ECLI:NL:GHSHE:2007:BB5045
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Raadkamer
- P.A.M. Hendriks
- D. van Kralingen
- C. de Bruijne
- Rechtspraak.nl
Klacht ex artikel 12 Sv tegen artsen en instanties wegens vermeende strafbare feiten
In deze zaak heeft klager, optredend als vertegenwoordiger van zijn zoon (X), een klacht ingediend ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering tegen diverse artsen en instanties. De klacht betreft vermeende strafbare feiten die gepleegd zouden zijn door de beklaagden, waaronder (beklaagde 1), (beklaagde 2), (beklaagde 3) en (beklaagde 4). Klager stelt dat deze beklaagden zich schuldig hebben gemaakt aan (zware) mishandeling en valsheid in geschrifte, als gevolg van medische fouten die hebben geleid tot de hersenvliesontsteking van (X).
De feiten zijn als volgt: op 28 januari 2005 deed klager aangifte van diverse strafbare feiten, die zouden zijn gepleegd door de beklaagden jegens hem of zijn zoon. De officier van justitie besloot op 31 juli 2006 om niet tot vervolging over te gaan, omdat er onvoldoende bewijs was. Klager diende daarop een klaagschrift in bij het hof, dat op 6 november 2006 werd ontvangen. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling op 27 maart 2007 in raadkamer, waar klager en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het dossier besproken. Het hof concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor strafbare feiten door de beklaagden. Het hof merkte op dat, hoewel de situatie voor klager en zijn zoon zeer verdrietig was, het dossier niet de benodigde bewijsvoering bood om tot vervolging over te gaan.
Het hof verklaarde klager niet-ontvankelijk in zijn beklag en wees het af, met de opmerking dat zelfs als de feiten niet verjaard waren, er nog steeds onvoldoende bewijs was voor vervolging. De beschikking werd gegeven op 24 april 2007 door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig.