ECLI:NL:GHSHE:2007:BB9106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001709-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld, resulterend in de dood van een slachtoffer tijdens een gewapende overval

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij een gewapende overval op 13 april 2006 in Gennep, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] om het leven kwam. De overval werd uitgevoerd door drie daders, waaronder de verdachte, die bivakmutsen droegen en gewapend waren met vuurwapens. Tijdens de overval werd [slachtoffer 1] meermalen geslagen, wat leidde tot zijn overlijden door verstikking als gevolg van bloedverlies en een recent hartinfarct. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de verdachte in de woning tijdens de overval, maar sprak hem vrij van opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan diefstal met geweld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 116 maanden. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2] tot schadevergoeding van EUR 4.420,- toegewezen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001709-07
Uitspraak : 30 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
25 april 2007 in de strafzaak met parketnummer 04-860412-06 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave
waarbij verdachte ter zake van medeplegen van gekwalificeerde doodslag, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2 ] tot een bedrag van EUR 4.420,-, subsidiair 52 dagen hechtenis, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een beslissing omtrent het beslag.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2 ] geheel toegewezen. De vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mr. M. Rutgers, en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende
- verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest,
- de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 4.420,- subsidiair 52 dagen hechtenis, met de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag,
- ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen: teruggave van de Nissan Sunny aan de kentekenhouder, teruggave aan verdachte van de kleding met uitzondering van en verbeurdverklaring van de bivakmuts, schroevendraaier en lifehammer, en onttrekking aan het verkeer van de revolver en de munitie, zal gelasten.
De verdediging heeft
* geen verweren gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van de rechter, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of de geldigheid van de inleidende dagvaarding;
* vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
* subsidiair met betrekking tot de op te leggen straf naar voren gebracht dat volstaan dient te worden met een gevangenisstraf van kortere duur van in eerste aanleg is opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet meermalen met een hard
voorwerp op het hoofd van genoemde [slachtoffer 1] geslagen, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) van (een) portemonnee(s)
inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ], door twee of meer verenigde personen, althans afpersing, van (een) portemonnee(s), inhoudende een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ],
door twee of meer verenigde personen,
gepleegd op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep ten opzichte van
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] en welke doodslag werd gepleegd met het
oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere
deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk
verkregene te verzekeren;
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
portemonnee, inhoudende onder meer een hoeveelheid geld, en/of een hoeveelheid
munitie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld heeft bestaan uit het meermalen tegen het hoofd slaan van genoemde
[slachtoffer 1] en/of het knevelen van genoemde [slachtoffer2 ],
en/of
welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het richten van (een)
(vuur)wapen(s) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] en/of (daarbij) op
dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] zeggen: "Dit
is een overval. Wij willen geld" en/of "Ik moet geld hebben, anders schiet ik
je kapot" en/of "Jij maakt munitie. Jij hebt wapens en je moet geld hebben",
terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer 1] ten gevolge had;
Althans inzien terzake al het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 13 april 2006 in de gemeente Gennep tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] heeft gedwongen tot
de afgifte van een portemonnee, inhoudende onder meer een hoeveelheid geld,
en/of een hoeveelheid munitie, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld heeft bestaan uit het meermalen tegen het hoofd slaan van genoemde
[slachtoffer 1] en/of het knevelen van genoemde [slachtoffer2 ]
en/of
welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het richten van (een)
(vuur)wapen(s) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] en/of (daarbij) op
dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] zeggen: "Dit
is een overval. Wij willen geld" en/of "Ik moet geld hebben, anders schiet ik
je kapot" en/of "Jij maakt munitie. Jij hebt wapens en je moet geld hebben",
terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer 1] ten gevolge had.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vaststaande feiten
Het hof stelt de navolgende feiten vast. 1
I.
Op 13 april 2006 heeft rond 22.00 uur een overval plaatsgevonden op twee broers, te weten[slachtoffer 1] en [slachtoffer2 ], in hun woning gelegen aan de [adres] in de gemeente Gennep. Bij die overval waren in de woning drie daders aanwezig, waarvan in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 1] (dader 1). 2 Alle drie daders droegen bivakmutsen. [medeverdachte 1] droeg een pistool bij zich. De andere twee daders hebben om beurten een revolver gedragen. Tevens was er een klauwhamer meegenomen en een busje traangas, althans een bijtende stof. Na binnenkomst in de woning is door één van de daders met het traangas gespoten. 3 Door de overvallers werd onder meer gezegd: "Dit is een overval, wij willen geld" en/of "ik moet geld hebben, anders schiet ik je kapot en/of "jij maakt munitie, jij hebt wapens en je moet geld hebben." [slachtoffer 1] werd door één van de mededaders, een zekere [medeverdachte 2] (dader 3), geslagen. [medeverdachte 1] heeft een pistool op [slachtoffer2 ] gericht. [medeverdachte 1] heeft vervolgens opnieuw naar geld gevraagd. [slachtoffer2 ] heeft daarop zijn portemonnee uit zijn broekzak gehaald, die vervolgens door dader 2 uit zijn handen is gegrist. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer2 ] vervolgens met behulp van tape gekneveld, in bijzijn van dader 2. 4 Terwijl [medeverdachte 1] en deze dader 2 zich bij [slachtoffer2 ] bevonden, heeft [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] meermalen geslagen,5 hetgeen op enkele momenten door [medeverdachte 1] is waargenomen. [medeverdachte 1] is boven in de woning op zoek gegaan naar geld en heeft van de bovenverdieping een grijs geldkistje meegenomen en dit aan [medeverdachte 2] getoond. Ondertussen is dader 2 in de buurt van de geknevelde [slachtoffer2 ] gebleven6 en heeft dader 2 een doosje met munitie gepakt. 7 [slachtoffer2 ] heeft waargenomen dat dader 3 met kracht naar zijn broer uithaalde waardoor [slachtoffer2 ] hevig aan zijn hoofd bloedde en dat dader 3 bleef doorslaan.8 Uiteindelijk hebben de drie daders de woning gezamenlijk verlaten met medeneming van onder meer een tweetal portemonnees met daarin contant geld en een doosje met munitie. [slachtoffer2 ] heeft zijn portemonnee alsmede die van zijn broer later herkend. 9 [slachtoffer 1] is op 13 april 2006 tijdens of kort na de overval in de woning overleden.10
Verdachte [verdachte]is op 13 april 2006 om 22.55 uur tezamen met [medeverdachte 1] aangehouden in Groesbeek. Op verdachte is onder meer een revolver, een bivakmuts, een portemonnee met daarin een zorgpas op naam van [slachtoffer2 ] en een portemonnee van [slachtoffer 1] aangetroffen.11
Tijdens het onderzoek zijn diverse sporen en goederen veilig gesteld en verwerkt in een sporenlijst en voor onderzoek gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. Onder verdachte [verdachte] zijn DNA-sporen veiliggesteld onder meer uit een bemonstering van een T-shirt, DNA-zegels DCA328.12
Het deskundigen rapport van het NFI van 23 mei 2006, houdt als onderzoeksresultaten in: Ontvangen onderzoeksmateriaal: identiteitszegel DCA328 een bemonstering van de voorzijde van een T-shirt, identiteitszegel RFE159 een referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Conclusie: bloedspoor op de voorzijde van het T-shirt (DCA328) celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer 1] (RFE159). Frequentie DNA-profiel minder dan 1 op 1 miljard.13
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat verdachte [verdachte] als derder dader in de woning aanwezig is geweest tijdens de overval en gerekwireerd tot bewezen verklaring van het primair ten laste gelegde.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en daartoe - zoals vervat in de pleitnota - in de kern aangevoerd dat de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] niet met zekerheid kan worden vastgesteld en derhalve ook niet de causaliteit, zodat reeds daarom vrijspraak van de primair tenlastegelegde (gekwalificeerde) doodslag dient te volgen. Evenmin kan worden bewezen dat sprake is van opzet op de dood. Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat [verdachte] niet in de woning aanwezig is geweest tijdens de overval en na afloop van de overval slechts als bestuurder van de "vluchtauto" heeft opgetreden, zodat van het medeplegen van de tenlastegelegde feiten geen sprake is.
Het oordeel van het hof.
II.
A) Wat is de doodsoorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1]?
In het (aanvullend) deskundigenrapport van 27 november 2006, opgesteld door patholoog anatoom dr. [arts] is onder meer opgenomen dat bij sectie is gebleken dat er sprake is geweest van meermalen opgelopen zeer heftig botsend geweld op het hoofd, het gezicht, de hals, de armen en de borstkas. De letsels aan het hoofd en het gezicht zijn het gevolg van meermalen slaan met een of meer harde voorwerpen. Door de geweldsinwerkingen waren er botbreuken opgetreden aan de aangezichtsdeel met doorlopen van breuklijnen tot onder de schedelbasis. Als gevolg van de botbreuken in de aangezichtsschedel was er veel bloedverlies opgetreden in de neusbijholten met massaal inademen van bloed met daarbij afsluiten van de luchtwegen. Er was sprake van gevorderde aderverkalking van onder andere de kransslagaders van het hart. Er waren in het verleden reeds een of meer hartinfarcten doorgemaakt met als gevolg hiervan ernstige littekenvorming in de hartspier. Bij sectie bleek een recente uitbreiding van infarcering, ten minste 3 uur oud, te bestaan. Als gevolg van inademen van bloed waren de bovenste luchtwegen compleet geblokkeerd, dit verklaart het overlijden zonder meer door verstikking. De relatieve bijdrage van het gevonden recente hartinfarct aan het overlijden kan op grond van de sectiebevindingen niet exact worden aangegeven, het is waarschijnlijk dat dit het overlijden heeft versneld.
Als conclusie is opgenomen dat [slachtoffer 1] is overleden als gevolg van meermalen opgelopen heftig botsend geweld op het lichaam.
In haar brief van 18 september 2007 rapporteert dr. [arts], in het licht van de vraagstelling van de verdediging, dat voor het opstellen van een alternatieve hypothese dan hiervoor genoemd weinig aanknopingspunten zijn. De belangrijkste bevinding was de afsluiting van de luchtwegen door een grote hoeveelheid bloed. Een ander belangrijke bevinding is de aanwezigheid van een recent hartinfarct en littekens van een infarct van maanden oud. De oorzaak van het recente hartinfarct is op grond van de sectiebevindingen niet met zekerheid te geven. Het kan zijn dat (mede) door stress en/of door pijn is opgetreden. Het inademen van het bloed hoeft niet meteen zo massaal geweest te zijn zodat ook een periode van ademnood de oorzaak van het recente hartinfarct kan zijn geweest. Voorts rapporteert dr. [arts], in het licht van de vraagstelling van de verdediging, dat de aderverkalking van [slachtoffer 1], voor zover te beoordelen, geen invloed heeft gehad op het inademen van bloed met als gevolg afsluiting van de luchtwegen en dat het mogelijk is dat de slechte staat van de kransslagaders van invloed is geweest op de snelheid waarmee hij is overleden.
Naar het oordeel van het hof is op basis van voormelde inhoud van deze deskundigenrapporten de conclusie gerechtvaardigd dat tussen de geweldshandelingen gepleegd door [medeverdachte 2] en de kort op de overval gevolgde dood van [slachtoffer 1] causaal verband bestaat, alsmede dat het overlijden het gevolg geweest van heftig botsend geweld op het lichaam.
Mitsdien wordt dit verweer van de raadsman verworpen.
B) Is verdachte [verdachte] in de woning aanwezig geweest op het moment van de overval?
Uit de verklaring van [slachtoffer2 ] komt als vaststaand naar voren dat tijdens de bewuste overval drie daders in de woning aanwezig waren.14 Medeverdachte [medeverdachte 1] is in zijn verklaring consequent ten aanzien van de aanwezigheid van verdachte [verdachte] voorafgaand aan en tijdens de door hem en een zekere [medeverdachte 2] gepleegde overval in de woning van [slachtoffer2 ] en [slachtoffer 1] op 13 april 2006 en dat bij deze overval niet nog een vierde persoon betrokken is geweest. Medeverdachte [medeverdachte 1]verklaart uitvoerig over zijn eigen bijdrage waarin hij zichzelf belast en die van [verdachte], waarbij uit niets volgt dat hij zijn eigen rol ten koste van [verdachte] minimaliseert en [verdachte] bovendien wat betreft het door [medeverdachte 2] gepleegde geweld, en het door [medeverdachte 1] knevelen van [slachtoffer2 ], consequent buiten schot houdt. Ter terechtzitting in hoger beroep is [medeverdachte 1] als getuige gehoord en heeft hij opnieuw een uitvoerige verklaring afgelegd, die in sterke mate overeenkomt met zijn eerdere verklaringen. [medeverdachte 1] heeft op het hof een betrouwbare indruk gemaakt, terwijl het hof in het dossier, noch in het verhandelde ter zitting, geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden voor de stelling van de verdediging dat [medeverdachte 1] onbetrouwbaar is; een vierde dader buiten schot houdt en [verdachte] ten onrechte in de woning plaatst. Het hof acht [medeverdachte 1] niet alleen betrouwbaar omdat hij consistent is in zijn verklaringen en deze in overwegende mate overeenkomen met die van het slachtoffer [slachtoffer 1], maar tevens vanwege enkele gedetailleerde en authentieke onderdelen. Zo verklaart [medeverdachte 1] dat hij een afgesloten grijs geldkistje van de bovenverdieping heeft meegenomen, aan [slachtoffer2 ] heeft gevraagd of daar iets van waarde in zat, hetgeen door [slachtoffer2 ] werd ontkend, en dit kistje vervolgens aan [medeverdachte 2] getoond, teneinde te doen voorkomen alsof de buit binnen was waardoor zij konden gaan.15 Uit de verklaring van [slachtoffer2 ] komt naar voren, dat zich in dat gesloten geldkistje geen waardevolle voorwerpen bevonden.16
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat [verdachte] daarentegen, geconfronteerd met overige verklaringen en resultaten van technisch onderzoek, zijn verklaringen bijstelt en onder meer voor het bij zijn fouillering in zijn jas aantreffen van voorwerpen zoals een sleutel, die op één van de kasten uit de woning van [slachtoffer2 ] en [slachtoffer 1] bleek te passen,17 hiervoor geen verklaring heeft kunnen geven. Evenmin heeft verdachte een aannemelijke verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat in de sporttas, aangetroffen bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], waarin naast hiervoor bedoeld ontvreemde geldkistje, een kistje met kogels, een klauwhamer, een rol tape en kleding, een memobriefje van de ABN Amro bank, met daarop een bankrekeningnummer, op naam van [betrokkene], alsmede de naam [betrokkene], zijnde destijds de vriendin van [verdachte], werd aangetroffen.18
Tijdens de fouillering van verdachte zijn bovendien twee portemonnees aantroffen, één van [slachtoffer2 ] en één van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft daarover verklaard dat het dienaangaande proces-verbaal van bevindingen, alsmede het aanvullend proces-verbaal en verklaring van De Groot19 op een grote leugen is gebaseerd en dat zijn spullen en die van [medeverdachte 1] bij de fouillering door elkaar zijn gehaald. Verbalisant De Groot heeft evenwel ten overstaan van de rechter-commissaris hetgeen zij heeft beschreven in zijn proces-verbaal nogmaals bevestigd dat zij bij de fouillering van verdachte een tweetal portemonnees heeft aangetroffen en dat de verdachten gescheiden van elkaar stonden, toen zij [verdachte] fouilleerde.20 Het hof ziet geen reden aan inhoud hiervan te twijfelen.
Het hof overweegt voorts dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is geconfronteerd met het proces-verbaal van bevindingen wat betreft de geïsoleerde insluiting van verdachte.21 Dit proces-verbaal houdt onder meer in dat verdachte na gezegd te hebben het vreemd te vinden dat zijn onderbroek in beslag genomen werd, vertelde dat hij die wc niet had gebruikt en op de reactie van de betreffende verbalisant, dat zijn maten dat misschien wel hadden gedaan, reageerde dat "zij de wc ook niet hadden gebruikt". Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte ook de inhoud van dat proces-verbaal bestreden.
De verklaring van verdachte dat bij de bewuste overval een tweede auto, te weten een donkere (blauwe) Saab, een rol heeft gespeeld, waarmee verdachte de aannemelijkheid van zijn versie van de zaak heeft willen aantonen, wordt op geen enkele wijze ondersteund. Ook het aanvullend proces-verbaal van 23 augustus 2007, levert niet een begin van aannemelijkheid op omtrent de door verdachte beweerde betrokken Saab, die van diefstal afkomstig zou zijn.22
Gelet op al het vorenstaande schuift het hof de verklaring van [verdachte] dat hij niet in de woning aanwezig was ten tijde van de overval, als strijdig met bovenstaande bewijsmiddelen terzijde.
Bijgevolg wordt het dienaangaande verweer van de verdediging verworpen.
Aan de bespreking van het verweer van de verdediging, voor zover dat betrekking heeft op de gang van zaken omtrent de in beslag genomen overall en de revolver waarop vervolgens technisch onderzoek (DNA) is verricht, alsmede het onderzoek naar schotresten, komt het hof niet toe, nu het hof de daaruit verkregen onderzoeksresultaten niet voor het bewijs zal bezigen.
III
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen acht het de verklaringen van [medeverdachte 1] betrouwbaar.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] de bewuste overval heeft gepleegd, waarbij het hof verwijst naar hetgeen onder I, de vaststaande feiten is opgenomen. Het hof volgt de verklaring van [medeverdachte 1] wat betreft de feitelijke gang van zaken zowel voorafgaand aan de overval - het elkaar treffen in de hotelkamer in Berg en Dal, de daar gemaakte afspraken en medeneming van onder meer bivakmutsen, tape en (vuur)wapens en het voorafgaand bekijken van de woning - alsmede de feitelijke handelingen in de woning tijdens de overval, waarbij kort gezegd [medeverdachte 2] degene is geweest die [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en [medeverdachte 1] degene is geweest die [slachtoffer2 ], onder bedreiging met een pistool heeft gekneveld en tweemaal naar boven is gegaan op zoek naar de buit, terwijl [verdachte] in de buurt van [slachtoffer2 ] is gebleven en dat [verdachte] in de auto het doosje munitie heeft afgeven.23
C) Opzet op de dood van [slachtoffer 1].
De verdediging heeft, vanuit het standpunt dat verdachte niet in de woning aanwezig is geweest, bepleit dat er geen sprake is van medeplegen en dat niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
Het hof overweegt hieromtrent dat voorzover het verweer ziet op het niet in de woning aanwezig zijn van [verdachte] dit reeds is verworpen.
Voor het overige overweegt het hof dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], tevens als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord - en wiens verklaring op dit onderdeel de enige kernbron is - naar voren komt dat de bewuste overval is beraamd in de wetenschap dat in de woning van de slachtoffers wapens en aanzienlijke geldbedragen aanwezig zouden zijn en dat het doel van de overval het buit maken van geld was. Hoewel uit diens verklaring eveneens volgt dat van te voren was afgesproken dat er geen geweld gebruikt zou worden, is gelet op de omstandigheid dat de daders kort voorafgaand aan de overval zagen dat de broers in de woning aanwezig waren,24 en gelet op de aard van de voorwerpen die de verdachten hadden meegenomen naar de woning, naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat minstens sprake is van voorwaardelijk opzet op het gebruik van enig geweld, dan wel bedreiging met geweld jegens beide broers, bij die overval.
Naar het oordeel van het hof leveren de gedragingen van verdachte, kort gezegd, inhoudende het voorafgaand aan de overval treffen van hem, verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een hotelkamer Berg en Dal, het vervoer naar de bewuste woning, het meenemen van onder meer een bivakmuts, handschoenen en een revolver,25 het niet distantiëren van de door de mededaders gepleegde geweld en bedreiging daarmee - immers verdachte is in de woning gebleven toen [slachtoffer2 ] gekneveld was, terwijl voorts uit niets volgt dat hij [slachtoffer 1] heeft getracht te ontzetten - het meenemen van de portemonnees en het gezamenlijk vertrek uit de woning, op dat van diefstal met (bedreiging met) geweld, in vereniging sprake is.
Anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging is het hof evenwel van oordeel dat uit de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals die uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer2 ] naar voren komen, mede gelet op de intentie van de binnenkomst in de woning, namelijk het buit maken van geld, niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte eveneens opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1], ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt daartoe allereerst dat uit niets blijkt dat verdachte enige relevante uitvoeringshandeling heeft verricht, die (mede) geleid heeft tot het overlijden van het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat vrijwel direct na binnenkomst in de woning medeverdachte [medeverdachte 1] zich richtte op [slachtoffer2 ], in de buurt van het keukenblok en dat [medeverdachte 2] zich op [slachtoffer 1] richtte in een ander gedeelte van de woning, in een hoek bij de haard in de woonkamer. [slachtoffer2 ] verklaart bovendien dat uitsluitend dader 3, van wie uit de bewijsmiddelen volgt dat dat [medeverdachte 2] is, zich met zijn broer heeft bezig gehouden.26
Het enkele gegeven dat verdachte op het moment dat [slachtoffer2 ] gekneveld was, [medeverdachte 1] zich boven in de woning bevond en [medeverdachte 2] zich met [slachtoffer 1] bezig hield, zich niet heeft gedistantieerd en [slachtoffer 1] evenmin heeft ontzet, acht het hof voorts onvoldoende om te kunnen spreken van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het handelen van [medeverdachte 2], zou kunnen leiden tot de dood van [slachtoffer 1]. Dit te meer nu uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [slachtoffer2 ] geen feiten en omstandigheden naar voren komen die opleveren dat [verdachte] getuige is geweest van de reeks van geweldshandelingen van [medeverdachte 2] en het dossier daarvoor ook overigens geen aanwijzingen bevat. Van een zogenaamde stilzwijgende samenwerking, waarbij het (voorwaardelijk) opzet op de op de dood van [slachtoffer 1] was gericht, zoals door de advocaat-generaal betoogd, is naar het oordeel van het hof gelet op het vorenstaande evenmin sprake. De omstandigheid dat [medeverdachte 2] verdovende middelen had gebruikt, waarvan het algemeen bekend zou zijn dat die een ontremmende werking hebben, kan niet zelfstandig het bewijs dragen van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1].
Naar het oordeel van het hof dient verdachte mitsdien van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, zoals opgenomen onder de vaststaande feiten (I, II en III), en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna te melden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2006 in de gemeente Gennep tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
portemonnee, inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en een hoeveelheid
munitie, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer2 ],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te
maken,
welk geweld heeft bestaan uit het meermalen tegen het hoofd slaan van genoemde
[slachtoffer 1] en het knevelen van genoemde [slachtoffer2 ],
en
welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het richten van een
vuurwapen op die [slachtoffer2 ] en (daarbij) op
dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer2 ] zeggen:
"Dit is een overval. Wij willen geld" en "Ik moet geld hebben, anders schiet ik
je kapot" en "Jij maakt munitie. Jij hebt wapens en je moet geld hebben",
terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer 1] ten gevolge had.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid, juncto tweede lid, onder 2, juncto derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, toewijzing van de benadeelde partij met een beslissing omtrent het beslag.
De advocaat-generaal heeft ter zake van medeplegen van gekwalificeerde doodslag gerekwireerd tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, toewijzing van de benadeelde partij met een beslissing omtrent het beslag. De advocaat-generaal is tot deze eis gekomen, vanwege de ernst van het feit en voorts wegens de proceshouding van verdachte.
De verdediging heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van de strafoplegging heeft zij subsidiair aangevoerd dat de door de advocaat-generaal gevorderde eis, met name wat betreft de daarvoor aangevoerde reden van de proceshouding van verdachte, onbegrijpelijk te vinden en bovendien in totaliteit veel te hoog te achten.
Het hof overweegt het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt tot een vrijspraak van het primair ten laste gelegde, zodat het hof in zoverre reeds afwijkt van hetgeen waarvan de advocaat-generaal in haar requisitoir is uitgegaan.
Het hof acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, de dood ten gevolg hebbend. Deze gewapende overval heeft zich in een woning, in de late avonduren afgespeeld. De overval is van te voren uitvoerig gepland, benodigde voorwerpen zoals bivakmutsen, handschoenen, traangas, een hamer, vuurwapens en tape zijn daartoe meegenomen. Bovendien is de woning niet alleen enkele dagen voor de overval maar ook vlak daaraan voorafgaand bekeken, waarbij is gezien dat beide broers aanwezig waren.27 Bij binnenkomst in de woning is direct gespoten met traangas, is het slachtoffer [slachtoffer2 ] gekneveld en met een pistool bedreigd en is jegens [slachtoffer 1] zo ernstig geweld gebruikt, dat hij kort daarna is komen te overlijden. De daders hebben beide broers in hulpeloze toestand achtergelaten, met medeneming van een tweetal portemonnees en een doosje munitie. Het hof acht dit zeer ernstige feiten. Aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] is onherstelbaar leed toegebracht, terwijl het andere slachtoffer, [slachtoffer2 ], van deze zeer traumatische ervaring nog langdurig de gevolgen zal moeten dragen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd Voorts is rekening gehouden met het geweldadige karakter van het bewezen verklaarde, waardoor met het overlijden van [slachtoffer 1] niet alleen aan de nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht, maar tevens maatschappelijke onrust is veroorzaakt.
Het hof hanteert, gelet op de aard en de ernst van het feit en mede gelet op de straftoemeting in soortgelijke zaken, als uitgangpunt van discussie over de hoogte van de straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren (dan wel 84 maanden). Het hof acht deze strafoplegging in beginsel passend.
Het hof tilt ten nadele van verdachte zwaar aan de omstandigheden dat de betreffende overval is gepleegd gedurende de late uren in de avond èn in een woning - waar men zich veilig zou moeten kunnen wanen -, en met medebrenging van wapens, terwijl de daders bovendien wisten dat de bewoners aanwezig waren. Deze omstandigheden brengen het hof tot het oordeel dat voormeld uitgangspunt met één jaar (12 maanden) gevangenisstraf verhoogd dient te worden.
Voorts overweegt het hof dat ten nadele van verdachte als strafverzwarende omstandigheid mee dient te wegen dat verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten en voorts ter zake van mishandeling juist in combinatie met bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving, is veroordeeld tot niet geringe vrijheidsstraffen. Het voorgaande brengt het hof ertoe dat voormelde 8 jaren (96 maanden) gevangenisstraf met een derde (32 maanden) worden verhoogd. Dit naar analogie van verhoging van het strafmaximum in het Wetboek van Strafrecht met een derde indien sprake is van een verzwarende omstandigheid.
Ten voordele van verdachte overweegt het hof, dat van de drie overvallers de rol van verdachte in ieder geval wat het geweld en de bedreiging met geweld betreft, het geringst is geweest en dat hoewel juridisch technisch de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge van het door mededader [medeverdachte 2] gepleegde geweld, aan hem kan worden toegerekend, het ontbreken van een feitelijk aandeel bij dat geweld, in de straftoemeting ten voordele van hem dient uit te vallen. Tot slot heeft het hof acht geslagen op de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte rapportages. In het meest recente rapport, een dubbelrapportage, gedateerd 26 oktober 2006, opgesteld door M.D. van Ekeren, psychiater en C.M. van Deutekom, psycholoog, verbonden aan het Pieter baan Centrum, wordt geconcludeerd dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is, welke conclusie het hof overneemt en tot de zijne maakt.
Laatstgenoemde omstandigheden geven het hof aanleiding de op te leggen gevangenisstraf van 128 maanden met één jaar (12 maanden) te verlagen.
Hoewel het hof minder bewezen acht dan de eerste rechter, acht het hof, mede gelet op het hierboven opgenomen uitgangspunt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur zijn plaats. Naar het oordeel van het hof doet de door de eerste rechter opgelegde straf, onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan. Gelet op al het vorenstaande acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 116 maanden, passend en geboden.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto moet worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer2 ] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 4.420,-, zonder wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. In hoger beroep is derhalve slechts de vordering tot een bedrag van EUR 4.420,- zonder wettelijke rente aan de orde.
De verdediging heeft de vordering betwist, nu verdachte ontkent op de plaats delict aanwezig te zijn geweest. De hoogte van de vordering is niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer2 ] als gevolg van verdachtes subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
medeplegen van diefstal met geweld, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 116 (honderd en zestien) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
1 revolver, call. 357 magnum, zastava
4 stuks munitie.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
1 bivakmuts,
1 schroevendraaier
1 lifehammer.
1 wit t-shirt, opdruk Danger.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
kleding, te weten 1 paar witte sokken, wit/blauwe sportschoenen, 1 lange zwarte leren jas, een blauwe trui, een grijze spijkerbroek, een zwarte onderbroek.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
Nissan Sunny aan kentekenhouder.
Schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2 ] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 4.420,- (vierduizend vierhonderdtwintig euro), met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer2 ] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer2 ], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 4.420,00 (vierduizend vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. C.H.W.M. Sterk en mr. S.B.M. Voorhoeve,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tent, griffier,
en op 30 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.B.M. Voorhoeve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossier pagina's betreft dit delen van ambtsedig
processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij dossier nummer PL2350/06-002065, regiopolitie Limburg-Noord, gedateerd 5 september 2006.
2 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer2 ], doorgenummerde pagina 522, alsmede verklaring medeverdachte [medeverdachte 1], doorgenummerde pagina's 247 (laatste alinea), 248.
3 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], doorgenummerde pagina 248 11e -`13e regel, 22e 23e regel, 5e-4e regel van onderen, 250, laatste alinea en 523, 22e regel.
4 Proces-verbaal van verhoor, [slachtoffer2 ], doorgenummerde pagina 522, laatste alinea, 523, 524 eerste drie alinea's, alsmede de verklaring van [medeverdachte 1], doorgenummerde pagina's 250, vanaf 19e regel van onderen, 18e -16e en 8e-7e regel van onderen,
5 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer2 ], doorgenummerde pagina's 524, eerste drie alinea's, alsmede 528, 1e 19 regels en 23e -15e regel van onderen en 529, 1e 24 regels en laatste twee alinea's.
6 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], doorgenummerde pagina's 250, 251( 17e 18e regel), 252, 253, 254, eerste twee alinea's 255 eerste twee alinea's.
7 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer2 ], doorgenummerde pagina's 254, 23e - 27e regel, proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], doorgenummerde pagina 255, 22e -24e regel.
8 Zie noot 5, doorgenummerde pagina 528, 23e -15e regel van onderen
9 Proces-verbaal van aangifte, [slachtoffer2 ], doorgenummerde pagina's 576 en 577.
10 NFI rapport 2006.041.14.025, d.d. 8 november 2006 en het aanvullend rapport d.d. 27 november 2006,
opgemaakt door dr. [arts].
11 Processen-verbaal van relaas, aanhouding en aangifte, doorgenummerde pagina's 16, 55, 57-59, 577.
12 Proces-verbaal, doorgenummerde dossier pagina's 1286,
13 Proces-verbaal, doorgenummerde dossier pagina's 1190, 1193
14 Zie proces-verbaal verhoor [slachtoffer2 ] doorgenummerde dossier pagina's 522, 523.
15 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer2 ] doorgenummerde pagina 253, laatste twee alinea's en 254 eerste twee alinea's.
16 Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina 576.
17 Processen verbaal, doorgenummerde pagina 55, 62, 202.
18 Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2007, alsmede doorgenummerde pagina, 18, 49, en proces-verbaal mutatienummer PL2322-06-04557-03, gedateerd 19 december 2006.
19 Proces-verbaal, doorgenummerde dossier pagina's 55, 57, 58 en proces-verbaal van verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Roermond van 4 oktober 2007, inhoudende de verklaring van verbalisant M. de Groot.
20 Ambtsedig proces-verbaal verhoor, ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Roermond van
4 oktober 2007.
21 Doorgenummerde dossier pagina 67.
22 Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, regiopolitie Limburg-Noord, PL2352/06-045557-2, gedateerd 23 augustus 2007.
23 Verklaring getuige [medeverdachte 1], ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2007, alsmede doorgenummerde pagina's 247 (laatste alinea), 248, 250, 251, 252, 253, 255, eerste twee alinea's.
24 Doorgenummerde pagina's 245, eerste alinea en 248, eerste en derde alinea.
25 Doorgenummerde pagina 247.
26 Doorgenummerde pagina's 523, 12e regel van onderen, 524, 9e regel van boven, 529 eerste twee alinea's en laatste alinea.
27 Verklaring [medeverdachte 1] ter terechtzitting hoger beroep van 16 november 2007.
??
??
??
??
- 5 - 20-001709-07