Het hof merkt in de eerste plaats op dat [X.] het tijdstip van het ontstaan van zijn schouder-klachten diverse malen heeft gewijzigd in de loop van dit geding: bij dagvaarding onder punt 3 stelt hij last te hebben gekregen van zijn schouder en dat die klachten nà het ongeval verergerden; bij repliek onder punt 13 schrijft hij: "vóór mei 2000 heeft eiser nooit last gehad. Toen hij na zijn enkelletsel op 2 juli 2000 weer verplicht was om weer te beginnen, zijn die schouderklachten langzaam ontstaan" en onder punt 22: "in de tijd dat de klachten bij eiser ontstonden, voorjaar 2001," en onder punt 45: "sedert het voorjaar van 2001 heeft hij forse schouderklachten". In zijn conclusie na deskundigenbericht stelt hij dat de schouder- klachten toen hij na het ongeval weer begon te werken, weer snel toenamen en dat hij dàt heeft bedoeld in zijn gesprek met de deskundige.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de deskundige in zijn rapport opgenomen verklaring van [X.] dat hij tijdens zijn ziekteperiode van 24 mei 2000 tot 3 juli 2000 die verband hield met de kwetsuur aan zijn enkel, voor het eerst last heeft gekregen van zijn schouder. Er valt in de medische gegevens van [X.] immers ook geen enkele aanwijzing te vinden voor diens stelling dat hij reeds schouderklachten had voorafgaand aan die periode. De deskundige heeft naar aanleiding van het commentaar van de raadsman van [X.] in diens brief d.d. 14 juni 2005 in de aanvullingen op zijn rapport geschreven (p.2/4):
"(…) bespreekt Mr. Linders dat betrokkene nu betwist dat hij tegenover mij gezegd heeft dat een maand na het ongeval, in de periode dat hij in de ziektewet zat vanwege zijn enkelprobleem, de schouderklachten rechts ontstaan zijn. Dit bevreemdt mij zeer daar betrokkene tijdens de anamnese zelf op een open vraag mijnerzijds wanneer de klachten van de schouder waren ontstaan, aangegeven heeft dat dat vier weken na het enkelongeval was. Mijn conclusie dat hij op dat moment dan vier weken thuis was vanwege zijn enkelprobleem en niet werkzaam was werd door hem bevestigd. Aan het einde van de anamnese heb ik nogmaals al hetgeen door betrokkene vermeld was en door mij genotuleerd was samen met hem doorgenomen waarbij ik wederom aandacht heb besteed aan het tijdstip van ontstaan van de schouderklachten. Hij gaf daarop aan dat alles correct (…) was weergegeven."
De deskundige heeft vastgesteld dat er voor wat betreft de schouder sprake was van een subacromiaal impingement dat operatief middels een artroscopische Neerprocedure werd behandeld (rapportage ad vraag 1). Verder stelt hij vast dat de klachten zijn ontstaan in een periode dat betrokkene niet werkzaam was en stelt vast ad vraag 3, p. 23:
"Overbelasting als gevolg van de werkzaamheden kunnen er op dat moment dan ook niet geweest zijn. De klachten zijn wel toegenomen na hervatten van de werkzaamheden."
Hij wijst erop dat volgens het door hem aangehaalde TNO-rapport uit 1999 er slechts een licht verhoogd risico optreedt voor het ontstaan van nek- en schouderklachten ingeval van "vele malen per minuut dezelfde beweging maken, statische arbeid, grote kracht uitoefenen" (rapportage ad vraag 3) Hij is van mening dat de schouderklachten niet veroorzaakt zijn door de werkzaamheden, uitgaande van
"1) het feit dat de klachten ontstaan tijdens een periode dat betrokkene in verband met zijn enkelprobleem niet werkzaam is, 2) de verklaring van Dr. Spierts, bedrijfsarts dat bij het werken aan de schuurlijn de kans op ontstaan van schouderklachten klein is als gevolg van het feit dat er sprake is van dynamische arbeid en deze werkzaamheden vooral worden toegewezen aan fysiek minder belastbare werknemers. Mogelijk dat drie tot viermaal per week fitness in de periode voorafgaand aan het ontstaan van de klachten, hetgeen betrokkene intensief beoefende waarbij hij toch redelijk fanatiek was getuige het feit dat hij ook met betrekking tot zijn voedingsschema gebruik maakten van aminozuur en vitaminepreparaat en eiwit- en koolhydraatpreparaten, mogelijk meer een oorzakelijke rol heeft gespeeld dan zijn werkzaamheden." (rapportage ad vraag 4)
Het hof betrekt in zijn oordeel mede de verklaring d.d. 2 oktober 2003 van de bedrijfsarts M. Spiertz (productie 2 bij CvA), die sinds 1980 werkzaam is bij NedCar. Deze schrijft:
"[X.] gaf voor het eerst aan schouderklachten te ondervinden in de periode dat hij zoals gezegd werkzaam was bij de schuurlijn. Dat schouderklachten worden ontwikkeld aan die lijn ligt niet voor de hand. Het werk aan de schuurlijn is namelijk dynamisch en niet statisch. Er zijn bovendien zeer goede voorzieningen aan de schuurlijn, bijvoorbeeld een in hoogte verstelbaar bordes waardoor niet boven de macht gewerkt behoeft te worden. De schuurlijn (die is onder te verdelen in een Droog Schuur Lijn (DSL) en Nat Schuur Lijn (NSL) is dan ook een lijn waaraan veel artikel 30 medewerkers en ook veel vrouwen die lichamelijk niet zwaar belast kunnen worden werkzaam zijn.
De DSL en de NSL (…) kennen dus geen hoge uitval.
(…) Het eigenaardige met het dossier van [X.] is dat in de periode dat hij schoudersparend werk deed, hij aangaf dat zijn klachten niet minder werden. Integendeel, zijn klachten zouden zijn verergerd. Ook in de periode dat hij langdurig thuis heeft gezeten, heeft hij aangegeven dat zijn klachten niet verminderden. Dat duidt erop dat de klachten niet het gevolg kunnen zijn van zijn werkzaamheden bij NedCar."
[X.] heeft weliswaar bestreden dat het volgens Spiertz in hoogte verstelbaar bordes ook aanwezig was bij de droogschuurlijn maar hij heeft niet of onvoldoende onderbouwd bestreden dat juist werknemers met lichamelijke beperking ten aanzien van de belastbaarheid, op beide schuurlijnen werden ingezet en dat de bij deze schuurlijnen werkzame werknemers geen hoge uitval kenden. Het hof is op grond van de uitvoerige en gedetailleerde rapportage van Dr. Devilee en de hiervoor genoemde verklaring van de bedrijfsarts van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de werkzaamheden van [X.] bij NedCar en diens schouderklachten.
In dit verband is tevens relevant dat [X.] tijdens het onderzoek van de door de kantonrechter benoemde deskundige nog steeds beperkingen ondervond tengevolge van zijn schouder, terwijl hij inmiddels vier jaren niet meer bij NedCar werkte. Het hof oordeelt de verklaringen van de behandelend geneeskundigen van [X.] omtrent mogelijke oorzaken van zijn klachten zoals zware schuurwerkzaamheden, niet relevant, aangezien deze slechts gebaseerd zijn op de eigen verklaringen van [X.] over het werk dat hij verrichtte.
Het hof merkt hier ten overvloede nog op, dat van het toenemen van de klachten tijdens het werk, zoals [X.] stelt, NedCar geen verwijt kan worden gemaakt, nu zij [X.] na zijn verzuimperiode wegens schouderklachten heeft laten werken op een aangepaste werkplek, welke werkzaamheden [X.] eveneens heeft moeten staken en rust geen invloed lijkt te hebben op de klachten.