4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) Partijen waren deelnemer in het zogenoemde Barteringconcept. Dit concept houdt in dat de deelnemers door tussenkomst van de Barteringorganisatie handel drijven in goederen en diensten, welke worden betaald in Barteringeenheden ter waarde van € 1,-- per stuk. [appellante] heeft haar deelname aan voornoemd concept beëindigd per 10 oktober 2003.
b) [appellante] heeft op 6 oktober 2003 een partij kipfilet en eventueel kalkoenfiletproducten gekocht van [geïntimeerde] voor een prijs van 3.858,13 Barteringeenheden (hierna: de overeenkomst). Deze prijs komt overeen met het resterende creditsaldo aan Barteringeenheden van [appellante].
c) Op 6 oktober 2003 heeft [geïntimeerde] op verzoek van [appellante] een nota naar [appellante] gefaxt waarop is vermeld dat kipfilet aan [appellante] is geleverd. [appellante] heeft [geïntimeerde] betaald door middel van een op diezelfde datum gedateerde Barteringcheque.
d) Bij brief van 16 maart 2004 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de filetproducten nog steeds niet zijn geleverd. Zij heeft [geïntimeerde] de keuze gegeven de filetproducten voor 1 april 2004 te leveren of het aankoopbedrag in contanten terug te storten.
e) Bij dagvaarding van 12 oktober 2004 heeft [appellante] een procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg. Hierbij heeft zij betaling van € 4.412,22 gevorderd, vermeerderd met rente vanaf 23 april 2004. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat levering van de filetproducten, ondanks herhaalde aanmaning en ingebrekestelling, niet heeft plaatsgevonden zodat [geïntimeerde] wegens dit toerekenbaar tekortschieten in verzuim is. In verband hiermee heeft zij aanspraak gemaakt op schadevergoeding, welke bestaat uit de aankoopsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
f) Bij vonnis van 9 februari 2005 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen. Daartoe heeft hij in r.o. 3.4 het volgende overwogen:
"In geschil is of gedaagde de filetproducten aan eiseres heeft geleverd. Aan de beantwoording van die vraag kan echter niet worden toegekomen. Eisers baseert haar vordering op de niet-nakoming door gedaagde van de tussen partijen gesloten overeenkomst en zij wenst daarom de door haar uit hoofde van die overeenkomst verrichte prestatie, betaling van de prijs, terug te ontvangen. Sprake is van een wederkerige overeenkomst. Niet nakoming van de overeenkomst door een van de partijen laat nakoming van de overeenkomst door de andere partij onverlet. Teneinde tot het door eiseres gewenste resultaat te komen dient de overeenkomst door haar te worden ontbonden, waarna (pas) een ongedaanmakingsverplichting ontstaat. Ontbinding van de overeenkomst heeft noch buiten noch in rechte plaatsgevonden, terwijl die ontbinding evenmin wordt gevorderd. Derhalve bestaat geen rechtsgrond die gedaagde noodzaakt de door eiseres verrichte prestatie, uitgedrukt in euro's, aan eiseres te retourneren. Derhalve wordt de vordering afgewezen.".
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
g) Bij brief van 29 maart 2005 heeft [appellante] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
h) Bij dagvaarding van 28 juni 2005 heeft [appellante] opnieuw een procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt bij de kantonrechter.