ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7854

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0600206
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Venhuizen
  • J. Fikkers
  • M. Hutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake administratieve werkzaamheden en betalingsgeschil tussen appellant en geïntimeerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die administratieve werkzaamheden heeft laten verrichten door [geïntimeerde]. [Appellant] heeft een aantal facturen van [geïntimeerde] onbetaald gelaten, omdat hij ontevreden was over de geleverde diensten. Het totaalbedrag dat [appellant] niet heeft betaald, bedraagt € 24.980,48. [Geïntimeerde] heeft [appellant] in rechte aangesproken tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten. In reactie hierop heeft [appellant] een reconventionele vordering ingesteld tot schadevergoeding, omdat hij schade zou hebben geleden door het ondeugdelijke werk van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft in eerste aanleg de hoofdsom van € 23.130,48 toegewezen aan [geïntimeerde] en de reconventionele vordering van [appellant] afgewezen, met de overweging dat er geen resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis bestond.

In het hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de procesgang in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank een comparitie na antwoord heeft gelast, en dat beide partijen daarbij aanwezig waren. [Appellant] heeft betoogd dat hij niet tijdig in het bezit was gesteld van de conclusie van antwoord in reconventie van [geïntimeerde]. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de comparitie na antwoord is gelast en dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij niet in het bezit was van de relevante processtukken.

Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geconcludeerd dat er geen reden is om het vonnis van de rechtbank te vernietigen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling, waarbij [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld om de eerste bladzijde van de offerte van [geïntimeerde] in zijn betoog te betrekken. De uitspraak van het hof is gedaan op 13 november 2007.

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0600206/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 13 november 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
h.o.d.n. [BEDRIJF 1],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 23 november 2005,
hersteld bij exploot van 3 januari 2006,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemelde exploten,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 24 augustus 2005 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr.96566 / HA ZA 04-1062)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar hetgeen in r.o. 4.1 van dit arrest is weergegeven.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zijn eis in reconventie gewijzigd, zes grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hetgeen aan het slot van die memorie staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en producties overgelegd.
Partijen hebben daarna de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4. De beoordeling
4.1.1. Het gaat in dit hoger beroep kort gezegd om het volgende.
[geïntimeerde] heeft voor [appellant] administratieve werkzaamheden verricht vanaf januari 2003. [appellant] heeft een aantal facturen van [geïntimeerde] onbetaald gelaten, omdat hij - kort gezegd - ontevreden was over het werk van [geïntimeerde], en naar zijn zeggen een ander kantoor al het werk over heeft moeten doen. In totaal heeft [appellant] het bedrag van € 24.980,48 onbetaald gelaten. [geïntimeerde] heeft [appellant] in rechte aangesproken tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten. [appellant] heeft zich hiertegen verweerd met een reconventionele vordering tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vanwege de schade die hij heeft geleden door het gesteld ondeugdelijke werk van [geïntimeerde].
4.1.2. De rechtbank heeft de gevorderde hoofdsom tot een bedrag van € 23.130,48 toegewezen en de reconventionele vordering afgewezen. Kort gezegd komt het oordeel van de rechtbank er op neer dat, anders dan [appellant] heeft gesteld, op [geïntimeerde] geen resultaatsverbintenis, maar een inspanningsverbintenis rustte, en dat over de klachten van [appellant] over het werk van [geïntimeerde] door [appellant] onvoldoende is gesteld. Tegen deze oordelen van de rechtbank zijn de grieven IV, V en VI gericht.
4.2.1. Het hof zal thans oordelen over de grieven I, II, III en een onderdeel van grief IV van [appellant]. Deze grieven zijn gericht tegen de procesgang in eerste aanleg en zullen door het hof gezamenlijk worden besproken.
4.2.2. Vooropgesteld wordt dat het hoger beroep er mede toe kan dienen om in de procedure in eerste aanleg gemaakte misslagen te herstellen. In zoverre is derhalve de discussie of de eerste bladzijde van de offerte van [geïntimeerde] in eerste aanleg correct in het geding is gebracht, thans niet (meer) relevant, nu deze eerste bladzijde in hoger beroep op juiste wijze in het geding is gebracht. Het hof zal in r.o. 4.3. op deze eerste bladzijde terugkomen.
4.2.3. [appellant] stelt dat de conclusie van antwoord in reconventie van [geïntimeerde] van 23 februari 2005 niet tot de processtukken zou behoren.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis vastgesteld dat deze conclusie is genomen. Dit sluit ook aan bij de door [appellant] in het geding gebrachte rolberichten van 17 en 28 januari 2005, die zijn advocaat van zijn procureur heeft ontvangen, waaruit het hof afleidt dat de zaak op de rol van 23 februari 2005 stond voor het nemen van die conclusie. Voorts heeft [appellant] niet gesteld dat hij niet of niet-tijdig in het bezit van een exemplaar van deze conclusie van de wederpartij is gesteld of dat hij bij de comparitie na antwoord - waarover het hof aanstonds zal oordelen - niet op deze conclusie heeft mogen reageren.
4.2.4. [appellant] stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat zij een comparitie na antwoord zou hebben gelast.
Het al dan niet gelasten van een comparitie na antwoord is een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank en daartegen staat ingevolge het bepaalde in art. 131 Rv geen hogere voorziening open. Op grond van het door [appellant] in het geding gebrachte rolbericht van 28 januari 2005 - dat zijn advocaat van zijn procureur heeft ontvangen - staat vast dat de rechtbank in het onderhavige geding een comparitie na antwoord heeft gelast. Ingevolge het daarvan opgemaakte proces-verbaal staat voorts vast dat voornoemde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden en dat beide partijen daarbij verschenen zijn en het woord hebben gevoerd.
4.2.5. De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot het nemen van nadere conclusies na de comparitie na antwoord geweigerd. Bij deze weigering heeft de rechtbank, blijkens de aantekening op het in het geding gebrachte rolbericht, gewezen op tussen partijen tijdens die comparitie gemaakte procesafspraken.
[appellant] ontkent dat tijdens de comparitie de in de laatste bladzijde van het procesverbaal weergegeven procesafspraken - inhoudende dat partijen een regeling zullen onderzoeken, en als die niet wordt bereikt vonnis zal volgen - zijn gemaakt. Wat daar van zij, krachtens het thans geldende procesrecht heeft een partij, wanneer een comparitie op de voet van art. 131 Rv is bevolen, geen (automatisch) recht op re- en dupliek (zie art. 132 lid 2 Rv). Dit brengt voor een gedaagde als [appellant] mee, dat hij belangrijke stukken veiligheidshalve reeds bij conclusie van antwoord of ter gelegenheid van de comparitie na antwoord dient over te leggen.
4.2.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven I en III falen. Gegeven de reeds vermelde hoofdregel dat het hoger beroep er mede toe dient om misslagen in eerste aanleg te herstellen, ontgaat het hof het belang dat er voor [appellant] is gediend met grief II en het vorenbedoelde onderdeel van grief IV. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat er geen plaats is voor de door [appellant] gevorderde terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank. Het hof dient de zaak volgens vaste jurisprudentie zelf af te doen. De grieven kunnen reeds daarom niet leiden tot vernietiging van het vonnis, en het door [appellant] gedane bewijsaanbod zal als niet ter zake dienende worden gepasseerd.
4.3.1. Naar aanleiding van grief IV overweegt het hof als volgt.
[geïntimeerde] heeft op 6 april 2002 aan [appellant] een offerte gezonden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden. De eerste bladzijde van de offerte zou volgens het proces-verbaal van de comparitie door de raadsman van [geïntimeerde] aan de raadsman van [appellant] worden gezonden, nu [appellant] stelde daarover niet te beschikken. Uit de toelichting bij grief IV lijkt voort te vloeien dat [appellant] ten tijde van het formuleren van de grieven nog niet beschikte over dit stuk. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de betreffende bladzijde overgelegd.
4.3.2. Nu de vierde grief van [appellant] betrekking heeft op de aard van de overeenkomst, en tussen partijen vaststaat dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] zijn verricht op basis van de offerte van 6 april 2002, zal het hof [appellant] alsnog in de gelegenheid stellen de eerste bladzijde van deze offerte in zijn betoog te betrekken. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen, en iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 december 2007 voor akte aan de zijde van [appellant], teneinde zich uit te laten als in r.o. 4.3.2. omschreven, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid zal worden gesteld bij akte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Venhuizen, Fikkers en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2007.