ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003304-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met verwerping van verweer omtrent samenwerking en betrouwbaarheid van verklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] op 8 december 2005 te Eindhoven. Het Openbaar Ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat er geen sprake was van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. De verdachte had [medeverdachte 1] gebeld en hen naar de woning van de verdachte laten komen, waar een conflict was ontstaan. Tijdens dit conflict heeft [medeverdachte 1] met een vuurwapen op [slachtoffer] geschoten, waarbij het slachtoffer gewond raakte maar overleefde. Het hof oordeelde dat de verdachte een initiërende rol had gespeeld in het geweld en dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof achtte de bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, en verwierp alle verweren van de raadsvrouwe van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003304-06
Uitspraak: 30 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 augustus 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-839212-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de vrijspraak van hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de eerste rechter – komt tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, onder 2 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, althans (van korte afstand) met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, die onbekend gebleven perso(o)n(en) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, althans (van korte afstand) met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, tevoren op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven en/of elders in Nederland door het verschaffen van giften en/of beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt door:
- die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) te bellen en/of
- die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) te vragen (om voorzien van een of meer wapen(s)) naar de woning van verdachte aan de [straatnaam] [huisnummer] en/of naar de Edisonstraat te Eindhoven te komen en/of
- (nadat de gebelde en onbekend gebleven perso(o)n(en) in een auto in de [straatnaam] en/of de Edisonstraat was/waren aangekomen en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) achter (onder meer) voornoemde [slachtoffer] en [getuige 1] is/zijn aangelopen en/of aangerend), die [getuige 1] (die in aanwezigheid van (onder meer)
[slachtoffer] vanuit de woning van verdachte naar de Edisonstraat was gelopen), te bewegen om te blijven staan door te zeggen: “Wacht even” en/of
- (vervolgens) tegen een onbekend gebleven persoon (terwijl deze persoon de arm van die [getuige 1] vast had en/of een pistool, althans een schietwapen, voorhanden had) te zeggen: “Nee, deze moet je niet hebben, maar die andere” en/of daarbij te wijzen in de richting van het hoofd van voornoemde [slachtoffer];
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, althans (van korte afstand) met een pistool, althans met een (schiet)wapen, in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) te bellen en/of
- die een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) te vragen (om voorzien van een of meer wapen(s)) naar de woning van verdachte aan de [straatnaam] [huisnummer] en/of naar de Edisonstraat te Eindhoven te komen en/of
- (nadat de gebelde en onbekend gebleven perso(o)n(en) in een auto in de [straatnaam] en/of de Edisonstraat was/waren aangekomen en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) achter (onder meer) voornoemde [slachtoffer] en [getuige 1] is/zijn aangelopen en/of aangerend), die [getuige 1] (die in aanwezigheid van (onder meer)
[slachtoffer] vanuit de woning van verdachte naar de Edisonstraat was gelopen), te bewegen te blijven staan door te zeggen: “Wacht even” en/of
- (vervolgens) tegen een onbekend gebleven persoon (terwijl deze persoon de arm van die [getuige 1] vast had en/of een pistool, althans een schietwapen, voorhanden had) te zeggen: “Nee, deze moet je niet hebben, maar die andere” en/of daarbij te wijzen op het hoofd van voornoemde [slachtoffer];
meest subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, naar die [slachtoffer] is toe gereden en/of (vervolgens) naar die [slachtoffer] is toe gerend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 8 december 2005 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet met een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 2 primair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is bepleit dat verdachte zal moeten worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsvrouwe van verdachte in de eerste plaats aangevoerd dat, indien al vast zou staan dat verdachte [medeverdachte 1] heeft gebeld, niet duidelijk is geworden wat tussen beiden is besproken. In dit verband is nog gesteld dat het meest waarschijnlijk is dat verdachte hulp heeft ingeroepen, maar dat het inroepen van hulp ook betrekking kan hebben op hulp in de vorm van bemiddeling en dat mitsdien niet bewezen is dat verdachte hulp inriep om [getuige 1] (het hof verstaat: [slachtoffer]) van het leven te beroven of anderszins geweld toe te passen.
De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] (inhoudende dat verdachte gezegd zou hebben: “[getuige 1] niet. Je moet die jongen hebben.”), [medeverdachte 2] (inhoudende dat verdachte gezegd zou hebben: “Geef dat ding hier.”) en [medeverdachte 3] (met betrekking tot de plaats waar verdachte zich bevond toen [medeverdachte 3] bij de woning van verdachte aankwam) onbetrouwbaar zijn te achten.
Tenslotte is aangevoerd dat niet verdachte, maar [medeverdachte 1] heeft geschoten en dat geen sprake is van de voor medeplegen noodzakelijke bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Daartoe is gesteld dat er geen concrete afspraken en geen onderling begrip bestond tussen verdachte en [medeverdachte 1], dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] een wapen droeg en voornemens was dat wapen te gebruiken, dat geen sprake was van onderlinge gelijkwaardigheid, dat verdachte geen rol had in de totstandkoming van het delict en bij het natraject en dat sprake was van een plotselinge escalatie, zodat verdachte – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2004, LJN AR2187 – zich niet heeft kunnen distantiëren van de handeling van [medeverdachte 1].
Daartoe overweegt het hof als volgt. Voor zover daarbij in de zakelijke weergave van fragmenten uit het dossier paginanummers worden genoemd, betreffen dit pagina’s van het dossier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Gezamenlijke Recherche Eindhoven plus, nr. PL2233/05-010962, sluitingsdatum 31 maart 2006.
[getuige 1], van wie verdachte een kamer in de woning aan de [straatnaam] [huisnummer] te [woonplaats] huurde, heeft bij de politie verklaard dat hij zich op de avond van 8 december 2005 bevond op genoemd adres. Hij was daar in gezelschap van onder meer zijn Poolse zwager [slachtoffer] (roepnaam [naam 1]; in het dossier ook wel aangeduid als [naam 2] of [naam 3]). Op enig moment is ruzie ontstaan tussen verdachte en [getuige 1] over de naleving van de huisregels door verdachte. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte tegen hem zei dat hij [getuige 1] zou vermoorden, waarna verdachte met een mobiele telefoon iemand belde (pagina’s 117 en 120).
[getuige 2], die bij de ruzie tussen verdachte en [getuige 1] aanwezig was, heeft verklaard dat verdachte tijdens die ruzie aan haar een mobiele telefoon vroeg en daarmee iemand belde. Verdachte heeft daarbij tegen haar gezegd dat hij [medeverdachte 1] (bijnaam [naam 4]) ging bellen (pagina’s 195-196).
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij zich op de avond van het schietincident in de woning van verdachte bevond. Zij is op enig moment tezamen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] vanuit de woning van verdachte met twee auto’s vertrokken naar de parkeerplaats van de C1000 aan een zijstraat van de Boschdijk. Op het moment van het vertrek vanuit de woning van verdachte zag zij dat de huisbaas [getuige 1] kwam aanlopen. Wanneer zij zijn aangekomen bij de C1000 wordt [medeverdachte 1] gebeld. [medeverdachte 1] zegt dan dat verdachte heeft gebeld en dat verdachte had gezegd dat hij in zijn huis in elkaar werd geslagen door zijn huisbaas en zeven Polen. Hierop zegt [medeverdachte 1] dat ze teruggaan om verdachte te helpen, waarna [medeverdachte 1] meteen terugrijdt naar de [straatnaam], alwaar zij binnen een paar minuten aankomen (pagina 237). [medeverdachte 3] heeft voorts in een later verhoor verklaard dat het hooguit twee minuten duurde voordat zij in de [straatnaam] waren, gerekend vanaf het moment dat [medeverdachte 1] door verdachte werd gebeld (pagina 243).
[medeverdachte 2] voornoemd heeft verklaard dat hij op de avond van 8 december 2005 tezamen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [naam 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) in de woning van verdachte aan de [straatnaam] was en dat op enig moment de huisbaas van verdachte met een zestal Poolse mannen naar die woning kwam. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn toen naar de C1000 gegaan. Toen zij daar waren aangekomen, werd [medeverdachte 1] op zijn mobiele telefoon gebeld. Na het telefoongesprek vertelde [medeverdachte 1] dat hij gebeld was door verdachte en dat verdachte problemen had met zijn huisbaas en Poolse mannen (pagina 225). Deze verklaring wordt door [medeverdachte 2] bevestigd in een later verhoor (pagina 231).
Het hof stelt voorop dat het schietincident zich heeft afgespeeld in het drugsmilieu, zodat behoedzaamheid dient te worden betracht bij de waardering van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen. Niettemin acht het hof voornoemde verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] betrouwbaar, gelet op gedetailleerdheid van die verklaringen en de mate waarin zij onderling overeenkomen. Het hof heeft op grond van de inhoud van die verklaringen de overtuiging bekomen dat verdachte, naar aanleiding van een ruzie met [getuige 1], [medeverdachte 1] heeft gebeld. De andersluidende verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet [medeverdachte 1], maar het alarmnummer 112 heeft gebeld, acht het hof niet geloofwaardig en vindt evenmin ondersteuning in de printgegevens van de door verdachte gebruikte GSM van [getuige 2] (pagina 284). Integendeel, uit de printgegevens blijkt juist dat er contact is geweest tussen bedoelde GSM en de GSM in gebruik bij [medeverdachte 1].
Met betrekking tot de door de raadsvrouwe geopperde mogelijkheid dat verdachte de hulp van [medeverdachte 1] heeft ingeroepen om te bemiddelen, overweegt het hof dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] een pistool in zijn hand had toen zij naar aanleiding van het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] naar de woning van verdachte reden (pagina’s 225, 232 en 235). Het hof acht deze verklaring betrouwbaar. Uit de omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het telefoongesprek met [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij [getuige 1] ging vermoorden leidt het hof af dat verdachte [medeverdachte 1] niet heeft gebeld voor hulp bij bemiddeling in het conflict tussen verdachte en [getuige 1]. Dit onderdeel van het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof stelt vast dat het navolgende zich heeft afgespeeld vanaf het moment dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met de auto naar aanleiding van het telefoongesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] arriveerden bij de woning van verdachte aan de [straatnaam].
[getuige 1] was tezamen met [slachtoffer] en een aantal andere Polen vanuit de woning van verdachte in de richting van de Edisonstraat gelopen. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] stapten voor de woning van verdachte uit de auto. [medeverdachte 1] had het pistool toen in zijn hand en verdachte stond voor zijn woning. Verdachte riep toen dat hij dat “ding” wilde hebben – het hof heeft de overtuiging bekomen dat verdachte daarmee het pistool bedoelde – maar [medeverdachte 1] overhandigde het pistool niet aan verdachte. Verdachte wees vervolgens in de richting van [getuige 1] en [slachtoffer], waarna verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar hen toe renden (verklaring [medeverdachte 2] op pagina’s 225-226).
Verdachte heeft tussen het moment waarop [getuige 1] en [slachtoffer] uit de woning van verdachte vertrokken en het moment waarop verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij hen aankwamen nog geroepen dat [getuige 1] en [slachtoffer] moesten wachten, hetgeen zij overigens niet deden. Toen de groep waarvan verdachte deel uitmaakte bij [getuige 1] en [slachtoffer] was aangekomen, zei verdachte tegen [medeverdachte 1] dat hij, [medeverdachte 1], niet [getuige 1] moest hebben, maar [slachtoffer]. Vervolgens richtte [medeverdachte 1] het pistool op [slachtoffer] en loste een schot (verklaringen [getuige 1] op pagina’s 118, 120-121 en 123-124), waarbij het slachtoffer werd geraakt op zijn linkerslaap (aangifte [slachtoffer] op pagina 115 en foto van het slachtoffer op pagina 336). Het slachtoffer heeft het schietincident overleefd, omdat kennelijk sprake was van een schampschot.
Het hof merkt daarbij op dat [getuige 1] de schutter beschrijft als een man met een hoed. Voor het hof staat op grond van de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (pagina’s 226 en 238) vast dat [medeverdachte 1] degene is die het schot heeft gelost.
Anders dan de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] (inhoudende dat verdachte gezegd zou hebben: “[getuige 1] niet. Je moet die jongen hebben.”) betrouwbaar is te achten. De raadsvrouwe heeft in dit verband aangevoerd dat die verklaring onlogisch is, omdat [slachtoffer] geen rol speelde in de ruzie tussen verdachte en [getuige 1]. Dienaangaande overweegt het hof dat uit het dossier evenwel volgt dat [slachtoffer] wel bemoeienis heeft gehad met de ruzie tussen verdachte en [getuige 1]. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte tijdens de ruzie op [getuige 1] afvloog en dat [slachtoffer] verdachte tot tweemaal toe tegenhield (pagina 117). [getuige 1] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] iets in het Pools riep tegen verdachte en dat [getuige 1] de indruk had dat [slachtoffer] boos was op verdachte (pagina 123). Bovendien volgt uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] dat verdachte in het telefoongesprek met [medeverdachte 1] aangaf dat verdachte niet alleen problemen had met [getuige 1], maar ook met een aantal Polen.
Voorts ziet het hof – anders dan de raadsvrouwe – geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 2], inhoudende dat verdachte gezegd zou hebben: “Geef dat ding hier.” Daartoe overweegt het hof dat [medeverdachte 2] zijn verklaring bij de politie (pagina 225) op dit punt heeft herhaald toen hij in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] op 27 juni 2006 als getuige werd gehoord bij de rechter-commissaris, van welk verhoor het proces-verbaal op verzoek van de officier van justitie ter terechtzitting van de rechtbank van 8 augustus 2006 aan het dossier is toegevoegd. [medeverdachte 2] heeft zijn verklaring voorts onder ede herhaald bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechtbank als getuige op genoemde terechtzitting. In dit verband overweegt het hof nog dat, mede gelet op de door verdachte tegen [getuige 1] geuite bedreigingen, niet aannemelijk is dat verdachte met genoemde bewoordingen heeft geprobeerd de zaak te sussen en het delict niet meer mogelijk te maken.
Het hof overweegt nog dat het verweer van de raadsvrouwe dat [medeverdachte 3] op pagina 237 tegenstrijdig heeft verklaard over de plaats waar verdachte zich bevond toen [medeverdachte 3] bij de woning van verdachte aankwam, feitelijke grondslag mist.
Gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen is het hof – met de advocaat-generaal en anders dan de raadsvrouwe – van oordeel dat sprake is van medeplegen.
Verdachte, die blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep [medeverdachte 1] al een lange tijd kende, heeft [medeverdachte 1] gebeld met het verzoek ter plaatse te komen, terwijl verdachte blijkens zijn uitlating “Geef hier dat ding” wist dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich droeg. Voorts heeft verdachte aangewezen in welke richting [getuige 1] en [slachtoffer] liepen en hij is met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar hen toe gerend, waarna hij het slachtoffer heeft aangewezen.
Het hof is derhalve van oordeel dat sprake is van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en dat het opzet van verdachte, minstgenomen in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van [slachtoffer].
De omstandigheid dat verdachte na het schietincident niet samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is vertrokken doet aan het vorenstaande niet aan af, aangezien op dat moment het medeplegen van poging tot doodslag reeds was geconstitueerd.
Tenslotte overweegt het hof nog dat geen sprake was van een plotselinge escalatie waarvan verdachte zich niet heeft kunnen distantiëren. Verdachte heeft door [medeverdachte 1] te bellen het geweld juist geïnitieerd en heeft toen de anderen ter plaatse kwamen zich niet gedistantieerd – waartoe hij op dat moment wel de gelegenheid had – maar juist verder bijgedragen aan het geweld door [getuige 1] en het slachtoffer aan te wijzen en met de anderen naar hen toe te rennen.
Het hof verwerpt derhalve alle verweren van de raadsvrouwe.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, in verband met het bepaalde in de artikelen 45 en 47, eerste lid aanhef en onder 1°, van dat wetboek.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op het feit dat verdachte een initiërende rol heeft gespeeld bij het toegepaste geweld en dat verdachte, nadat het conflict tussen verdachte enerzijds en [getuige 1] en het slachtoffer anderzijds in de woning van verdachte voorbij was, achter beiden is aangegaan, waarbij in het openbaar een vuurwapen werd gebruikt.
Voorts heeft het hof gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 oktober 2007. Ten bezware van verdachte blijk daaruit dat verdachte reeds vele malen werd veroordeeld, onder meer wegens geweldsdelicten.
Het hof heeft anderzijds in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij thans behandeling volgt bij Novadic-Kentron.
Gelet op het vorenoverwogene kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede met het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten zes maanden, voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd met een proeftijd van twee jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 2 primair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. F. van Beuge, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. R.W.J. van Veen,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 30 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.