4.1.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) heeft in 2001 met [appellante] een overeenkomst van (onder)aanneming gesloten met betrekking tot de montage van deur- en raamkozijnen en het daarin plaatsen van glas op een project,
genaamd [project], in [plaats 1]. [appellante] heeft vervolgens op 19 februari 2002 met [geïntimeerde] twee overeenkomsten van onderaanneming gesloten (prod. 1 en 2 bij cva in rec.). In deze overeenkomsten is o.m. het volgende opgenomen:
"Hierbij bevestigen wij de mondelinge opdracht van U t.b.v. het monteren van 844 kunststof kozijnen (...)
Montage werkzaamheden door U (= [geïntimeerde], hof) uit te voeren:
* Montage van Trocal pvc kozijnen
* Plaatsen van door ons te leveren glas
* (..)
* Monteren van aluminium zetwerk (..)
* Verwijderen van miofol folie (..)
* Het eenmalig stickervrij en breukvrij opleveren
* Het opruimen en afvoeren van het vrijgekomen afval
* Montage werkzaamheden zullen worden uitgevoerd conform de richtlijnen van het VKG.
Overige uitgangspunten:
(..)
* Goede bereikbaarheid van de werkplek (..)
Niet tot de werkzaamheden behoort:
* (..)
* Andere bouwkundige werkzaamheden dan onder montage beschreven.
Bijzonderheden:
* (..)
* Glasbreuk voor rekening van [geïntimeerde]
* (..)
Condities:
Aanneemsom Eur. 49.022,78 excl. btw
(..)"
De tweede aanvullende overeenkomst van 19 februari 2002 heeft betrekking op het plaatsen van 180 kozijnen voor een aanneemsom van € 10.455,10 excl. btw.
4.1.2. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden verricht in de periode maart 2002 tot juli 2003. Zij heeft daarvoor facturen gezonden aan [appellante].
Een factuur van € 6.732,-- is tot op heden onbetaald gebleven (prod. 1. bij inl. dagv.). Deze factuur vermeldt o.m.:
"Hiermede brengen wij u voor onze werkzaamheden als eindafrekening het volgende in rekening:
(..)
Post 1:
Voor tweede c.q. derde maal nastellen deuren (..) € 2.176,-- (..)"
[geïntimeerde] heeft [appellante] bij brief van 6 juli 2004 in gebreke gesteld. [geïntimeerde] heeft vervolgens [appellante] in rechte betrokken en het openstaande bedrag van haar gevorderd.
4.1.3. [appellante] heeft de vordering van [geïntimeerde] op zichzelf niet betwist, doch zij heeft zich ten verwere daartegen beroepen op verrekening met een tegenvordering in verband met door [geïntimeerde] niet c.q. niet goed uitgevoerd nawerk. Door [bedrijf 1] is ter zake hiervan een bedrag van € 11.550,50 aan [appellante] in rekening gebracht. [appellante] heeft in reconventie bij wege van schadevergoeding betaling van dit bedrag van [geïntimeerde] gevorderd, primair onder verrekening van de vordering van [geïntimeerde] op haar, subsidiair in haar geheel.
4.1.4. De rechtbank is er bij haar vonnis veronderstellenderwijs van uitgegaan dat [geïntimeerde] de betreffende werkzaamheden moest verrichten, en dat [geïntimeerde] ter zake in verzuim was. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat nu gesteld noch gebleken was dat de nakoming door [geïntimeerde] blijvend onmogelijk was, [appellante], nu zij vervangende schadevergoeding vorderde, een omzettingsverklaring als bedoeld in art. 6:87 lid 1 BW had moeten uitbrengen. Nu [appellante] dit niet heeft gedaan komt aan haar geen vervangende schadevergoeding toe, en heeft zij evenmin een bevoegdheid tot verrekenen.
Derhalve wees de rechtbank de conventionele vordering van [geïntimeerde] (inclusief rente en buitengerechtelijke kosten) toe, en wees zij de reconventionele vordering van [appellante] af.
Tegen dit oordeel zijn de grieven van [appellante] gericht.