typ. JD
rolnr. C0700094/HR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 13 november 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 20 januari 1999,
verder: [appellante],
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder: Nationale-Nederlanden,
procureur: mr. J.E. Benner,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 14 mei 2004.
1. Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
Het hof verwijst daarvoor naar voormeld arrest van de Hoge Raad, onderdelen 1. en 2.
2. Het geding na verwijzing
Bij exploot van 8 september 2004 heeft [appellante] de zaak aanhangig gemaakt bij dit hof.
[appellante] heeft op 23 januari 2007 onder overlegging van drie producties een memorie na verwijzing tevens houdende akte vermeerdering van eis genomen.
Nationale-Nederlanden heeft een akte houdende bezwaar tegen eisvermeerdering genomen. In verband met de toepasselijkheid van het vóór 1 januari 2002 geldende procesrecht is het bezwaar behandeld als verzet in de zin van artikel 134 (oud) Rv. Het verzet tegen de vermeerdering van eis is bij beslissing van 6 maart 2007 gegrond verklaard.
Nationale-Nederlanden heeft een memorie van antwoord na verwijzing genomen.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 Het gaat in dit hoger beroep thans nog om de vraag of [appellante] zelfstandig rechten kan ontlenen aan de polisvoorwaarden van Nationale-Nederlanden, waarbij het er om gaat of [appellante] verzekerde is in de zin van artikel 8.2 van de polis. In het arrest van 17 september 2002 heeft het hof Arnhem geoordeeld dat de rechtsstrijd zich tot deze vraag beperkt (r.o. 4.5). Tegen dit oordeel is in cassatie niet opgekomen, zodat het voor de verdere behandeling van de zaak tot uitgangspunt strekt.
4.2 Dit artikel 8.2 van de polisvoorwaarden van Nationale-Nederlanden luidt:
"Verzekerden bij overige aansprakelijkheid zijn:
a. de verzekeringnemer;
b. de bezitter, de bestuurder en de passagiers van een verzekerd object;
c. de houder, indien hij:
- aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt,
- niet onder een andere verzekering voor deze aansprakelijkheid is gedekt."
4.3 In het arrest van 17 september 2002 heeft het hof Arnhem geoordeeld dat [appellante] weliswaar 'houder' is in de zin van deze bepaling maar dat de schade niet is veroorzaakt door de bestuurder, zodat [appellante] geen verzekerde is in de zin van de polis. Op de klacht tegen dit laatste oordeel heeft de Hoge Raad in het arrest van 14 mei 2004 onder 3.3.5 overwogen:
"Deze klacht is gegrond. Vooropgesteld wordt dat volgens de bewoordingen daarvan art. 8.2 onder c. voor dekking van de aansprakelijkheid van de houder wel de eis stelt dat de schade door een van de onder a. of b. genoemde verzekerden - hier: de bestuurder - is veroorzaakt, doch daaraan geen verdere eisen verbindt. Bij pleidooi in hoger beroep is in verband met de uitleg van de polis namens [appellante] gewezen op art. 9.1 van de voorwaarden, dat, onder het hoofd 'Omschrijving van de dekking', bepaalt:
"De verzekeraar dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden voor schade met of door een verzekerd object, toegebracht aan personen en/of goederen."
Deze bepaling, waarin de dekking evenmin afhankelijk is van nadere eisen, gesteld aan het 'toebrengen van de schade door het verzekerde object', volgt op het in het geding zijnde art. 8; beide maken deel uit van de rubriek 'Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering'. Gelet op de strekking van deze bepaling om dekking te verlenen voor aansprakelijkheid bij het gebruik van de graafmachine, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom voor de dekking onder art. 8.2 onder c. de eis gesteld zou moeten worden dat de bestuurder verwijt treft ter zake van de schade, zoals het hof heeft beslist."
4.4 In haar memorie van antwoord na verwijzing heeft Nationale-Nederlanden uiteengezet dat en waarom volgens haar in dit geval sprake is van een (destijds) niet gedekte regiefout. Volgens Nationale-Nederlanden is voor toepasselijkheid van artikel 8.2 onder c. wel degelijk vereist dat de bestuurder een verwijt treft; nu in dit geval de bestuurder in redelijkheid geen verwijt treft voor de schade, doet zich niet het geval van deze bepaling voor en kan [appellante] niet als verzekerde op de polis worden aangemerkt.
4.5 Voor zover Nationale-Nederlanden hierbij omstandigheden aanvoert die niet reeds aan de orde zijn geweest in de procedure voorafgaande aan het beroep in cassatie, gaat het hof hieraan voorbij aangezien deze in een geding na verwijzing niet aan de orde kunnen komen (onder meer HR 29 juni 2007, LJN nr. BA 3030). Voor het overige geldt dat hetgeen Nationale-Nederlanden eerder in de procedure naar voren heeft gebracht niet de conclusie rechtvaardigt dat in weerwil van de hiervoor aangehaalde overweging van de Hoge Raad voor de dekking onder artikel 8.2 onder c. toch de eis gesteld zou moeten worden dat de bestuurder verwijt treft ter zake van de schade. Dit brengt mee dat [appellante] als verzekerde aangemerkt dient te worden, tenzij sprake is van samenloop van verzekeringen als bedoeld bij het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c.
4.6 Aan de discussie tussen partijen over dit laatste onderwerp is het hof Arnhem niet toegekomen. Dit onderwerp valt binnen de hiervoor onder 4.1 aangeduide grenzen van de rechtsstrijd, zodat het thans alsnog aan de orde dient te komen.
4.7 Met betrekking tot de kwestie van de samenloop tussen de AVB-verzekering van [appellante] (prod. A cvr) en de onderhavige verzekering heeft Nationale-Nederlanden in haar memorie van antwoord na verwijzing verwezen naar de eerder daarover door haar ingenomen standpunten. Deze standpunten kunnen in deze verwijzingsprocedure aan de orde komen.
4.8 In aanvulling daarop heeft Nationale-Nederlanden de toepasselijkheid van de overgelegde polisvoorwaarden betwist. Dit verweer is niet eerder aan de orde gesteld en leent zich er niet voor om eerst na verwijzing te worden opgeworpen, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
4.9 Verder heeft Nationale-Nederlanden als nieuw gegeven naar voren gebracht dat (de rechtsvoorgangster van) Allianz Nederland Schadeverzekering NV inmiddels geruime tijd geleden dekking heeft verleend op de polis van [appellante], waardoor deze geen belang en geen vorderingsrecht (meer) heeft en gelet op het tweede gedachtestreepje van artikel 8.2 onder c. niet als verzekerde kan worden aangemerkt. Het hof acht dit verweer van zodanige aard dat daaraan, ondanks het stadium waarin de procedure zich bevindt, niet zonder meer voorbijgegaan kan worden. Het hof zal daarom [appellante] in de gelegenheid stellen (uitsluitend) hierop bij akte te reageren. Een antwoordakte daarop van de kant van Nationale-Nederlanden wordt niet verwacht.
4.10 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 december 2007 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 4.9 aangegeven doel (geen antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 november 2007.