4.1.1. In overweging 2.1 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.1.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellante] woont aan [adres 1] te [plaats]. Vanaf [adres 1] bezien woont [geïntimeerde sub 1 c.s.] rechts naast haar, op [woningnummer] Tussen het erf van [geïntimeerde sub 1 c.s.] en [adres 1] [woningnummer] bevindt zich een strook grond, die in eigendom toebehoort aan [appellante]. Deze strook zal hierna worden aangeduid als "de in/uitrit".
Toen de rechtsvoorganger van [geïntimeerde sub 1 c.s.] het pand in 1971 wenste te kopen, schreef DSM nv, de verkoopster, op 18 november 1971 aan hem:
"(..) de Heer [persoon 1] (de thans overleden echtgenoot van appellante, hof) [heeft] zich schriftelijk bereid verklaard het naast Uw tuin gelegen pad met bijbehorende terreinstrook (..) aan te kopen.
Het bovenstaande houdt in dat U geen voetpad in eigendom verkrijgt, doch alleen het op bijgaande tekening in rood aangegeven terrein met opstallen (..)
Wel zal ten behoeve van uw perceel een altijddurende erfdienstbaarheid van weg worden bedongen, zodat U te allen tijde van bedoeld pad gebruik kunt maken.
De achtergrens van het door U aan te kopen terrein zal komen te liggen op een afstand van 2 meter, gemeten uit en evenwijdig aan de achterzijde van de op uw erf gelegen berging. (..)"
4.1.3. Op 10 januari 1972 is "ter bestendiging van de bestaande toestand" ten laste van het erf van [appellante] en ten gunste van het erf van (thans) [geïntimeerde sub 1 c.s.] een erfdienstbaarheid gegevestigd van
"in-en uitrit van en naar [adres 1], uit te oefenen over de op (..) aangehechte schetstekening in zwarte arcering aangegeven strook"
(aldus nr. 16 van de notariële akte van levering). Deze erfdienstbaarheid wordt tot op de dag van vandaag gebruikt door [geïntimeerde sub 1 c.s.], zij het dat hij, om hierna te vermelden redenen, nog maar een deel van de in/uitrit daarvoor gebruikt.
4.1.4. [geïntimeerde sub 1 c.s.] heeft (onbetwist door [appellante]) gesteld dat zijn rechtsvoorganger in 1972 geen garage had. Uit de hierboven geciteerde brief van DSM blijkt echter, dat deze rechtsvoorganger in 1971 wel een berging achter op zijn terrein had gebouwd.
4.1.5. In 1973 heeft de rechtsvoorganger van [geïntimeerde sub 1 c.s.] een garage gebouwd. Vaststaat dat deze garage de opening aan de achterzijde had, waardoor deze slechts te bereiken was via de in/uitrit.
4.1.6. Onbetwist staat vast dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] in 1990 een nieuwe garage heeft gebouwd, met een ingang aan de voor-(straat)zijde. Blijkens zijn stellingen, zichtbaar gemaakt op de gefourneerde kleurenfoto's, heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] in zijn voortuin (bij de ingang van de garage) een soort "aanrij-strook" aangelegd. Voor het overige maakt hij om zijn garage te bereiken nog steeds gebruik van (in ieder geval het voorste deel van) de in/uitrit.
4.1.7. [appellante] heeft een poort aangebracht ter hoogte van de achterzijde van de garage van [geïntimeerde sub 1 c.s.], waardoor [geïntimeerde sub 1 c.s.] nog slechts tot aan het einde van zijn garage gebruik kan maken van de in/uitrit. Het erf van [appellante] is vanaf de achterzijde van de garage van [geïntimeerde sub 1 c.s.] afgesloten.
4.1.8. [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] in rechte betrokken en opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd, stellende dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] geen redelijk belang meer heeft bij de instandhouding van de erfdienstbaarheid, en het niet aannemelijk is dat in de toekomst weer een redelijk belang van [geïntimeerde sub 1 c.s.] zal ontstaan, terwijl [appellante] wel belang heeft bij de opheffing van de erfdienstbaarheid.
4.1.9. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen. Tegen dit oordeel zijn de grieven van [appellante] gericht.
4.1.10. In appel heeft [appellante] als gezegd haar eis gewijzigd. Zij vordert thans primair opheffing van de op het erf van [appellante] rustende erfdienstbaarheid, en subsidiair wijziging en beperking van de erfdienstbaarheid in die zin, dat de erfdienstbaarheid wordt beperkt tot een lengte van twee meter van de oprit van [appellante], bezien vanuit [adres 1].