ECLI:NL:GHSHE:2007:BB5174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001780-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M.J.H.J. De Vries - Leemans
  • D.J.H.M. Dieben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 september 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding na de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verzoeker was zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veroordeeld, maar de Hoge Raad had het Openbaar Ministerie in cassatie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging vanwege een verkorting van de verjaringstermijn bij overtredingen. Het hof oordeelde dat er gronden voor toekenning van schadevergoeding aanwezig waren op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.

Het verzoek om schadevergoeding werd op 11 september 2007 in het openbaar behandeld. De raadsman van de verzoeker was aanwezig en heeft de kosten van rechtsbijstand en het opstellen van het verzoekschrift toegelicht. Het hof concludeerde dat de opgegeven kosten, die goed waren onderbouwd met een declaratie, niet als bovenmatig konden worden aangemerkt. Voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie werd een bedrag van EUR 2.656,04 voor vergoeding in aanmerking genomen. Daarnaast werd een standaardvergoeding van EUR 455,-- toegekend voor het opstellen en de mondelinge behandeling van het verzoekschrift.

Het hof kende uiteindelijk een totale schadevergoeding van EUR 3.111,04 toe aan de verzoeker, ten laste van de Staat. De beslissing werd genomen door de voorzitter van de meervoudige strafkamer, mr. M.J.H.J. De Vries - Leemans, in aanwezigheid van griffier mr. D.J.H.M. Dieben. Het hof benadrukte dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet betekende dat er een oordeel over de schuld of onschuld van de verzoeker kon worden gegeven, en dat de gemaakte kosten voor rechtsbijstand vergoed dienden te worden, ongeacht de uitkomst van de strafzaak.

Uitspraak

Gerechtshof 's-Hertogenbosch
raadkamer
Beslissing
van de voorzitter van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof op het op 28 juni 2007 ter griffie van dit hof ingediende verzoek van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [1947],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman,
mr. B. Vermeirssen, [adres], [woonplaats].
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van:
- de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering;
- de kosten voor het opstellen en ter zitting toelichten van het onderhavige verzoekschrift.
Onderzoek van de zaak
Het verzoek is op 11 september 2007 door de raadkamer in het openbaar behandeld.
De raadsman van verzoeker is verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verzoeker naar voren is gebracht.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling
Het verzoek is tijdig ingediend.
Uit de gedingstukken, waaronder begrepen de stukken van de strafzaak, blijkt dat de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd parketnummer in feitelijke aanleg het laatst voor dit hof werd vervolgd en is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Toekenning van schadevergoeding heeft plaats indien en voorzover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat - kort samengevat - de enige reden dat de strafzaak tegen verdachte is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is gelegen in de omstandigheid dat de overtreding, waarvoor verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep was veroordeeld, tijdens de behandeling van de strafzaak in cassatie inmiddels was verjaard als gevolg van een door de wetgever abusievelijk ingevoerde verkorting van de verjaringstermijn van overtredingen, welke misslag door de wetgever nadien is hersteld. Voor het toekennen van schadevergoeding zijn daarom geen gronden van billijkheid aanwezig.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Als gevolg van een verkorting van de verjaringstermijn bij overtredingen heeft de Hoge Raad het openbaar ministerie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dat verzoeker in de onderhavige strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep is veroordeeld en dat in een soortgelijke strafzaak verzoeker door het gerechtshof eveneens is veroordeeld en die veroordeling door de Hoge Raad wel in stand is gelaten, vormt geen grond om in de onderhavige zaak het verzoek af te wijzen. Uitgangspunt dient te zijn dat, indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, de gemaakte kosten voor rechtsbijstand worden vergoed. Dat verzoeker, ten gevolge van een inkorting van de verjaringstermijn uiteindelijk niet is veroordeeld, brengt niet mee dat van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Daarbij moet worden opgemerkt dat door de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, een oordeel over de schuld of onschuld van de – gewezen – verdachte niet kan worden gegeven. In de onderhavige zaak dient het hof zich dan ook te onthouden van een dergelijke oordeel.
Uit de aard van de onderwerpelijke strafzaak vloeit voorts de wenselijkheid voor de gewezen verdachte voort om zich van rechtsbijstand te voorzien. De opgegeven kosten worden genoegzaam gestaafd door de overgelegde declaratie en het beloop daarvan valt - mede gelet op omvang en verloop van de strafzaak - niet als bovenmatig aan te merken. Aan de hand van deze norm komt terzake van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie een bedrag van EUR 2.656,04 voor vergoeding in aanmerking.
Daarnaast zal het hof aan verzoeker voor het opstellen en de mondelinge behandeling ter zitting van het onderhavige verzoekschrift de standaardvergoeding (zonder BTW) van EUR 455,-- toekennen.
In totaal komt hiermede voor vergoeding in aanmerking een bedrag van EUR 3.111,04.
BESLISSING
Het hof:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van
EUR 3.111,04 (drieduizend honderd elf euro en vier cent).
Aldus beslist door mr. M.J.H.J. De Vries - Leemans, voorzitter,
in tegenwoordigheid van mr. D.J.H.M. Dieben, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2007.