ECLI:NL:GHSHE:2007:BB4832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002224-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en noodweerexces in een huiselijk geweld situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte, geboren in 1976, heeft op 21 september 2005 het slachtoffer, met wie zij samenwoonde en een kind had, van het leven beroofd door hem met een mes in de borst te steken. De verdachte heeft aangevoerd dat zij handelde uit noodweer, omdat het slachtoffer haar eerder die dag had aangevallen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, maar oordeelt dat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De hevige angst en de ervaringen uit het verleden van de verdachte zijn niet voldoende om haar handelen te rechtvaardigen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geconcludeerd dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van de steekpartij. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar dit heeft niet geleid tot een vrijspraak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening is gehouden met haar psychische toestand en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002224-06
Uitspraak : 4 oktober 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van
24 mei 2006 in de strafzaak met parketnummer 03-700648-05 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans verblijvende in PI Z-O, Evertsoord Ter Peel, GEV te Evertsoord.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 september 2005 in de [plaats delict] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met (een) mes(sen) in de borst- en/of halsstreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 september 2005 in de [plaats delict] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] eenmaal, met messen in de borststreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt alsdan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit en de verdachte is van de zijde van de verdachte bepleit dat verdachte, nu zij primair uit noodweer, subsidiair in noodweerexces heeft gehandeld, niet strafbaar is voor het bewezen verklaarde en derhalve van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Hiertoe heeft de raadsvrouwe - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - aangevoerd:
- dat verdachte in het verleden vaak slachtoffer is geworden van huiselijk geweld door het slachtoffer;
- dat zij op de datum van het delict van hem een vuistslag in het gezicht heeft gekregen en aan haar haren naar de keuken werd getrokken;
- dat dit hardhandig optreden van het slachtoffer in de woonkamer en de keuken beschouwd dient te worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen zij zich diende te verdedigen en;
- dat, voor zover geoordeeld moet worden, verdachte bij deze verdediging de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dit het gevolg was van de zeer hevige angst, waarin zij op dat moment verkeerde als gevolg van haar ervaringen in het verleden, met name door het handelen van het slachtoffer.
Het hof verwerpt dit verweer, omdat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam is komen vast te staan:
- dat op het moment van het bewezen verklaarde handelen van verdachte, er geen sprake (meer) was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf noch van een dreiging daarvan, waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was en;
- dat evenmin sprake was van een situatie, dat verdachte, terwijl de ogenblikkelijke aanranding c.q. dreiging daarvan reeds achter de rug was, nog in een zodanige hevige gemoedstoestand verkeerde, dat het door haar uitgeoefende geweld te beschouwen is als het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding dan wel onmiddellijke dreiging van zulk een aanranding.
Hierbij betrekt het hof de omstandigheid, dat uit verklaringen van de verdachte bij de politie en later ter zitting in eerste en tweede aanleg het volgende naar voren komt:
- Verdachte en het slachtoffer, die samen woonden en samen een zoon (baby) hebben, hadden veelvuldig slaande ruzie.
- Bij ruzie tussen verdachte en het slachtoffer ging de laatste volgens verdachte normaal altijd weg.
- Op de datum van het delict was verdachte, mogelijk ontremd door fors alcoholgebruik, zeer kwaad op het slachtoffer, naar zij zelf zegt, wegens de wijze waarop het slachtoffer met hun zoon (baby) omging.
- Verdachte heeft het slachtoffer in de woonkamer vastgepakt. Zij verklaart daarbij gewelddadig te zijn geweest ten opzichte van het slachtoffer.
- Het slachtoffer heeft verdachte daarop in de woonkamer een vuistslag gegeven en haar aan de haren naar de keuken getrokken.
- In de keuken heeft het slachtoffer haar losgelaten.
Op grond van voornoemde feiten komt het hof tot het oordeel, dat het aanvankelijke handelen van het slachtoffer jegens verdachte weliswaar is te beschouwen als een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van het lijf van verdachte, maar dat op het moment dat verdachte, toen zij eenmaal in de keuken was, door het slachtoffer werd losgelaten, aan deze wederrechtelijk aanranding een einde is gekomen en verdachte de mogelijkheid had om de keuken te verlaten. Het is voorts niet aannemelijk geworden, dat toen nog sprake was van een “hevige gemoedsbeweging”, waarvan het daarna pakken van messen en het toesteken het onmiddellijk gevolg was. Dat het slachtoffer verdachte, nadat hij haar in de keuken had losgelaten, even later, in die keuken, bij haar linkerarm greep, toen zij in de richting van het messenblok keek, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te spreken van een (nieuwe) ogenblikkelijk wederrechtelijk aanranding van het lijf van verdachte of onmiddellijke dreiging daarvan waartegen verdediging noodzakelijk was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel, dat op het moment dat verdachte naar de messen greep en op het slachtoffer instak geen sprake (meer) was van een noodweersituatie.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces, veroorzaakt door een heftige gemoedsbeweging, merkt het hof voor de goede orde aanvullend nog het navolgende op.
Het oordeel, dat niet aannemelijk is geworden, dat er bij verdachte in de keuken, nadat zij door het slachtoffer was losgelaten, nog sprake was van een “hevige gemoedsbeweging”, waarvan het pakken van messen en het toesteken het onmiddellijk gevolg was, vindt zijn bevestiging in de navolgende verklaringen van verdachte afgelegd ten overstaan van de politie:
- “Ik was kwaad. Ik was echt kwaad. Tuurlijk speelde angst mee. Maar ik was kwaad. Ik was wel een beetje bang maar niet echt bang. Het was een soort reflex”.
En ter zitting in eerste aanleg:
- “Ik dacht toen: “Ik moet uit deze situatie komen”. (….) Ik heb daarna met mijn rechter hand naar het messenblok gegrepen. Ik greep bewust naar die messen”.
Het verweer wordt mitsdien - in al haar onderdelen - verworpen.
Meer subsidiair is van de zijde van verdachte betoogd, dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, nu zij vanuit een psychische overmachtsituatie heeft gehandeld. De raadsvrouwe heeft hiertoe - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - aangevoerd, dat verdachte onder invloed van een postnatale depressie alsmede een persoonlijkheidsstoornis vanuit haar achtergrond ten tijde van het begaan van het feit onder dusdanige psychische druk is komen te verkeren, dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden tegen het door het slachtoffer toegepaste geweld dan wel agressie.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden, dat op de persoon van verdachte een van buiten komende psychische dwang is uitgeoefend, waartegen zij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden of behoefde te bieden. De door de raadsvrouwe geschetste omstandigheden, waaronder verdachte uiteindelijk gekomen is tot haar daad, betreffen met name haar (interne) psychische gesteldheid die van invloed is geweest op het ontstaan van de conflictsituatie. Onvoldoende aannemelijk is gemaakt, waaruit de van buiten komende dwang bestond en op welke wijze deze dwang is uitgeoefend op verdachte, opdat zij daartegen redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van verdachte is door dr. A. Pen, psychiater te ’s-Hertogenbosch en vast gerechtelijk deskundige een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte wat heeft geresulteerd in een rapport d.d. 1 juli 2007, welk rapport - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - als conclusie vermeldt:
- In diagnostische zin lijdt betrokken aan een depressief syndroom, dat thans deel uitmaakt van een borderlinepersoonlijkheid. Daarnaast is sprake geweest van misbruik van alcohol en cannabis. Het voorgaande was tevens van toepassing ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
- De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes cq. gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde in zodanig sterke mate, dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.
- Als gevolg van haar borderlinestoornis raakte onderzochte steeds verwikkeld in conflictueuze relaties, waarin ze zich afhankelijk maakte van dominante mannen die haar mishandelden. (…) Gegeven haar sterke impulsiviteit en de algemene vluchtigheid van haar denken, met name onder invloed van alcohol en ernstige stress, lijkt het aannemelijk dat zij voorafgaande aan haar handeling geen overwegingen heeft gehad ten aanzien van de consequenties van haar gedrag. Uit haar levensgeschiedenis en ook tijdens ons interview bleek haar neiging tot het nemen van irrationele beslissingen.
- Wat echter ontbrak ten tijde van het ten laste gelegde, was het vermogen tot een rationele afweging van haar uiteindelijke handeling en een anticipatie op de gevolgen daarvan. Het handelen vertoon onder dergelijk extreme omstandigheden niet de logica van willen-beslissen-handelen die onder normale omstandigheden geldt. Onder zulke condities kan het toeval een beslissende rol spelen, in dit geval was dat de grijpklare aanwezigheid van de messen in het messenblok. Concluderend adviseren we tot verminderd toerekeningsvatbaarheid.
- Al met al moet worden voorspeld dat onderzochte meer gebaat zal zijn bij een langdurige ondersteunende en begeleidende bejegening dan bij een inzichtgevende therapie. Deze bejegening is alleen denkbaar binnen een strak juridisch kader met voldoende mogelijkheden om ook op lange termijn een bemoeizorg op te leggen.
- Gezien het feit dat onderzochte geen structureel gewelddadige vrouw is, lijkt de beveiliging die wordt geboden door een onvoorwaardelijke TBS met dwangverpleging ons niet noodzakelijk, waarschijnlijk contraproductief en daarom in therapeutisch opzicht ongewenst. Daarom willen we de Rechtbank adviseren tot een TBS met voorwaarden, bij voorkeur met een klinisch begintraject in een Forensische kliniek, waarbij speciale aandacht kan worden geschonken aan de verslavingsfactor en waar de resocialisatiemaatregelen zouden kunnen worden gestart. Een vervolgtraject zou kunnen bestaan uit een Forensische dagbehandeling, uitmondend in een langdurige ambulante begeleiding, en een intensief Reclasseringscontact.
Ten aanzien van verdachte is door drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog te Nijmegen en vast gerechtelijk deskundige een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte wat heeft geresulteerd in een rapport d.d. 19 juni 2007, welk rapport - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - als conclusie vermeldt:
- Bij betrokkene is naast zwakbegaafdheid tevens een persoonlijkheidstoornis NAO geconstateerd, met het meest in het oog springend borderline en afhankelijke trekken. De betrokkene is gevoelig voor depressies. Er is sprake geweest van afhankelijkheid van alcohol, cannabis en medicatie (Temesta), momenteel onder toezicht in remissie.
- Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde maakte de betrokkene tevens een depressie door, die beschreven kan worden als een postnatale depressie. Zij was afhankelijk van joints en er was sprake van misbruik van alcohol.
- De betrokkene werd dusdanig beïnvloed door zowel de persoonlijkheidsstoornis, de zwakbegaafdheid en de depressie, dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.
- De lichte zwakbegaafdheid draagt ertoe bij, dat betrokken hoofd- en bijzaken moeilijker van elkaar kan onderscheiden en haar persoonlijke situatie minder goed kan overzien. De depressie leidde ertoe, dat er sprake was van een hoog niveau van onvrede, onlust, onbehagen en een negatieve kijk op haarzelf. De borderline problematiek droeg ertoe bij, dat zij de toch al structureel hoge spanning nauwelijks kon verdragen en neigt tot ofwel het wegwerken van spanning met behulp van middelen, ofwel tot het uitageren van spanning in agressie. Bij dit laatste moet worden opgemerkt, dat de betrokkene zowel chronisch intens woedend is, maar tegelijkertijd bang is voor agressie en boosheid. De deskundige adviseert derhalve een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
- Onderzoekster adviseert een langdurige, intensieve behandeling, te beginnen met een klinische gedeelte. Op deze wijze kan de betrokkene investeren in een gezonde basis voor haar leven. Belangrijk is dat er controle is op middelengebruik en dat er gewerkt wordt aan de reeds beschreven persoonlijkheidsproblematiek. Deze behandeling kan geschieden in een forensische afdeling zoals bijvoorbeeld de Vincent van Gogh-kliniek of bij de GGzE en vervolgens worden voortgezet in een polikliniek van bijvoorbeeld De Horst te Maastricht.
Naar aanleiding van voornoemde conclusies en aanbevelingen is door mw. E. Schouenberg, reclasseringswerkster (Toezichtunit Maastricht) een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van begeleiding en de invulling van de voorwaarden in het kader van een eventueel op te leggen TBS met voorwaarden, hetgeen heeft geresulteerd in een maatregelrapport d.d. 18 september 2007, welk rapport - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - als conclusie vermeldt:
- Gezien bovenstaande is het niet mogelijk gebleken thans voorwaarden behorende bij een TBS met voorwaarden, in te vullen. Of het intakegesprek bij Groot Batelaar tot een opname leidt, daar is nu geen zekerheid over te geven. Het onderzoek of de Stichting Dichterbij een behandeltraject in het kader van de TBS met voorwaarden wordt, is ook nog open.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel, dat gelet op de in voornoemd maatregelrapport geschetste onmogelijkheid de bijzondere voorwaarden thans een concrete invulling te geven, een TBS met voorwaarden, hoewel geïndiceerd, thans geen optie is. Mede gelet op de inhoud van voornoemd maatregelrapport ziet het hof ook geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde, zoals door de raadsvrouwe bepleit. Daarnaast is het hof van oordeel, dat een langere gevangenisstraf aangewezen is, dan bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op grond van artikel 14a (oud) van het Wetboek van Strafrecht mogelijk is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte in relatie tot het bewezen verklaarde feit heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de inhoud van de hiervoor genoemde rapporten aangaande de geestvermogens van verdachte. Het hof neemt de conclusies van de rapporteurs over en maakt deze tot de zijne.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is geweest.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat:
- verdachte de nodige openheid heeft betracht ten aanzien van haar handelen en de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- verdachte tevens spijt heeft betuigd voor haar daad;
- verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het begaan van het feit en;
- verdachte in het verleden regelmatig het slachtoffer was van huiselijk geweld binnen de relatie met het slachtoffer.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot een strafoplegging welke afwijkt van datgene dat door het openbaar ministerie is gevorderd en welke eveneens afwijkt van datgene dat door of namens de verdachte ter verdediging naar voren is gebracht.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Ten overvloede merkt het hof op, dat hoewel bij doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren over het algemeen geïndiceerd is, het hof in de onderhavige strafzaak op grond van vorenstaande overwegingen zal afwijken van deze gebruikelijke strafmaat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E.F.G.M. Gelderman, voorzitter,
mr. W. van Nierop en mr. W.E.C.A. Valkenburg,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 4 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.