnota zijn eveneens twee handtekeningen geplaatst. Met het bedrag van EUR 35.152,- is een schuld van [appellant] en [persoon 1] aan de Ribank afgelost. Het bedrag van EUR 2.730,- is door de bank overgemaakt aan Cardif. Een bedrag van EUR 4.000,- is door de bank gestort op bankrekeningnummer [nummer]. Deze bankrekening was op naam van [appellant] en/of [persoon 1] gesteld (cvr, prod. 1). Op bankrekeningnummer [nummer] werd het salaris van [appellant] uitbetaald (cvr, prod. 3).
4.1.5. Een op naam van [appellant] gestelde brief van 8 oktober 2003 aan "NED VOORSCHOT B" met betrekking tot "uw contractnummer [nummer]" luidt als volgt (cvr, prod. 2):
Hierbij stel ik u ervan in kennis dat ik mijn bovenvermeld krediet bij u wens te beëindigen. Het saldo op bovengenoemde overeenkomst wordt naar uw rekening overgemaakt.
[...]
4.1.6. Bij Cardif (Schadeverzekeringen N.V.) had [appellant] destijds een arbeidsongeschiktheidsverzekering lopen.
4.1.7. Bij brief van 15 december 2003 op naam van [appellant] is onder meer het volgende aan de bank medegedeeld (mvg, prod. 1):
Betreft: Verzoek om wijziging intermediair
[...]
Hiermee verzoekt ondergetekende u, zijn/haar hier na te noemen krediet over te plaatsen naar Krediet Groep Nederland.
Contractnummer: [nummer]
Tevens verzoekt ondergetekende hierbij om een bedrag van € 226,89 over te maken van voornoemde lening op rekeningnummer: [nummer] t.n.v. de heer [appellant].
4.1.8. De bank heeft het bedrag van EUR 226,89 naar de bankrekening met nummer [nummer] overgemaakt.
4.1.9. Bij brief van 15 juni 2004 is op naam van [appellant] het volgende aan de bank medegedeeld (akte van depot van 12 maart 2007, 4e stuk):
Middels deze brief wil ik u meedelen bezig te zijn met een echtscheiding, waardoor ik een aantal maanden uit de echtelijke woning ben weggeweest.
Daar ik sinds kort weer in de echtelijke woning teruggekeerd ben, heb ik een brief van u ontvangen waarin u mij wijst op een bij u afgesloten lening met contractnr.: [nummer].
Omdat de toegezonden brief op mijn naam geadresseerd staat en ik bij mijn weten nooit een handtekening onder een contract gezet heb, ben ik van mening dat het hier om een misverstand gaat.
Het is mij niet bekend dat ik bij u een lening afgesloten heb en verzoek u daarom om een kopie van de getekende overeenkomst naar mij toe te sturen.
Aan de hand daarvan kan tot aan de bodem toe uitgezocht worden wat hier misgegaan is.
Zolang deze zaak niet uitgezocht is, zal er geen betaling plaatsvinden.
4.1.10. [appellant] heeft in augustus 2004 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte gepleegd door [persoon 1]. Volgens [appellant] was de op de akte van geldlening voorkomende handtekening niet door hem geplaatst, maar was deze door [persoon 1] vervalst.
4.1.11. De bank heeft bij aangetekend verzonden brief van 7 september 2004 het toen volgens de bank openstaande saldo ad EUR 42.692,- van [appellant] en [persoon 1] opgeëist omdat zij volgens de bank ook na ingebrekestelling tekort schoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens de bank.
4.2.1. De bank heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] en [persoon 1] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 43.345,55, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding van 0,561% per maand over EUR 43.345,55 vanaf 26 november 2004 tot de dag der algehele voldoening, en tot betaling van EUR 3.382,62 inclusief btw ten titel van vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellant] en [persoon 1] in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten, alles uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.2. De rechtbank heeft bij vonnis van 19 oktober 2005 overwogen dat nog niet kon worden geconcludeerd met wie de bank had gecontracteerd. De bank is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag op welke wijze zij dit bewijs wenste te leveren (rov 3.3.).
4.2.3. Nadat de rechtbank bij vonnis van 22 februari 2006 de bank in de gelegenheid had gesteld schriftelijke stukken in het geding te brengen waarmee zij wenste te voldoen aan de bij vonnis van 19 oktober 2005 gegeven bewijsopdracht, heeft de bank een akte houdende uitlating en overlegging bewijsstukken genomen. Daarop hebben [appellant] en [persoon 1] bij akte gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens bij eindvonnis van 7 juni 2006 de vordering jegens [persoon 1] afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met een kredietvergoeding ad 0,561% per maand. De rechtbank heeft de vordering van de bank tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
4.3.1. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 19 oktober 2005 - waartegen geen grief is gericht - overwogen dat de enige conclusie die met voldoende zekerheid kon worden getrokken, op dat moment was dat in elk geval één van de gedaagden, dus of [appellant] of [persoon 1], met de bank heeft gecontracteerd.
4.3.2. [appellant] betwist dat hij degene is geweest die met de bank heeft gecontracteerd. Volgens [appellant] werden alle financiële zaken geregeld dan wel afgehandeld door [persoon 1]. Daartoe hadden [appellant] en [persoon 1] destijds - zo stelt [appellant] - duidelijke afspraken gemaakt (cvd, punt 3). Noch de akte van geldlening, noch de afrekeningsnota, noch de brief van 15 december 2003 is van de hand van [appellant] of door hem ondertekend. Ook de brief van 8 oktober 2003 aan NED VOORSCHOT B (de Ribank) is niet van zijn hand en is ook niet door hem ondertekend. De op de stukken geplaatste handtekeningen moeten door [persoon 1] zijn gesteld en dus vervalst. [appellant] was ook niet op de hoogte van het feit dat bedragen op zijn bankrekening waren gestort. Ter gelegenheid van de pleidooien heeft [appellant] verklaard dat hij niet wist dat [persoon 1] voor hem een arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten, dat hij wel overleg pleegde met [persoon 1] over bepaalde uitgaven, maar dat hij alles overliet aan [persoon 1] en dat zij alle financiële zaken van hen beiden regelde.
4.3.3. Nu het hof er van moet uitgaan dat de handtekeningen onder de overeenkomst van geldlening en de andere stukken en brieven ofwel door [appellant] ofwel door [persoon 1] zijn geplaatst (enige andere mogelijkheid is gesteld noch gebleken), gaat het naar de kern genomen om de vraag of - zoals de bank betoogt - [appellant] contractant van de bank is daargelaten door wie de handtekeningen daadwerkelijk zijn geplaatst, [appellant] of [persoon 1].
4.3.4. Als uitgangspunt heeft te gelden dat [appellant] overleg pleegde met [persoon 1] over financiële zaken en uitgaven en dat hij de afhandeling volledig aan [persoon 1] overliet. Zo heeft [appellant] niet betwist dat vanaf september 2002 op aanvraag van in ieder geval [persoon 1] een aantal verschillende banken achtereenvolgens kredieten heeft verstrekt, waarbij [persoon 1] steeds (een gedeelte van) het krediet gebruikte om de nog openstaande schuld uit de vorige kredietovereenkomst te voldoen. In september 2002 is door de Levob bank aan [appellant] en [persoon 1] een krediet van EUR 13.500,- verstrekt, in november 2002 door de IDM Bank N.V. een krediet van EUR 18.000,-, in juni 2003 door de Finatabank een krediet ad EUR 29.072,-, in september 2003 door de Ribank een krediet van EUR 34.995,- en in oktober 2003 door de NVF Bank een krediet van EUR 42.000,-. De bedragen die resteerden na betaling van de schuld uit de vorige kredietovereenkomst werden gestort op bankrekeningnummer [nummer] en gebruikt om een schuld wegens een credit card te voldoen (in juni 2003) of om premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [appellant] te voldoen (in oktober 2003).
4.3.5. Op grond van het vorenstaande neemt het hof aan dat [persoon 1] op grond van de tussen [appellant] en [persoon 1] gemaakte afspraken voor rekening en in naam van [appellant] rechtshandelingen mocht verrichten zoals het sluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering (met Cardif), het aangaan van kredietovereenkomsten en het aflossen van (gemeenschaps)schulden. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij niet wist dat [persoon 1] met de bank een kredietovereenkomst was aangegaan, is dus niet bepalend, zo min als beslissend is dat [appellant] niet wist dat [persoon 1] voor hem de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Cardif had afgesloten. Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de afspraken tussen hem en [persoon 1] niet zo ver strekten dat zij met derden kredietovereenkomsten in zijn naam mocht sluiten, gaat het hof daaraan voorbij. Die omstandigheid is immers in de rechtsverhouding van [appellant] tot de bank niet van belang, nu een dergelijke beperking niet kenbaar was voor de bank en evenmin voor de hand lag, nu [appellant] aan [persoon 1] met betrekking tot zijn financiële aangelegenheden kennelijk een zodanige vrijheid van handelen had gegeven dat het (mede) namens hem sluiten van de kredietovereenkomsten daaronder begrepen moest worden. Dit betekent dat ook indien [appellant] terecht stelt dat de door hem aan [persoon 1] verstrekte volmacht niet onbeperkt was, hij jegens de bank gebonden is aan de kredietovereenkomst van 13 oktober 2003.
4.3.6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi als niet ter zake dienende.
4.3.7. De slotsom is dat geen van de grieven leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis van 7 juni 2006, zodat het hof dit vonnis zal bekrachtigen.
4.3.8. [appellant] dient als de in het hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de kosten aan de zijde van de bank te worden veroordeeld.
I. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
II. veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de bank tot de dag van deze uitspraak worden begroot op EUR 1.400,- aan vast recht en op EUR 4.893,- aan salaris procureur;
III. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, De Kok en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 27 november 2007.