ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-004562-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en geweldpleging met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte is beschuldigd van verkrachting en geweldpleging tegen een 17-jarig slachtoffer op 13 mei 2006 in Oss en Berghem. De verdachte heeft het slachtoffer, dat vrijwillig in zijn auto was gestapt, naar een afgelegen plek gereden en haar daar verkracht. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd naar 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en het gewelddadige karakter van de daden in overweging genomen. Het hof heeft ook de medische rapportages en verklaringen van getuigen in acht genomen, en heeft geconcludeerd dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is. De verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.744,95, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004562-06
Uitspraak: 30 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 november 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-855098-06 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [woonplaats 1], [adres 1],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen, met inbegrip van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, maar met uitzondering van de opgelegde straf. De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2006 te Oss door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meerdere, althans een, vinger(s) in de vagina en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- met een door hem bestuurde auto met het slachtoffer naar een afgelegen plek is
gereden en/of
- zijn auto op die (een) afgelegen plek heeft geparkeerd en/of heeft vergrendeld en/of
- die [slachtoffer] met kracht in zijn greep heeft gehouden en/of
- de panty van die [slachtoffer] kapot heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft vastgepakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heeft belemmerd weg te rennen en/of
- meermalen, althans eenmaal, nadat die [slachtoffer] was weggerend, haar (steeds) weer
heeft vastgepakt en/of haar (steeds) weer in de richting van zijn auto heeft geleid en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2006 te Oss, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit onder meer het duwen van meerdere, althans een, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het brengen van diens penis bij/tegen de mond van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- met een door hem bestuurde auto met het slachtoffer naar een afgelegen plek is
gereden en/of
- zijn auto op die (een) afgelegen plek heeft geparkeerd en/of heeft vergrendeld en/of
- die [slachtoffer] met kracht in zijn greep heeft gehouden en/of
- de panty van die [slachtoffer] kapot heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft vastgepakt en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] heeft belemmerd weg te rennen en/of
- meermalen, althans eenmaal, nadat die [slachtoffer] was weggerend, haar (steeds) weer
heeft vastgepakt en/of haar (steeds) weer in de richting van zijn auto heeft geleid en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2006 te Berghem, gemeente Oss, en/of te Oss, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
(nadat hij (te Oss) die [slachtoffer] in zijn auto had laten plaatsnemen en/of met die [slachtoffer] naar een industrieterrein (een afgelegen plek) was gereden en/of die [slachtoffer] aldaar in zijn greep had gehouden en/of die [slachtoffer] aldaar (herhaaldelijk) had belet om weg te lopen en/of die [slachtoffer] aldaar had verkracht en/of aangerand en/of
nadat hij (vervolgens) weer met die [slachtoffer] in zijn auto was gaan rijden en/of die [slachtoffer], nadat zij uit zijn (verdachtes) rijdende auto was gesprongen, weer terug in zijn auto had gedwongen)
(te Berghem, gemeente Oss)
- met zijn (een door hem bestuurde) auto een zandpad (een afgelegen plek) is
ingereden en/of
- zijn auto op dat (een) zandpad (een afgelegen plek) heeft geparkeerd en/of
- die [slachtoffer] op de voorbank van de auto heeft neergelegd en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen/bij de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd dat als hij haar verkracht had, ze mocht
gaan en/of
- bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedaan
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Naar het oordeel van het hof dient, overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging, in het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde na “geweld” telkens “of” gelezen te worden als “en/of”. Het hof zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen, zodat deze komt te luiden zoals hiervoor weergegeven. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Voor zover in de tenlastelegging overigens taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze eveneens verbeterd. De verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 mei 2006 te Oss door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnen-dringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meerdere vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte:
- met een door hem bestuurde auto met het slachtoffer naar een afgelegen plek is
gereden en
- zijn auto op die afgelegen plek heeft geparkeerd en
- de panty van die [slachtoffer] kapot heeft getrokken en
- die [slachtoffer] meermalen heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer] heeft belemmerd weg te rennen en
- meermalen, nadat die [slachtoffer] was weggerend, haar (steeds) weer heeft vastgepakt
en haar (steeds) weer in de richting van zijn auto heeft geleid en
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op 13 mei 2006 te Berghem, gemeente Oss, door geweld en andere feitelijkheden
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte, nadat hij (te Oss) die [slachtoffer] in zijn auto had laten plaatsnemen en met die [slachtoffer] naar een industrieterrein (een afgelegen plek) was gereden en die [slachtoffer] aldaar (herhaaldelijk) had belet om weg te lopen en die [slachtoffer] aldaar had verkracht:
- met zijn (een door hem bestuurde) auto een zandpad (een afgelegen plek) is
ingereden en
- zijn auto op dat (een) zandpad (een afgelegen plek) heeft geparkeerd en
- die [slachtoffer] op de voorbank van de auto heeft neergelegd en
- zijn, verdachtes, penis tegen/bij de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en
- de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedaan en
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 primair en onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Van de zijde van verdachte is bepleit dat verdachte zal moeten worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende betrouwbaar is en dat aan de overige ondersteunende bewijsmiddelen onvoldoende bewijskracht toekomt. Op hetgeen ter nadere onderbouwing van het verweer is aangevoerd zal het hof hierna ingaan.
Het hof is – met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman – van oordeel dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is te achten, mede gelet op het feit dat deze verklaring op belangrijke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal. Daartoe overweegt het hof als volgt. Voor zover daarbij paginanummers worden genoemd, betreffen dit pagina’s van het dossier van de regiopolitie Brabant Noord, district Maasland, nr. PL2140/06-013956, sluitingsdatum 30 mei 2006.
Het hof stelt voorop dat het feit dat aangeefster met verdachte heeft gezoend en vrijwillig bij hem in de auto is gestapt weliswaar betekent dat zij onvoorzichtig is geweest, maar dat dit onverlet laat dat, wanneer aangeefster – die nog maar 17 jaar oud was ten tijde van het bewezen verklaarde, terwijl verdachte toen 43 jaar oud was – vervolgens te kennen geeft dat zij geen seks wil, verdachte dit dient te respecteren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster een andere, volstrekt plausibele verklaring heeft over het oogmerk waarmee zij bij verdachte in de auto is gestapt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat aangeefster niet eerder seksuele contacten had gehad die bestonden uit vaginale penetratie en dat zij ongesteld was op de avond waarop de verkrachtingen hebben plaatsgevonden. Het hof acht niet aannemelijk dat aangeefster onder deze omstandigheden, zoals uit de verklaring van verdachte volgt, vrijwillig met een oudere onbekende man seks heeft gehad en daartoe tot tweemaal toe naar een afgelegen plek is gereden.
De raadsman heeft aangevoerd dat het rijden naar een afgelegen plek om daar seks te hebben met iemand die niet je vrouw is op zich geen verbazing oproept en dat deze omstandigheid in de verklaring van verdachte past. Het hof overweegt dienaangaande dat het, zoals hiervoor werd overwogen, de verklaring van aangeefster betrouwbaar acht en derhalve de overtuiging heeft bekomen dat van vrijwilligheid geen sprake was. In dit licht bezien levert het door verdachte rijden naar een afgelegen plek teneinde daar seks te hebben een feitelijkheid op in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, op grond waarvan aangeefster werd gedwongen tot het ondergaan van de bewezen verklaarde seksuele handelingen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat niet is komen vast te staan dat de auto van verdachte vergrendeld was, is het hof – met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal en de eerste rechter – van oordeel dat verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het wettige en overtuigende bewijs daarvoor ontbreekt. Het hof merkt daarbij op dat overigens niet onaannemelijk is dat aangeefster in de veronderstelling heeft verkeerd dat de auto wel vergrendeld was.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat bij verdachte geen letsel is geconstateerd en dat dit zich niet verhoudt met de verklaring van aangeefster, inhoudende dat zij zich heeft verzet. Het hof is evenwel van oordeel dat het enkele feit dat bij verdachte geen zichtbaar letsel werd aangetroffen niet impliceert dat aangeefster zich niet heeft verzet. Het hof ziet derhalve in de afwezigheid van letsel bij verdachte geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster.
Namens verdachte is voorts betoogd dat aangeefster op 13 mei 2006 door GGD-arts [arts] is onderzocht en dat daarbij – met uitzondering van een verwonding aan de linkerknie – geen letsel werd geconstateerd. Op 15 mei 2006 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] evenwel letsel op de linkerschouder en onderrug van aangeefster geconstateerd, van welk letsel foto’s zijn gemaakt (pagina’s 37 en 38). Ter terechtzitting hiermee geconfronteerd, heeft de raadsman betoogd dat deze foto’s uitgesloten dienen te worden van het bewijs vanwege de onduidelijke relatie met het ten laste gelegde.
Daartoe overweegt het hof als volgt. Bij faxbericht van de advocaat-generaal aan het hof
d.d. 10 juli 2007 zijn vier pagina’s, betreffende voornoemd op 13 mei 2006 door [arts] verricht onderzoek, aan het dossier toegevoegd. Bij deze stukken bevindt zich een tekening van een voorzijde van een lichaam, waarbij is aangegeven dat letsel werd geconstateerd bij de linkerknie van aangeefster. Ander letsel wordt daarbij niet beschreven. Een tekening van de achterzijde van een lichaam, met een omschrijving van eventueel geconstateerd letsel, bevindt zich niet bij de stukken. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft [arts] aan het ressortsparket bericht dat geen tekening van de achterzijde van een lichaam werd bijgevoegd, omdat daar geen letsel bij aangeefster zou zijn geconstateerd. [arts] heeft voorts bericht dat aangeefster niet inwendig is onderzocht, omdat zij ongesteld was ten tijde van het onderzoek.
Het hof stelt vast dat de wijze waarop het medisch onderzoek door [arts] werd verricht, alsmede de daarvan opgemaakte rapportage, heeft geleid tot onduidelijkheden in het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten. Voor het hof is niet duidelijk geworden of voornoemde tekening van de achterzijde van een lichaam zich niet bij de stukken bevindt omdat [arts] op de achterzijde van het lichaam van aangeefster geen letsel heeft geconstateerd, zoals [arts] later beweert, dan wel omdat het onderzoek – en de daaruit voortvloeiende rapportage – onvolledig is geweest. Gelet op de gang van zaken rondom het medisch onderzoek kan het hof het laatste niet uitsluiten. Te dien aanzien overweegt het hof nog het volgende.
De vader van aangeefster heeft verklaard dat hij in de ochtend na het voorval zag dat aangeefster schrammen op haar onderrug, brandnetelplekken op haar bovenbenen en een blauwe plek op haar wang of kaak had (pagina 103). Het hof acht deze verklaring betrouwbaar. De waarneming van de vader van aangeefster correspondeert immers met de verwondingen die te zien zijn op de foto’s op pagina’s 37 en 38. Hieraan kan naar het oordeel van het hof niet afdoen dat de vader van aangeefster niet heeft verklaard over letsel op de linkerschouder van aangeefster, welk letsel zichtbaar is op een foto op pagina 37. Het hof overweegt voorts dat de door de raadsman geopperde mogelijkheid, inhoudende dat het letsel dat op voornoemde foto’s zichtbaar is, werd opgelopen tijdens het hockeyen kort na het voorval – in weerwil van de verklaring van aangeefster dat zij, kort na het gebeurde, niet is gaan hockeyen – door het hof niet aannemelijk wordt geacht.
Gelet op de bij het hof gerezen twijfel aan de zorgvuldigheid c.q. volledigheid van het onderzoek door [arts], alsmede op voornoemde verklaring van de vader van aangeefster, ziet het hof in de omstandigheid dat [arts] slechts letsel aan de knie van aangeefster heeft beschreven geen aanleiding om te twijfelen aan de relatie tussen het letsel op meergenoemde foto’s en het ten laste gelegde. Anders dan de raadsman ziet het hof derhalve geen aanleiding om deze foto’s uit te sluiten van het bewijs, zodat het verweer wordt verworpen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat tijdens het onderzoek door [arts] geen sporen van gedwongen penetratie zijn aangetroffen, overweegt het hof dat [arts] blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen inwendig onderzoek heeft verricht bij aangeefster. Daarbij overweegt het hof dat de vraag of de ongesteldheid van aangeefster een valide reden was om in casu geen inwendig onderzoek naar letsel te verrichten zich weliswaar opdringt, maar dat zulks een kwestie van medische aard is die zich aan het oordeel van het hof onttrekt. Het verweer is gebaseerd op het uitgangspunt dat dergelijk onderzoek wel zou hebben plaatsgevonden en mist derhalve feitelijke grondslag.
De raadsman heeft bovendien aangevoerd dat de aangetroffen beschadigingen van de kleding van aangeefster evengoed passen in de verklaring van verdachte. Het hof acht de verklaring van aangeefster over het door verdachte toegepaste geweld evenwel betrouwbaar en heeft mitsdien de overtuiging bekomen dat verdachte de bewezen verklaarde geweldshandelingen heeft verricht. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat op de slip en panty van aangeefster geen sperma is aangetroffen, dat niet vast is komen te staan hoeveel geweld nodig is om de sokken van de panty te scheiden en dat op de jurk van aangeefster geen greepsporen zijn geconstateerd.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat de sterren in de voorruit van zijn auto zijn ontstaan doordat aangeefster in de opwinding van de seks de ruit heeft gebroken, acht het hof niet geloofwaardig.
De verdediging heeft voorts gewezen op het verschil tussen de verklaringen die de getuige
[getuige] ter terechtzitting in hoger beroep en bij de politie (pagina’s 86-87) heeft afgelegd en op het feit dat laatstgenoemde verklaring afwijkt van de verklaring van aangeefster.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat op beperkte onderdelen tegenstrijdigheden bestaan tussen de aangifte en de uitlatingen die aangeefster tegenover [getuige] zou hebben gedaan, mede gelet op de emotionele toestand waarin aangeefster kort na het voorval tegenover [getuige] verklaarde, onvoldoende reden oplevert om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster.
Tenslotte overweegt het hof dat hetgeen door de raadsman voor het overige is aangevoerd, waaronder het alcoholgebruik door aangeefster en de volgorde van de door aangeefster gestelde gebeurtenissen, evenmin grond opleveren om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, namelijk een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer;
- de omstandigheid dat het slachtoffer kennelijk nog maagd was;
- de lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer, namelijk het letsel alsmede een schimmel-infectie die aan de seksuele contacten wordt toegeschreven;
- het door aangeefster moeten ondergaan van medische onderzoeken en testen en de onzekerheid die zulke onderzoeken en het moeten wachten op de uitslagen met zich meebrengt;
- de psychische gevolgen voor het slachtoffer, namelijk gevoelens van angst en onzekerheid die het slachtoffer aan de verkrachtingen heeft overgehouden;
- de omstandigheid dat verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in het verkeerde van zijn handelwijze en dat hij – in plaats van empathie te voelen voor aangeefster – zichzelf juist als slachtoffer ziet.
Met oplegging van na te melden straf wil het hof verdachte inscherpen dat zijn gedrag absoluut ontoelaatbaar is.
Het hof acht – anders dan de advocaat-generaal en met de eerste rechter – een gevangenis-straf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten zes maanden, voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd met een proeftijd van twee jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal – anders dan de eerste rechter – aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, aangezien verdachte er nadrukkelijk blijk van heeft gegeven in het geheel niet gemotiveerd te zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.744,95, bestaande uit EUR 244,95 aan materiële schade en EUR 2.500,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, zodat de vordering van rechtswege voortduurt in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof merkt daarbij op dat de vergoeding van immateriële schade uitsluitend ziet op de schade die op dit moment is te waarderen.
Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1 primair en onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde telkens oplevert:
verkrachting;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 2.744,95 (tweeduizend zevenhonderdvierenveertig euro en vijfennegentig cent);
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [adres 2], [woonplaats 2], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 2.744,95 (tweeduizend zevenhonderdvierenveertig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 43 (drieënveertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. F. van Beuge en mr. R.W.J. van Veen,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 30 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.