ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9423

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002854-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord, mishandeling en openlijke geweldpleging met vuurwapen in Roermond

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot moord, mishandeling en openlijke geweldpleging. De verdachte heeft op 1 december 2006 in Roermond geprobeerd een persoon met een mes van het leven te beroven, maar dit is niet gelukt. De verdachte heeft ook op 2 december 2006 met een geladen pistool meerdere malen de trekker overgehaald in de richting van een groep jongeren, zonder dat er daadwerkelijk geschoten is, omdat het wapen defect was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van het defect aan het wapen, wat heeft geleid tot de conclusie dat de poging tot moord niet is voltooid. De verdachte is ook betrokken geweest bij openlijke geweldpleging tegen een ander slachtoffer op 13 november 2006. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een jeugddetentie van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke onrust die deze hebben veroorzaakt in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002854-07
Uitspraak : 30 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 23 juli 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-850990-06 tegen:
[VERDACHTE]
geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [detentieadres],
waarbij verdachte – zakelijk weergegeven – ter zake van poging tot doodslag, poging tot moord, openlijke geweldpleging, het voorhanden hebben van een pistool en het dragen van een mes is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. M. de Vries, en van hetgeen door en namens de verdachte door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte ter zake van feit 1 primair (poging tot doodslag), feit 2 primair (poging tot moord, meermalen gepleegd) alsmede ter zake van de feiten 3 primair, 4 en 5 zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar, en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich richt naar de aanwijzingen vanuit de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, te geven, ook indien dit inhoudt een poliklinische behandeling vanuit Sedna, afdeling FFT, dan wel het door verdachte volgen van een schoolopleiding of een andere vorm van dagbesteding, voor zolang de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, dit nodig acht.
Door of namens verdachte:
• zijn geen verweren gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of de geldigheid van de inleidende dagvaarding;
• is met betrekking tot het eerste feit vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair ten laste gelegde en is ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
• is met betrekking tot het tweede feit is vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde en is ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
• is met betrekking tot het derde, het vierde en het vijfde feit eveneens gerefereerd aan het oordeel van het hof;
• is met betrekking tot de strafmaat aangevoerd dat oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet op zijn plaats is gelet op de adviezen zoals neergelegd in de verschillende verdachte betreffende rapportages.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 december 2006 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] met een mes in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 01 december 2006 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 01 december 2006 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, waardoor voornoemd [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 02 december 2006 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval een of meer zich toen aldaar (op het Munsterplein) bevindende perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal de trekker van een (geladen) pistool (Pietro Beretta, type: Gardone V.T. cal. 7.65), heeft overgehaald terwijl hij op zeer korte afstand tegenover genoemde perso(o)n(en) stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 02 december 2006 in de gemeente Roermond, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op genoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5], in elk geval een of meer zich toen aldaar (op het Munsterplein) bevindende perso(o)n(en) gericht en/of meermalen althans eenmaal de trekker van dit vuurwapen overgehaald terwijl hij op zeer korte afstand tegenover genoemde perso(o)n(en) stond en/of (daarbij) deze perso(o)n(en) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik schiet dadelijk echt als je niet zegt wie gezegd heeft mij te vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 13 november 2006 in de gemeente Roermond met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Munsterplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6], welk geweld bestond uit het slaan van genoemde [slachtoffer 6];
subsidiair
hij op of omstreeks 13 november 2006 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 6] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 6] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 02 december 2006 in de gemeente Roermond een wapen van categorie III, te weten een pistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 01 december 2006 in de gemeente Roermond een mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte het slachtoffer slechts bang wilde maken door een dreigende beweging met het mes te maken. Hierbij heeft verdachte per ongeluk het slachtoffer geraakt. Van daadwerkelijk steken was geen sprake: op het moment dat verdachte de ander raakte, had hij de arm gestrekt. Derhalve stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is van opzet – zelfs niet in de voorwaardelijke vorm – op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het mes meegenomen had uit angst en dat hij niet de bedoeling had iemand te verwonden. Hij heeft het mes op enig moment op borsthoogte en met gestrekte arm voor zich uit gehouden en heeft een stekende beweging gemaakt waarbij hij het mes recht naar voren bracht. Hij deed dit omdat hij de jongen, [slachtoffer 1], wilde intimideren. Het puntje van het mes raakte daarbij het slachtoffer en veroorzaakte een klein wondje op de buik van die [slachtoffer 1]. Deze verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1].
Het hof constateert op grond van bovengenoemde verklaringen dat verdachte weliswaar een stekende beweging heeft gemaakt met een mes en dat hij daarbij hij zijn slachtoffer licht heeft geraakt, maar dat er op dat moment een zodanige afstand tussen verdachte en het slachtoffer was – gezien de gestrekte arm van verdachte – dat het niet aannemelijk is dat verdachte aldus een diepe verwonding aan de ander had kunnen toebrengen. Ook het geringe letsel van het slachtoffer duidt hierop.
Het hof is gelet op het bovenstaande dan ook met de verdediging van oordeel dat onder genoemde omstandigheden niet kan worden aangenomen dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij zijn slachtoffer met het mes vitale organen zou raken, waardoor zwaar lichamelijk, laat staan dodelijk letsel, zou kunnen worden veroorzaakt. Het hof merkt hierbij op dat het enkele raken van het slachtoffer met een mes, niet zonder meer een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling – ook niet in voorwaardelijke zin - oplevert. Bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof derhalve niet worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht op grond van de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. (meer subsidiair)
hij op 01 december 2006 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 primair
Vaststaande feiten
Op 2 december 2006 gaat verdachte met een pistool waarin zich “scherpe” patronen bevinden op weg naar het Munsterplein in Roermond. Hij heeft vernomen dat iemand van het groepje jongeren dat daar altijd staat hem zou willen vermoorden en verdachte wil weten wie deze persoon is. Daar aangekomen richt hij het pistool op de daar aanwezige [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], hij spant het wapen en hij haalt de trekker over. Dit doet hij meerdere malen. Op enig moment heeft verdachte de slede van het pistool naar achteren getrokken en zijn patronen uit het pistool gekomen.
Bewijsoverweging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde (poging moord dan wel poging doodslag). Hiertoe is allereerst aangevoerd dat geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat verdachte wist dat er geen kogel in de kamer van het pistool zat en omdat hij niemand wilde verwonden. Ook is naar het oordeel van de verdediging geen sprake van kalm beraad en rustig overleg geweest; er was juist sprake van een situatie van leven of dood: ‘of zij of ik’. Verder is aangevoerd dat sprake was van een absoluut ondeugdelijk poging, omdat met het wapen dat verdachte ter hand heeft genomen, schieten onmogelijk was nu de slagpin was afgebroken waardoor het schieten met dit wapen nooit tot een slachtoffer had kunnen leiden.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte had van een vriend vernomen dat iemand hem wilde vermoorden. Hij voelde zich bedreigd en hij wilde weten wie degene was die hem iets wilde aandoen. Daarom is hij met een pistool met daarin scherpe patronen op 2 december 2006 naar het Munsterplein in Roermond gegaan. Verdachte verklaart dat hij dacht dat hij maar twee opties had: ‘of ik word vermoord of ik vermoord hun’. Hij trekt zijn pistool, richt het op personen uit de groep jongeren en haalt verschillende keren de trekker over nadat hij de haan heeft gespannen. Verdachte verklaart bij zijn aanhouding tegen een verbalisant: ‘Ik kom iemand dood maken’. Ook zegt verdachte in het Turks tegen zijn vriend [getuige 2], als deze hem vraagt of er ook kogels in zijn wapen zitten, dat zijn wapen is volgeladen. Verdachte wist niet dat de slagpin van het wapen was afgebroken. Door dit defect konden er geen kogels uit het wapen komen.
De verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 3] en [slachtoffer 3] wijzen erop dat op het moment dat verdachte de trekker overhaalde, zich een kogel in de kamer bevond. Zij verklaren namelijk dat verdachte eerst de trekker overhaalde, toen de slede naar achter trok en dat op dat moment een kogel er aan de zijkant werd uitgeworpen. Dit duidt erop dat het wapen reeds was geladen, omdat de kogel die zich toen in de kamer bevond naar buiten werd geworpen tijdens het naar achter halen van de slede. Voorts hebben getuigen gezien dat ook na het naar achter halen van de slede door verdachte hij de trekker heeft overgehaald waardoor de gespannen haan bij een goed functioneren van het pistool zou hebben geleid tot het afgaan van een schot.
Zo verklaart [slachtoffer 2] bij de politie: ‘Ik hoorde en zag dat hij tijdens het roepen bepaalde handelingen met het pistool deed. Ik hoorde daarbij het klikken als lijkende op het tikken van ijzer op elkaar. Ik zag dat hij met zijn rechterwijsvinger de trekker meerdere malen overhaalde en dat hij met zijn rechterduim boven op het pistool de hamer achterover trok. Ik zag dat hij het bovenste gedeelte van het pistool naar achteren trok en dat er toen iets uitviel.(…) Ik zag dat hij het voorwerp dat op de grond gevallen was in het magazijn deed en dat hij het magazijn in het pistool deed. Ik zag dat hij wederom het pistool op ons gericht hield en daarbij weer zei “Wie zit er op Roerzicht, wie wil mij vermoorden? Ik hoorde weer het zelfde geluid en zag dezelfde handelingen.’ Op de terechtzitting in hoger beroep, waar [slachtoffer 2] nogmaals als getuige is gehoord, verklaart hij – zakelijk weergegeven – als volgt: “Hij richtte het pistool op ons allemaal en haalde de trekker over. Ik zag zijn vinger bewegen. Ik zag dat hij de trekker over haalde en ik hoorde het ook. Ook heb ik gezien dat hij het bovenste gedeelte van het pistool achteruit trok. De kogel vloog eruit, hij duwde hem er weer in en trok het dat bovenste gedeelte weer naar achter. Daarna haalde hij weer de trekker over. Ik heb hem een keer of twee de slede naar achter zien halen, daarna haalde hij de trekker over en toen hoorde ik het ijzer op elkaar komen.’
[Getuige 3] verklaart bij de politie: ‘Vervolgens zal ik dat die Marokkaanse jongen een zwart vuurwapen uit zijn rechterjaszak haalde. Ik zag dat die jongen dit vuurwapen richtte op diverse personen. Ik zag dat die jongen de slede naar achter haalde en de trekker meerdere malen overhaalde. Ik hoorde dat er geen schot werd gelost.’
[Slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard: ‘Ik zag dat de man het wapen op ons gericht hield.(…) Ik zag dat de man terwijl hij dit voor de derde keer vroeg de slede van het wapen naar achteren trok om het vuurwapen door te laden. Ik zag dat meteen hierna een patroon op de grond viel.’
Het hof acht, gelet op bovengenoemde verklaringen, de verklaring van verdachte dat er geen kogel in de kamer zat en hij dus wist dat hij niet met het wapen kon schieten niet geloofwaardig. Dat door de handelingen van verdachte geen slachtoffers zijn gevallen, is enkel te wijten aan de – niet aan verdachte bekende – omstandigheid dat de slagpin van het wapen was afgebroken, waardoor het wapen bij het overhalen van de trekker haperde en geen kogel schoot. Naar algemene ervaringsregels is een vuurwapen echter geschikt om iemand te doden. Verdachte was niet op de hoogte van het gebrek en het is een toevallige omstandigheid dat het wapen niet werkte. Het hof verwerpt derhalve om die laatstgenoemde redenen ook het verweer voor zover is betoogd dat sprake was van een absoluut ondeugdelijke poging.
Het hof concludeert dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen één of meerdere van de jongeren in de groep het leven zouden laten, immers heeft verdachte de loop van een geladen pistool op zeer korte afstand op zijn slachtoffers gericht en vervolgens de trekker overgehaald, terwijl zich op dat moment een kogel in de kamer van het wapen bevond en het slechts aan het – voor verdachte verborgen – gebrek van het wapen te danken is dat deze poging niet is voltooid.
Het hof is ten slotte – anders dan de verdediging – van oordeel dat eveneens sprake was van kalm beraad en rustig overleg, nu verdachte doelbewust met een geladen wapen van huis is gegaan om een groep jongeren door wie hij zich bedreigd voelde op te zoeken en vervolgens aangekomen op de plaats waar die groep jongeren zich bevond op enig moment zijn doorgeladen wapen te richten op jongeren uit die groep en de trekker over te halen. Ook zijn latere uitlating tegenover een verbalisant dat hij gekomen was “om iemand dood te maken” geeft, in samenhang met de hiervoor omschreven handelingen die met dat voornemen corresponderen, aan dat verdachte niet handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde
Het hof acht op grond van hetgeen hierboven onder de kopjes ‘Vaststaande feiten’ en ‘Bewijsoverweging’ wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. (primair)
hij op 02 december 2006 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen de trekker van een geladen pistool (Pietro Beretta, type: Gardone V.T. cal. 7.65), heeft overgehaald terwijl hij op zeer korte afstand tegenover genoemde pers(o)on(en) stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 primair
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de aangifte van [slachtoffer 6] en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3. (primair)
hij op 13 november 2006 in de gemeente Roermond met een ander, op de openbare weg, het Munsterplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 6], welk geweld bestond uit het slaan van genoemde [slachtoffer 6];
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de processen-verbaal van de politie en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij op 02 december 2006 in de gemeente Roermond een wapen van categorie III, te weten een pistool voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van het proces-verbaal van de politie en de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
5.
hij op 01 december 2006 in de gemeente Roermond een mes, zijnde een voorwerp als bedoeld in de categorie IV van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1, meer subsidiair, is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2, primair, is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 45 van dat wetboek.
Het bewezen verklaarde onder 3, primair, is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 4 is voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, aanhef en onder a, van die wet.
Het bewezen verklaarde onder 5 is voorzien bij artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 54 van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Verdachte is door de rechter in eerste aanleg veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren.
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat het hof verdachte ter zake van feit 1 primair (poging tot doodslag), feit 2 primair (poging tot moord, meermalen gepleegd) alsmede ter zake van de feiten 3 primair, 4 en 5 zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaar, en met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich richt naar de aanwijzingen vanuit de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, te geven, ook indien dit inhoudt een poliklinische behandeling vanuit Sedna, afdeling FFT, dan wel het door verdachte volgen van een schoolopleiding of een andere vorm van dagbesteding, voor zolang de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, dit nodig acht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet op zijn plaats is gelet op de adviezen zoals neergelegd in de verschillende verdachte betreffende rapportages.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling, aan poging tot moord (meermalen gepleegd), aan openlijke geweldpleging en aan overtreding van de Wet wapens en munitie. Dat de poging tot moord bij een poging is gebleven, en niet is uitgelopen op een voltooid delict, is te danken aan een oorzaak waarvan verdachte niet op de hoogte was, namelijk aan de omstandigheid dat het vuurwapen dat verdachte gebruikte, een defecte slagpin had, waardoor er geen kogels mee konden worden afgevuurd. Ware dit niet het geval geweest, dan zouden de gevolgen van verdachtes handelen niet te overzien zijn geweest.
Het hof merkt op dat verdachte de leeftijd heeft bereikt waarbij in beginsel het meerderjarigenstrafrecht zou kunnen worden toegepast. Het hof ziet hiertoe echter geen aanleiding, mede gelet op hetgeen uit de zich in het dossier bevindende, verdachte betreffende, rapportages naar voren komt.
De rechtbank heeft, zoals reeds eerder is vermeld, verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Het hof stelt vast dat noch de advocaat-generaal, noch de raadsman van verdachte, verzocht hebben om oplegging van deze maatregel. Bovendien zijn de deskundigen – die op de terechtzitting in hoger beroep als getuige-deskundigen hieromtrent expliciet zijn gehoord – van oordeel dat oplegging hiervan uit het oogpunt van behandeling niet noodzakelijk is, terwijl de kans op herhaling niet zodanig is dat de algemene veiligheid van personen het oplegen van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen ‘eist’. De rechtbank heeft als redengevende omstandigheid genoemd dat er sprake is van slechte invloed van thuis. Dit argument is door de deskundigen bij hun oordeel betrokken en desondanks is niet geadviseerd tot oplegging van bedoelde maatregel. De ouders hebben inmiddels ook aangegeven bereid te zijn mee te werken aan de behandeling. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden zal het hof niet overgaan tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Naar het oordeel van het hof kan echter niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
De ernst van de feiten rechtvaardigt op zichzelf de oplegging van de maximum straf van twee jaren jeugddetentie . Het hof zal deze maximumstraf echter niet opleggen, maar een deel daarvan , groot één jaar, voorwaardelijk opleggen. De reden is dat aan een voorwaardelijke straf de door deskundigen en het hof noodzakelijk geachte reclasseringsbegeleiding verbonden kan worden en het hof van oordeel is dat een succesvolle reclasseringsbegeleiding voor een jeugdige verdachte als in deze zaak sprake is, van groter belang is voor de maatschappij dan het louter uitzitten van jeugddetentie.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof merkt nog op dat een hogere straf wordt opgelegd dan door de advocaat-generaal is geëist. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende de ernst van de feiten en de daardoor veroorzaakte maatschappelijke onrust tot uitdrukking komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, onder 2 primair, onder 3 primair, onder 4 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 meer subsidiair, onder 2 primair, onder 3 primair, onder 4 en onder 5 bewezen verklaarde oplevert:
1. (meer subsidiair)
Mishandeling.
2. (primair)
Poging tot moord, meermalen gepleegd.
3. (primair)
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
4.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitieterwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt, dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 1 (één) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg te Roermond en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte, ook indien dit inhoudt een poliklinische behandeling vanuit Sedna, afdeling FFT, dan wel het volgen van een schoolopleiding of een andere vorm van dagbesteding, voor zolang de jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg, dit nodig acht.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de verdachte opgelegde vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. C.R.L.R.M. Ficq, voorzitter,
mr. C.H.W.M. Sterk en mr. A.R.O. Mooy,
in tegenwoordigheid van mr. L. Soeteman, griffier,
en op 30 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.