ECLI:NL:GHSHE:2007:BB7392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0601463
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van EG-Richtlijnen op machines en bewijsvoering in civiele procedures

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen een appellant en de besloten vennootschap Hurks Bouwgroep BV. De appellant, die in de procedure werd vertegenwoordigd door mr. C.H.G.W. van de Wijdeven, had een machine in Engeland bezichtigd en stelde dat deze machine voldeed aan de eisen van het ondernemingsplan. De geïntimeerde, Hurks Bouwgroep BV, vertegenwoordigd door mr. C.M. van der Corput, betwistte dit en voerde aan dat de machine niet aan de Nederlandse wetgeving voldeed. Het hof oordeelde dat de appellant in de gelegenheid moest worden gesteld bewijs te leveren dat de bezichtiging van de machine in Engeland tot volle tevredenheid van alle betrokkenen was verlopen. Tevens diende de appellant aan te tonen dat de machine voldeed aan de in het ondernemingsplan opgenomen eisen, waaronder de mogelijkheid om op maat gemaakte bewapeningsnetten te produceren binnen de geldende wetgeving in Nederland. Het hof verwees naar de relevante EG-Richtlijnen, met name EG-Richtlijn 89/392/EEG, die de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines regelt. Het hof verzocht partijen om zich over deze kwestie uit te laten in de memorie na enquête, met de mogelijkheid om stukken over te leggen. De zaak werd aangehouden voor verdere bewijsvoering en het horen van getuigen, waarbij de raadsheer-commissaris mr. Begheyn de leiding zou nemen. Het hof besloot dat de appellant de gelegenheid kreeg om zijn bewijsvoering te onderbouwen en dat de zaak op een later moment opnieuw zou worden behandeld.

Uitspraak

typ. CB
rolnr. C0301463/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
eerste kamer, van 6 november 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. C.H.G.W. van de Wijdeven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HURKS BOUWGROEP BV,
h.o.d.n. HURKS HOLDING BV,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
procureur: mr. C.M. van der Corput,
in vervolg op de tussenarresten van 18 januari 2005, 28 juni 2005, 14 februari 2006, 21 november 2006 en 12 juni 2007.
Het hof zal de nummering van die arresten voortzetten.
17. Het verdere procesverloop
Bij het tussenarrest van 12 juni 2007 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere akte.
[appellant] heeft daarop een nadere akte genomen, Hurks heeft daarvan afgezien.
Daarna hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest.
18. De verdere beoordeling van het geschil
18.1. [appellant] is ook thans er niet in geslaagd een deskundige voor te dragen. Zoals aangekondigd zal het hof dan ook afzien van een deskundigenbericht. De opmerking van [appellant] dat hij eerst in de gelegenheid wil worden gesteld bewijs te leveren dat de bezichtiging van de machine in Engeland tot volle tevredenheid verliep, en dat daarna nog een deskundige zou kunnen worden benoemd, is niet in overeenstemming met de overwegingen van het hof in het vorige tussenarrest en wordt gepasseerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op een later tijdstip wel een deskundige zal kunnen voordragen waarbij hij in staat is de kosten daarvan voor te schieten.
18.2. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen te bewijzen dat de bezichtiging van de machine in Engeland tot volle tevredenheid van alle betrokkenen verliep.
Daarnaast zal - zoals ook in rechtsoverweging 15.2 van het tussenarrest van 12 juni 2007 is overwogen - [appellant] in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat de machine aan de in het ondernemingsplan opgenomen eisen voldeed, te weten dat met de machine de beoogde op maat gemaakte bewapeningsnetten te maken waren en dat met die machine binnen de toen geldende wetgeving in Nederland geproduceerd kon worden (zoals dat kennelijk in Engeland en Duitsland mogelijk was). Het hof verzoekt [appellant] ook documentatiemateriaal betreffende de beoogde machine over te leggen.
18.3. Wat dit laatste probandum betreft overweegt het hof ambtshalve nog als volgt. Beoordeeld zal moeten worden of het Nederlandse recht zich - zoals Hurks stelt - verzet tegen het gebruik van deze machine in Nederland.
Tussen partijen is niet in het geding dat de door hen bezichtigde machine in Engeland in bedrijf was (zij het dat kennelijk op dat moment geen matten op maat werden gemaakt), terwijl er ook in Duitsland een dergelijke machine in bedrijf was. Daardoor rijst de vraag of het feit dat de machine in Engeland en Duitsland kennelijk mocht worden gebruikt van belang is voor de hiervoor genoemde, door Hurks opgeworpen vraag. Het hof overweegt daarover als volgt.
Ten tijde van de onderhandelingen tussen partijen in 1996-1997 gold EG-Richtlijn 89/392/EEG van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines (welke richtlijn inmiddels vervangen is door richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998). Beide richtlijnen lijken ook van toepassing op een machine als de onderhavige.
Volgens artikel 4 van eerstgenoemde richtlijn mogen de Lid-Staten het in de handel brengen en in bedrijf stellen op hun grondgebied van machines die voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn niet verbieden, beperken of verhinderen. Volgens artikel 5 worden machines die zijn voorzien van het EG-merkteken en vergezeld gaan van de in bijlage II van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, door de Lid-Staten geacht in overeenstemming te zijn met de in artikel 3 van de richtlijn bedoelde fundamentele veiligheids- en gezondheidsvoorschriften.
Tot op heden heeft [appellant] in het geheel geen informatie verstrekt over (de kenmerken van) bedoelde machine. Daarmee is ook onduidelijk of deze machine een dergelijk merkteken en een dergelijke verklaring bezat, dan wel anderszins op grond van de richtlijn niet alleen in Engeland en Duitsland maar ook in Nederland moet worden toegelaten. Zou dat het geval zijn, dan zou het verweer dat de machine in Nederland op milieutechnische en arbotechnische gronden niet te gebruiken zou zijn moeten worden verworpen.
Het hof verzoekt partijen zich over deze kwestie uit te laten in de memorie na enquête, ook wat dit betreft zo mogelijk onder overlegging van stukken.
Derhalve wordt thans beslist als volgt.
19. De beslissing
Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen
(a) dat de bezichtiging van de machine in Engeland tot volle tevredenheid van alle betrokkenen verliep;
(b) dat de machine aan de in het ondernemingsplan bedoelde eisen voldeed, te weten
- dat met de machine de beoogde op maat gemaakte bewapeningsnetten te maken waren en
- dat met die machine binnen de toen geldende wetgeving in Nederland geproduceerd kon worden (zoals dat kennelijk in Engeland en Duitsland mogelijk was);
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Begheyn als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 november 2007 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Begheyn, Venner-Lijten en H.Vermeulen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 6 november 2007.